Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1901
(1901)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||
Drie'jaarlijksche wedstrijd voor Nederlandsche tooneelletterkunde XVe tijdvak. - Verslag.Aan den heer J. de Trooz, Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs. De Jury, bij Koninklijk besluit van 5 December 1900 benoemd om den vijftienden driejaarlijkschen wedstrijd voor Nederlandsche tooneelletterkunde te beoordeelen, werd den 8n Januari 1901 door den heer Van Overbergh, Algemeenen Bestuurder bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, aangesteld. Zij heeft de eer, bij dezen verslag over hare werkzaamheden uit te brengen: De heer professor Alberdingk Thijm werd tot voorzitter, de heeren Van Droogenbroeck en Segers tot secretaris en bijgevoegden secretaris gekozen. De volgende stukken werden vanwege het Departement ter beoordeeling gezonden.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||
De jury besliste, dat al de leden elk stuk afzonderlijk zouden lezen. Zij zouden hunne bedenkingen daarover te schrift stellen. Slechts als allen de gelegenheid daartoe hadden gehad, zou het werk besproken worden. Over elke zitting zou een verslag worden opgesteld. Het kwam de Jury doelmatig voor de stukken, welke, naar haar algemeen gevoelen, al te weinig verdienste hadden, buiten den prijskamp te stellen. De werken, waarover de meeningen uiteenloopend waren, of die, welke zich, volgens al de juryleden, door wezenlijke verdienste onderscheiden, zouden eene tweede maal gelezen en besproken worden. Dan zou worden beslist, of zij met lof vermeld, of voor den prijs zouden worden aangehouden. Buiten de zitting, waarin de Jury werd aangesteld, werden door haar tien vergaderingen gehouden, namelijk op 16 en 31 Januari, 14 Februari, 4 en 18 Maart, 1 en 22 April, 6, 20 en 31 Mei. Met vreugde erkent de Jury, dat het afgeloopen tijdperk vruchtbaar is geweest voor onze tooneelletterkunde. Onder de ingezonden stukken zijn werken, die wezenlijk verdienstelijk mogen genoemd worden. Daarbij hebben alle - zij mogen, in een letterkundig en dramatisch opzicht, zwak zijn - eene eigenschap, die de schrijvers tot eer strekt, en een gunstig getuigenis aflegt van de gezondheid der gevoelens van ons volk. Wij bedoelen de zedelijkheid, welke de verschillende tooneelvoortbrengselen kenmerkt. Enkele zijn ruw; de personen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||
worden met hunne ergste gebreken, eenzijdig voorgesteld. Van sommige werken is de taal plat, gemeen zelfs; doch nergens wordt aan de ondeugd hulde gebracht, de zedelijkheid bespot, de echtbreuk verschoond, en de oneer ter bewondering voorgesteld. Reeds vóór dertig jaren trok onze betreurde Meester, Peter Benoit, tegen de zedeloosheid te velde, waardoor vooral het zangtooneel zich elders onderscheidt. Zijne woorden zijn ten volle op het dramatisch tooneel toepasselijk. ‘De hardnekkigste en gevaarlijkste vijand van de toonkunst, is het gemeene’, schreef hij. ‘De hoogere sferen ontvliedend, verlaagt zich dan de kunst tot de platheden van paradespel en markttooneel, en tracht, door voorbedachte verachtelijkheden, de toejuichingen te erlangen, welke de menschelijke grofheid altoos veil heeft voor die dingen en menschen, welke tot op zekere laagte zijn gevallen. Alsdan drukt de kunst niet meer het hooge krachtvermogen der ziel, maar de ongezonde lichtzinnigheid, ofwel de laagste dierlijkheid uit. Al de middelen, waardoor zij de ontaarding van den volkssmaak kan voldoen, zijn haar goed, en wanneer zij daalt, mag men van haar zeggen, wat een schrijver van den ondeugenden mensch zei: Niets zal haar nog in haren val tegenhouden. Zij wordt eene soort van wanluidende uitdrukking van een losbandig publiek, bij hetwelk de dierlijke natuurdriften zich vrijen loop geven. In plaats | |||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||
van door eene doelmatige oefening het verbasterd publiek, waartoe zij zich richt, te verheffen, verlaagt zij zich tot de aanmoediging dier verbastering, en maakt aldus het zedebederf nog grooter. Want in dit geval is zij niets meer dan eene zinlijke uiting, die de zenuwen prikkelt - feest- en tafelkunst - en welker verpestende invloed de publieke wonde verkankert. Laat ons zonder genade eene dergelijke kunst veroordeelen; want voor het geweten van een volk is zij overtuigd van zielendiefstal, roof en manslag. Het is, redelijk gesproken, eene doodende kunst’Ga naar voetnoot(1). Reeds meermalen bracht de keurraad van den Nederlandschen tooneelwedstrijd hulde aan de zedelijke strekking onzer vaderlandsche tooneelletterkunde. Als Vlamingen verheugt het ons andermaal te mogen bevestigen, dat dit zoo aanzienlijk vak onzer literatuur bevrijd is gebleven van de besmetting, die elders is waar te nemen. Ons tooneel moge zich, tegenover dat van naburige landen, in eenen staat van minderheid in opzicht van kunstvaardigheid bevinden; het is zedelijk, gezond; de strekking is goed. In deze voorwaarden kan het zich verheffen, en wij hebben de overtuiging, dat niet veel tijd zal verloopen, of het zal eene hooge vlucht nemen, en eene waardige uiting der Vlaamsche kunst wezen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||
Sinds Maerlant onderscheidt zich onze letterkunde door hare leerende strekking. Deze beheerscht haar zoozeer, dat zij niet zelden hinderlijk is voor den aesthetischen indruk. De meeste voortbrengsels onzer Rederijkers waren gedialogeerde zedepreeken, wijsgeerige of godsdienstige bespiegelingen, en vele drama's, uit de eerste jaren onzer nationale onafhankelijkheid, werden naar deze patronen vervaardigd. Daar was al de naïeve eenvoudigheid van ons goed Vlaamsch volk noodig, om zulke stukken voor lief te nemen. Het luisterde echter graag, en dit ten bate zijner zedelijke, vooral zijner vaderlandsche opvoeding. Wanneer wij wenschen, dat ons tooneel zich door zijne leerende strekking blijve onderscheiden, welke het ten allen tijde tot eer verstrekte, willen we daardoor geenszins zeggen, dat een tooneelspel een sermoen, eene voordracht of eene les hoeft te zijn; dat de schrijver onophoudelijk, door den mond zijner helden, hoeft te onderwijzen, of zijne theorieën te verkondigen. Ver van daar. Niets is meer in tegenspraak met de vereischten van het tooneel. Het tooneel is kunst, het moet kunst- en schoonheidsgenot verschaffen. Ons Vlaamsch tooneel moet Vlaamsche kunst wezen. Het moet vooral het Vlaamsche volk schilderen, de Vlaamsche ziel vertolken. Hij, die slechts een tafereel van onze deugden zou ophangen, en onze gebreken verbergen, zou onvolledig, oppervlakkig en eenzijdig wezen. Hij zou daarbij onmo- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||
gelijk belang kunnen wekken. De schrijver, die slechts een open oog heeft voor onze gebreken, stelt er ook behagen in, deze te vertoonen. Hij is zoomin waar als de eerste. Zijne personen zijn geene menschen met merg en been, maar eene soort van wassen poppen, die ons niet kunnen roeren. Gene vleit ons. Deze lastert ons. Hij brengt noodzakelijk een onaangenamen indruk teweeg. Het ‘Ik wil u niet vernederen, maar verheffen’, van Van der Palm, is intusschen vooral waard door den tooneelschrijver in acht genomen te worden. Indien deze, gelijk het wel eens gebeurt, het bepaald inzicht heeft, door het voorstellen van ondeugende personen, walg voor hen in te boezemen, zal hij zijn doel missen, in geval hij hun alleen het woord laat. Het gezelschap van dronken slaven was bij de Spartanen, als opvoedingsmiddel, in gebruik. De nieuwe opvoedingsleer schrijft voor, dat, om de kweekelingen tot deugdzame burgers op te leiden, men hun goede voorbeelden ter navolging moet geven. Onze onderwijsleer heeft de ‘cacographieën ter verbetering’ afgeschaft. Zij wil, dat, om de leerlingen zuiver te leeren schrijven, om hunnen letterkundigen smaak te louteren, men hun modellen van schoone taal, sierlijken stijl en edel gevoel ter navolging geve. Daarbij kan, gelijk later nog zal aangetoond worden, het lage, het gemeene, op het tooneel, nog minder dan elders, kunstgenot verschaffen. Het tooneel is de school niet, maar het zou | |||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||
de bondgenoote der school moeten zijn, gelijk dit bij de Helleenen, in hunnen bloeitijd, het geval was. Sprekende over de Grieksche schouwburgen, zegt Wilhelm Wägner: ‘Interessanter aber sind jene Räumlichkeiten, wo Architektur, Plastik und die edelste Poesie sich vereinigten, nicht bloss um der schaulustigen Menge Vergnügen, zu machen, sondern um sie durch Scherz und Ernst von Fehlern abzuhalten, um das Gemüt über das einförmige Tagesleben zu erheben und es zu frommer Andacht zu stimmen’Ga naar voetnoot(1). Niemand kan er aan denken, in onze maatschappij eenen toestand in het leven te roepen, gelijk bij de Grieken, die al te zeer in strijd is met ons klimaat, ons volkskarakter en onze godsdienstige begrippen. Doch, ook onze Vlaamsche tooneelkunst hoeft te stichten en te onderwijzen, gelijk onze dichter Jan van Beers zich, bij de plechtige opening van den, nationalen schouwburg der Scheldestad, uitdrukte: ‘Moge Antwerpens regeering er voor zorgen, dat hij immer zij en blijve, wat gij allen wilt en verlangt: niet een huis van louter uitspanning en vermaak; maar een brandpunt van geestesverlichting en gemoedsveredeling, eene kweekschool van vaderlandsliefde en zelfstandige volksontwikkeling, een wezentlijke tempel van Nederlandsche beschaving en Nederlandsche kunst.’ | |||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||
Benevens de goede eigenschappen, welke vele ingezonden stukken kenmerken, zijn niet weinige door ergerlijke gebreken ontsierd. Stellig zijn er uitzonderingen: doch men overdrijft niet, wanneer men zegt, dat vele schrijvers al te licht over hun werk tevreden zijn. Niet weinigen kiezen een feit, dat, in geen geval, belang genoeg kan opleveren, om tot thema van een tooneelstuk te worden gekozen. Anderen zijn in hunne keuze gelukkiger. Doch, zij overwegen hun onderwerp niet genoegzaam, bewerken het niet alzijdig, en halen er, op verre na, alles niet uit, wat er uit te halen is. Dergelijke stukken hebben aan een gelukkig uur hun ontstaan te danken. De schrijvers waren wellicht persoonlijk getuigen van een feit, dat hen trof, ofwel ze hebben zich ‘geïnspireerd’ gewaand, en niet zelden op enkele dagen, ja op enkele uren, een blij- of tooneelspel voortgebracht. Benoit waarschuwt de jonge toonkunstenaars tegen deze werkwijze. Zijne woorden verdienen insgelijks door onze tooneelschrijvers ernstig overwogen te worden. ‘De inspiratie! Hoevele genieën, wier werken altoos eene karakteristieke beteekenis zullen missen, omdat zij aan dat lokaas, de inspiratie, geloof hechten! De inspiratie! Er zijn dan menschen, die zich “geïnspireerd” hebben gewaand! Uitzinnige droom, die bij 't ontwaken, al zijne broosheid heeft laten zien! En, inderdaad, wat is dat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||
anders dan het werk der zenuwen, in overspanning gebracht door den ziekelijken toestand van het brein, eene koorts der zinnen, ofwel een zweem van hysterieken aanval? Fantazij en gril der zinnen, overgeleverd aan de werkingen van een opium, duizendmaal gevaarlijker voor den scheppenden geest, dan het echte opium, in groote hoeveelheid aangewend. Neen, hij die scheppen wil, moet zich werkman maken, en niets van het toeval verwachten: het is in het zweet zijns aanschijns, ten prijze van de grootste inspanning, van onafgebroken arbeid en strenge studiën, dat hij aan de diepten der menschelijke natuur de schatten, die zij in zich bevat, ontrukken zal, evenals de mijnwerkers aan de ingewanden der aarde de rijkdommen ontrukken, die zij in haren schoot bewaartGa naar voetnoot(1).’ Geen kunstvak eischt wellicht eene diepere studie van de maatschappij, van het menschelijk hart, dan de dramatische letterkunde. Shakespeare noemt het tooneel de planken, welke de wereld beduiden. Voor den Amsterdamschen schouwburg dichtte Vondel de algemeen bekende verzen: De wereld is een speeltooneel,
Elck speelt zijn rol, en krijght zijn deel.
De tooneeldichter hoeft de handelingen en daden zijner medemenschen scherp na te gaan; des | |||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||
te meer, daar hij het beloop en den afloop van zaken, die zeer verschillend, en met onbeduidende voorvallen vermengd zijn, tot enkele hoofdgebeurtenissen moet samentrekken. Daarbij mag hij geen slaafsch nabootser zijn. Gelijk later zal aangetoond worden, mist hij zijn doel, indien hij, op het tooneel, de feiten doet plaats grijpen, gelijk die werkelijk hebben plaats gegrepen. Hij moet die belangrijk, poëtisch weten voor te stellen, vooral de karakters zijner helden zoo bestudeeren, en deze zoo doen handelen en spreken, dat zij dit door hunne taal, maar meer nog door hunne daden blootleggen. De tooneeldichter moet alles met een eigenaardig oog zien, en met een eigenaardig palet kleuren, en onophoudelijk boeien, treffen, veredelen en beschaven. De wereld, waarin de tooneelschrijver leeft, is dus het voornaamste veld, waarop hij arbeiden moet. Doch ook de werken der groote meesters, welke hun vak hebben verheerlijkt, dienen met aanhoudende zorg bestudeerd. Met ware droefheid is de jury verplicht te erkennen, dat de meesterstukken der dramatische letterkunde voor de meeste jonge tooneelschrijvers gesloten boeken zijn. Zij hebben weinig belezenheid: de uitmuntende modellen hunner kunst zijn hun geheel onbekend. Dit is diep te betreuren. De jury aarzelt dan ook niet hen met aandrang aan te zetten de meesterstukken der dramatische letterkunde met de grootste zorg te bestudeeren. Voor de Fransche tooneelwerken van het nieuwe | |||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||
repertorium zullen onze schrijvers op hunne hoede wezen. Wel is waar is voor hen daar te leeren: vooral rascheid van handeling en schilderachtigheid van voorstelling, en in de eerste plaats: de practische kennis van het tooneel. Doch, vele dezer stukken ademen den slechten, zedeloozen geest, waarover hooger werd gesproken, en waarvoor wij ons gelukkiglijk hebben kunnen vrijwaren. De wereld, welke in deze stukken afgeschilderd wordt, is tevens lijnrecht in strijd met de onze. Des te meer is de studie van deze werken voor den jeugdigen tooneeldichter gevaarlijk, daar ze hem zoo gemakkelijk tot letterlijke navolging verlokken. Daarbij nemen deze schrijvers niet zelden de toevlucht tot grove middelen, om den bijval der menigte te bekomen. De toondichter, de kunstenaar, welke ook zijn vak weze, miskent zijne edelste roeping, indien hij enkel streeft naar bijval. ‘Mir blutet das Herz’, schreef de onsterfelijke Weber, ‘zu sehen, wie ein deutscher Künstler, mit enormer Schöpfungskraft begabt, um des leidigen Beifalls der Menge willen, zum Nachahmer sich herabwürdigt. Ist es denn gar so schwer den Beifall des Augenblicks, ich sage nicht zu verachten, aber doch nicht als höchstes anzusehen?’Ga naar voetnoot(1) Onze Vlaamsche Meester, dien we reeds meermalen in dit verslag hebben aangeduid, waarschuwt | |||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||
ons tegen den invloed der Italiaansche en Fransche muziek: ‘Het veelvuldig aanhooren dier uitheemsche producten maakt ons volk van lieverlede geneigd om de wegen onzer echte kunst te verlaten, en vergroot aldus den scheidsmuur der vooroordeelen, die zich tegen onze eigen kunstontwikkeling verzetten’Ga naar voetnoot(1), Even gevaarlijk is de invloed der nieuwere Fransche tooneelletterkunde voor ons nationaal tooneel. Deze invloed heeft zich reeds op onze dramatische letterkunde doen gevoelen. Schrijvers, wien het niet aan talent ontbrak, doch die het ware wezen der kunst miskenden, werkten naar Fransche patronen. Hunne drama's en tooneelspelen zijn eigenlijk Fransche werken, ofschoon weleens in zuiver Nederlandsch geschreven. Enkele ingezonden stukken gaan aan dit euvel mank; de jury meent echter, dat de invloed der Fransche spectakelstukken veeleer af- dan toeneemt. De werken, welke vooral door de jonge tooneelschrijvers dienen bestudeerd te worden, zijn de klassieke gewrochten der dramatische litteratuur. Shakespeare, Schiller, Goethe, Grillparzer, Vondel, Racine, Corneille, Molière, Calderon; dat zijn de onsterfelijke genieën, aan wier voortbrengselen zij hunnen dorst naar volmaking zullen laven. Om meer dan eene hoofdreden is de studie van deze reuzen- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||
gewrochten onontbeerlijk. Zij leeren den schrijver zich zelven hooge eischen stellen. Het vak, waartoe deze werken behooren, de tijd, waarin zij ontstonden, de wijze, waarop de meesters de kunst beschouwden, vrijwaren de jongeren voor navolging. Dezen ontvangen tevens lessen, die voor alle volken, voor alle tijden nutig, voor niemand gevaarlijk zijn. Zij leeren de groote, algemeene waarheden der dramatische kunst, die zoowel in Vlaandren als elders, zoowel in de vorige eeuwen als thans, in acht moeten genomen worden. Juist hierom kunnen deze werken de oorspronkelijkheid der schrijvers niet schaden. Het zij dezen wel op het hart gedrukt, dat de oorspronkelijkheid en de persoonlijkheid door ernstige studie niet in gevaar worden gebracht, ‘Das thörigste von allen Irrthümern,’ zegt Goethe, ‘ist wenn gute Köpfe glauben ihre Originalität zu verlieren, indem sie das Wahre anerkennen, was von andern schon anerkannt würde’Ga naar voetnoot(1). En Chateaubriand: ‘L'écrivain original n'est pas celui qui n'imite personne, mais celui que personne ne peut imiter’Ga naar voetnoot(2). Wanneer de studie van deze meersterwerken samengaat met die van de maatschappij, van het volk, zal de oorspronkelijkheid van den schrijver gelouterd worden, en zullen zijne werken zich van lieverlede door een karakter van ernst en wezen- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||
lijke waarde onderscheiden, dat hem anders noodzakelijk vreemd zal blijven. De jonge tooneelschrijver, die in de studie van de meesterstukken der dramatische letterkunde zijn genoegen vindt, zal daar stellig het grootste nut uit trekken, volgens de schoone uitdrukking van den Franschen dichter: ‘C'est en profiter que de savoir s'y plaire’. Het aandachtig onderzoek van de ingezonden tooneelstukken heeft de jury overtuigd, dat bij onze tooneelschrijvers vooruitgang waar te nemen is, wat hunne taalkennis betreft. Deze is echter menigmaal nog gering. Onder de mededingende schrijvers treft men er aan, die de woordschikking onzer taal niet kennen; ja, daar zijn er, die schijnen de eenvoudigste voorschriften en regels der Nederlandsche spelling en spraakleer niet te hebben geleerd. Bij anderen laat de keus der woorden en uitdrukkingen te wenschen over. Het gebeurt, dat het voorschrift: de tooneeltaal moet de volkstaal nabijkomen, verkeerd wordt toegepast. Dit voorschrift is op zich zelf waar. Doch, ook hier mag alles niet worden opgeraapt. Er hoeft ook gekozen. Zoomin als onbeduidende of afzichtelijke zaken daar op hunne plaats zijn, verdient de onbeschaafde, gemeene volkstaal op het tooneel te worden gehoord. Voor den taalkundige is de volkstaal zeker eene onuitputbare bron van studie. Voor den letterkundige is hare kennis onontbeerlijk. Zij bevat echter ongepaste, lage uitdrukkingen. Daar zijn schrij- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||
vers, die niet aarzelen, deze in den mond hunner helden te leggen. Dit strijdt geheel met de voorschriften der tooneelkunst, en belet heure edele roeping te vervullen. Behalve dat zij den geest veredelt, het hart verheft en het gemoed verwarmt, dient zij ook de taal van het volk te beschaven. Beide hoeven onafscheidelijk samen te gaan. Zeker, de tooneeltaal moet natuurlijk, waar zijn. Zij moet verschillen volgens het karakter, de opvoeding enz. der helden; doch onkiesch, gemeen, plat mag zij nooit wezen. De tooneelschrijver, die niet bij het volk te rade gaat, zal onmogelijk over een schilderenden vorm heschikken; doch hij, die nooit de werken onzer groote dichters en prozaschrijvers ter hand neemt, zal nooit in staat zijn, aan zijn eigen werk dien graad van schoonheid en kernachtigheid, klaarheid en waarheid te geven, welke voor elk letterkundig gewrocht vereischt wordt. Evenals de studie der natuur, der maatschappij door die der groote meesters hoeft volledigd, past het, dat de studie van de volkstaal met die van den vorm onzer beste schrijvers gelijken tred houde. Vooral geven wij onze jonge tooneelschrijvers den raad, Vondels werken met de grootste zorg te bestudeeren. Geen dag zou mogen voorbijgaan, zonderdat zij de meesterstukken van dezen Reus onzer letterkunde ter hand nemen. Hoezeer zijne kunst met die onzer hedendaagsche tooneelletterkunde verschilt, overtreft de invloed van dezen koninklijken dichter, dien van al zijne evenknieën, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||
zoowel wat den inhoud als wat den vorm betreft. Hij voedt waarlijk de jongeren met leeuwenmerg. Geen dichter veredelt de taal in dezelfde mate als hij. Geene taal smelt zoo gemakkelijk met de volkstaal samen. Geen schrijver polijst en kuischt haar zoozeer, zonder heure eigenaardigheid, kleur of pittigheid te schaden. De paedagogische kracht van Vondels taal is zonder weerga. De dichter van Lucifer bezit nog een bijzonder kenmerk: zijne verhevenste werken zullen niet nalaten den gunstigsten invloed, zelfs op den eenvoudigsten blijspeldichter, uit te oefenen. Over de algemeene vereischten van het tooneelstuk: de waarschijnlijkheid der gebeurtenissen, het volhouden der karakters, zal, bij gelegenheid der bespreking van enkele stukken, gehandeld worden. Op eene zaak wenscht de jury de aandacht nog te vestigen; zij acht haar van het grootste belang. Sommige stukken hebben met de letterkunde weinig of niets gemeen. Men mag bijna zeggen, dat zij gemaakt, niet geschreven zijn. Men heeft eene reeks gebeurtenissen, die op elkander volgen; toestanden, die al of niet uit elkander voortspruiten; dergelijke stukken zijn eer het werk van een behendigen tooneelschikker, dan van een waren tooneeldichter. Anderen gaan aan het tegenovergestelde euvel mank. Zeker; het opeenstapelen der gebeurtenissen, het opeenhoopen der personen brengt aan de letter- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||
kundige en dramatische waarde, vooral aan de waarschijnlijkheid, de grootste schade toe. Doch, lange alleen- en tweespraken, redeneeringen, bespiegelingen, hoe zuiver en sierlijk ook van taal, kunnen geen belang wekken, al drukken zij zelfs de schoonste gedachten, de edelste gevoelens uit. Een tooneelwerk heeft zijne eigenaardige vereischten. Daar moet leven in de handeling zijn. De geest moet voldaan, en het hart bevredigd; oog en oor moet ingsgelijks gevleid worden. Dit laatste is het geval, indien de schrijver eene gepaste. natuurlijke taal te zijner beschikking heeft. Niet zelden gebeurt het, dat de feiten elders plaats grijpen; dat zij in enkele woorden, zonder aanschouwelijkheid, worden medegedeeld. Zelfs de novellist, de romanschrijver moet zoo levendig kunnen vertellen, alsof de gebeurtenissen onder het oog der lezers voorvielen, alsof deze persoonlijk met de helden kennis maakten. In een tooneelstuk gebeurt dit werkelijk. Onze taal, die het vermogen bezit de zaken zoo juist voor te stellen, spreekt van toeschouwers. Het gebouw, waarin een stuk opgevoerd wordt, heet schouwburg. Dit gebeurt op het tooneel, welk woord van toonen is afgeleid. Dit zegt genoeg, dat hij, die de opvoering van een stuk bijwoont, moet zien. Luistert, jonge tooneelschrijvers, naar Goethe's raad: Man kommt zu schaun, man will am liebsten sehn.
Wird vieles vor den Augen abgesponnen,
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||
So dass die Menge staunend gaffen kann,
Da habt ihr an der Breite gleich gewonnen.
Ihr seid ein vielgeliebter MannGa naar voetnoot(1).
‘Er is veel uit (dit boek) te leeren’ schreef Nicolaas Beets, ter gelegenheid van Ernest Staas door Tony, omdat het veel geeft te zienGa naar voetnoot(2). Een tooneelwerk, dat het oog der toeschouwers aangenaam bezighoudt, zal gemakkelijk de andere vruchten opleveren, die men ervan mag verwachten. Elk bedrijf moet een afzonderlijk geheel vormen; eene gepaste verhouding moet tusschen de verschillende bedrijven bestaan, en deze moeten logisch uit elkander voortvloeien. De verschillende tooneelen hoeven schilderachtige groepen, wezenlijke, levende schilderijen te wezen. In dit opzicht is bij de klassieke meesters veel te leeren. Shakespaere, ook als hartdoorgronder zoo groot, is stellig de beroemdste schilder van het tooneel. Zijne werken bevatten honderden, wellicht duizenden onderwerpen van tafereelen, welke de beeldende kunstenaar zonder andere aanduiding dan die des dichters, op het doek kan brengen. Met het oog op de beeldende kracht der voorstelling is de studie van den grooten Wim, en van Vondel, zijn evenknie, aan jonge tooneelschrijvers niet genoeg aan te raden. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||
In hare zitting van 14 Februari vroeg de jury den heer Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, dat de teksten van zangspelen in den prijskamp zouden mogen mededingen. Sinds het stichten van het Nederlandsch Lyrisch Tooneel te Antwerpen heeft onze Nationale Operaschool eene voorbeeldelooze ontwikkeling gekregen, zoodat het niet moet verwonderen, dat, vanwege onze jonge componisten, er bij onze dichters veel vraag naar libettro's voor zangspelen is. Bij brieve van 21 Februari werd onze vraag door den heer Minister ingewilligd. Grietje, door A. Rodenbach, heeft meer van een boertig zangspel dan van een blijspel. Daar waait een adem van landelijke frischheid over dit stukje. De personen zijn bevallig en lief. Men mag den schrijver aanraden het gesproken gedeelte in te korten; te meer daar hij heel fraaie versjes schrijft, en zijn stukje wezenlijk de vereischten van een zangspel heeft. De ontknooping dient veranderd; zij is te dramatisch, onwaarschijnlijk, en in strijd met den algemeenen toon. De Vrouwkens van Brugge, door Huibrecht Melis, is een verdienstelijk libretto. Het is geestig en schilderachtig. De tijpeering mag gelukkig genoemd worden. Van langdradigheid en eentonigheid is echter het werk wel niet vrij te pleiten. Nochtans, De Vrouwkens van Brugge is het beste werk, dat de schrijver inzond. De Brabantsche Schoolmeester en Najaarsgrillen, hoewel zij talent | |||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||
verraden, zijn Melis onwaardig. Nornegilde staat, volgens het eenparig gevoelen der jury, merkelijk lager dan Koning Hagen, dat, in het vorig tijdvak, naast Starkadd als het best ingezonden werk geoordeeld werd. Wel treft men in Nornegilde meer dan een grootsch tafereel aan; doch de handeling van dit heldendrama is verward. Blijkbaar is de schrijver met overijling te werk gegaan, heeft hij zijne stof niet genoegzaam overwogen, en zijne helden niet duidelijk gezien. Een Winternachtsdroom, door Du Catillon, verdient met lof vermeld. Hetzelfde zij gezegd van Het Minnebrugje, door Rafaël Verhulst. Deze lieve idylle, door Arthur van Oost getoonzet, geniet, met recht, een duurzamen bijval op ons Nederlandsch Lyrisch tooneel. De Kinderen der Zee, van denzelfden schrijver, is een der merkwaardigste tooneelwerken, welke gedurende het vijftiende tijdvak verschenen. Het kwam in aanmerking voor den prijs. De blijspelen, welke de jury ter inzage ontving, staan, in het algemeen, niet boven het middelmatige. Onze tooneelschrijvers, welke dit vak beoefenen, schijnen op allerhande zijwegjes, te loopen, en de breede baan onbetreden te laten, die zich voor aller oogen uitstrekt. Het Vlaamsche volk, gelijk het leeft en werkt, levert den blijspeldichter eene onuitputtelijke mijn op. Onze schilders uit den grooten tijd werden niet moe er de kostelijkste schatten uit op te delven. Zij ken- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||
den den vroolijken aard der goede Vlamingen; bij hen hoeven onze Vlaamsche schrijvers bij elke gelegenheid te rade te gaan. De mengeling van naïeveteit en uitgelatenheid; van rondborstigheid en bijtenden humor, welke ons volk te allen tijde kenmerkte in zijne vroolijke opvatting van het leven: alles werkt immers samen om het blijspel meer dan elders in de Vlaamsche landen te doen bloeien? Met nadruk vestigt de jury de aandacht der Vlaamsche tooneelschrijvers op de werken der Vlaamsche Schilderschool. De meesters merkten scherp op. Hunne voortbrengselen zijn gezond, genietbaar. ‘Trouw waren zij, - aldus drukt een onzer voornaamste kunstkenners zich uit, - maar niet onverschillig in het opmerken, Men taste den pols aan onze Schilderschool, waar en wanneer men wil; immer zal men haar bloed opgewekt en levenslustig voelen loopen Zij nam uit het leven het vroolijke. het lachende, genietbare, evenals zij uit de natuur het zonnige en kleurige genomen had. Bosch, Brouwer en Breughel. Rubens, Jordaens, Hals en Van der Helst, Teniers en Van Ostade, Cuyp en Wouwermans, en gij allen, mannen, die uwe personages zoo jolig en zoo gezond, zoo gemoedelijk en zoo onbezorgd de wereld liet beschouwen, en die hen in den appel des levens met volle tanden liet bijten, zonder dat zij zich bekommerden of hij geschild was of niet, of hij op eene | |||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||
heeren- of boerenerve gegroeid was. - gij allen, beter of minder goed, - zijt Nederlandsche kunstenaars’Ga naar voetnoot(1). Niet alleen om de vroolijke eigenschappen waardoor ons ras zich onderscheidt, kan het blijspel, in onze letterkunde, vooral bloeien. Zijne deugden, evenals zijne gebreken, zetten het eene schilderachtigheid bij, die geen ander volk in zoo hoogen graad bezit. Deze schilderachtigheid wordt nog versterkt door zijne taal, een ongeslepen diamant, die, door den schrijver doelmatig bewerkt, de helden zijner blijspelen, als scherp afgeteekende, verrukkelijke, gezonde en kleurige personaliteiten zal doen schitteren. Om eene bijzondere reden wenscht de jury, dat het blijspel, dit bij uitstek nationaal vak, met goed gevolg door onze nationale schrijvers moge beoefend worden. Het is, voor ons volk, eene licht verteerbare, doch voedzame en deugdelijke spijs. Het waarschuwt voor gebreken, en kan, al hekelend, stichten. Bij dit alles heeft het nog dit niet hoog genoeg te schatten voordeel, dat het onze letterkunde vrijwaart voor vreemde invloeden, vooral het pessimismus, dat geheel in strijd is met ons nationaal karakter, en reeds hier en daar doorbreekt. De Gedachtenlezer, door Lievevrouw-Coopman, en Pol Anri, is geestig, en goed bewerkt. Het | |||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||
stuk is echter niet geheel van vreemde, vooral Duitsche stroomingen, vrij. Zijn laatste Wil en De Pickpocket, door E. Roeland, behooren tot het beste, wat de jury, in dit vak, te lezen kreeg. De Gekozene des Volks, door Jan Bruylants, is een verdienstelijk werk. Onze politieke kiesworstelingen worden er goed in geschetst. G. Springael bewijst in Zoo zijn er veel, dat opmerkingsgave hem geenszins ontbreekt. De personen, evenals de toestanden, zijn waar. De dialoog is vrij levendig. Jammer dat de ontknooping alles bederft, zoodat het blijspel den tegenovergestelden indruk moet teweegbrengen van dien, welken de schrijver beoogt. Zij is niet meer, door E. van Goethem is eene grove klucht van geringe waarde. Wellicht zal zij, bij de opvoering, overluid doen lachen; doch ware geestigheid is er niet in. Den verjaardag van den dood zijner echtgenoote in bittere spotternij vieren; de kamer in rouwkapel herscheppen, en daar, gedurende een gansch bedrijf, de nagedachtenis der afgestorvene beschimpen, druischt al te zeer tegen het menschelijk gevoel aan. Onwaarschijnlijkheden van velerlei aard komen in Zij is niet meer voor, dat overigens in eene slordige taal is opgesteld. In het drama en het tooneelspel zijn onze schrijvers, over het algemeen, beter geslaagd dan in het blijspel. Voor de comedie onbreekt veelal vinding, en laat de karakterschildering niet zelden | |||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||
te wenschen over. Wat het drama betreft, onwaarschijnlijkheid en overdrevenheid komen er in voor, en echt menschelijk gevoel wordt er al te veel gemist. De Witte Roos, door Toussaint; De Hoogste Plicht, door Rafaël Verhulst; Edda, door De Vreese; Veva, door De Mey: De Witte Kaproenen, door Lievevrouw-Coopman; Juan van Pareja, door Van der Voort, zijn verdienstelijke werken. October 1797, door De Visscher, speelt in Vlaanderen gedurende de sombere dagen van den Boerenkrijg. Edele gevoelens worden er in uitgedrukt, en eene les van krachtdadige vaderlandsliefde vloeit er uit voort. Jammer dat het werk langdradig is, en de schrijver met de vereischten van het tooneel al te weinig rekening heeft gehouden. Het Witte Boek, door Omer Wattez, is, als tooneelwerk, zwak. De schrijver vervalt in een erg gebrek, hetwelk ook anderen niet wisten te vermijden, en waartegen de jury hen meent te moeten waarschuwen. Zij kiezen hunne helden tusschen de kunstenaars en de geleerden. Bijna altijd zijn deze personages menschen, die met de overige weinig gemeens hebben, en van zonneschijn en rozengeur schijnen te leven. Het tooneel wordt alzoo een redenaarsgesloelte, een katheder De helden ontwikkelen de gevoelens en leerstelsels, die de schijvers persoonlijk lief zijn. Zeker, het kan niet genoeg gezegd worden, het tooneel moet stichten. Doch het mag in geene | |||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||
prediking ontaarden. Voor ernstige kunstvrienden, voor wetenschappelijke geesten zijn die theaterkunstenaars, vooral de geleerde vrouwen en juffers, welke slechts in abstracte zaken genoegen vinden, onuitstaanbare wezens. Zij zijn voor het tooneel ongeschikt, en de belangen, die zij voorstaan, blijven te vreemd voor het menschelijk hart, om deelneming op te wekken. In zijn Génie du Christianisme doet Châteaubriand uitschijnen, ‘qu'il faut autant que possible, fonder l'intérêt de la tragédie, non sur une chose, mais sur un sentiment, et que le personnage doit être éloignê du spectateur par son rang, mais près de lui par son malheur.’Ga naar voetnoot(1). Dat de verhevenheid der personages, wat hun rang betreft, eene vereischte is, wordt zelfs voor het treurspel betwist, en overigens door talrijke meesterstukken gelogenstraft. Doch, ‘que la douleur (van den held) doit être commune, c'est-à-dire de nature à être sentie de tous’Ga naar voetnoot(2) is treffend waar. De stof, het thema, moeten echt menschelijk zijn, zoodat het hart er door getroffen wordt: dit is zoowel op het eenvoudigste blijspel, als op het roerendste drama toepasselijk. De grootste meesters van het tooneel wisten in hunne helden dan ook die hartstochten en drijfveeren te ontdekken, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||
welke de minste toeschouwers in zich zelven erkenden. Het Witte Boek zal, bij de opvoering, zijn doel missen. De jury brengt echter hulde aan den schrijver, om zijne ernstige poging ter verheffing van ons tooneel. In zuiverheid van taal en keurigheid van stijl overtreft zijn werk schier al de ingezonden stukken. De Familie Gielens is een goed tooneelspel. Doch, daar de schrijver zich niet bekend gemaakt heeft, valt het buiten den wedstrijd. Dit is te betreuren, want het maakt eenen goeden indruk, en er waait een adem van verzoening in, die bevredigt en troost. Puinen, door Gustaaf Janssens, is hiermede geheel verschillend, wat de opvatting en de strekking betreft. De raschheid der handeling valt te prijzen. Nergens is de gang sleepend, en de dialoog is overal levendig. Daarbij is de voorstelling schilderachtig en aangrijpend, hoewel de stof van het werk zelf niet duidelijk uiteengezet is. Met dat al heeft Puinen erge gebreken, waartegen de schrijver dient gewaarschuwd. Hij ondergaat al te veel den invloed van Ibsen. Vandaar de pessimistische levensbeschouwing zijner helden, waarover hooger reeds werd gesproken, en welke met het karakter, van ons gezond, kloek volk in het geheel niet strookt. Vandaar het zenuwachtige, dat de personages van Puinen onderscheidt, en zich ook van de toeschouwers meester maakt; het genoegen in het scheppen van toestanden, waar- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||
uit de helden zich zoomin door eigen wilskracht. als door een gelukkigen samenloop van omstandigheden kunnen redden; maar waarin zij noodzakelijk, onvermijdelijk moeten ondergaan. De toeschouwer is gedurig met den schrijver in opstand. Hij kan geene tranen storten, die een artistiek genot verschaffen; zijne zenuwen alleen worden pijnlijk aangedaan. De karakters van Puinen zijn schril, doch niet juist geteekend. Ook de taal is zenuwachtig, en menigmaal onnatuurlijk door de gewilde beknoptheid: logische redeneering en boeiende verhalen, die het geschokt gemoed bedaren en opbeuren, ontbreken schier geheel. Tegenover den heer Scheltjens heeft de jury het recht bij uitstek streng te zijn. Zijne drama's De Wildstroopers en De Leemkruier bewijzen, dat hij, wellicht als niet één onzer Vlaamsche toonee schrijvers, met aanleg voor het tooneel is begaafd. Hij weet zijne personages scherp te teekenen, en zijne stof, gelijk dit behoort, kort en kernig samen te trekken. Bij wijlen, dikwijls zelfs, is hij in de hoogste mate dramatisch. Het vierde bedrijf van De Wildstroopers is wezenlijk aangrijpend, en het thema van De Leemkruier zeer belangwekkend. Jammer dat een schrijver met zooveel talent soms van den waren weg afdwaalt. Hij neemt de natuur tot richtsnoer; hij bespiedt het leven en de daden zijner medeburgers. Dit is het middel om in zijne kunst te slagen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||
Het is echter volstrekt noodig, dat hij Goethe's woorden wel overwege: ‘Man sagt: Studiere, Künstler, die Natur. Es ist aber keine Kleinigkeit aus dem Gemeine das Edle, aus der Unform das Schöne zu entwickeln’Ga naar voetnoot(1). Een kleidelver en een wildstrooper zijn, voor het tooneel, even belangrijke figuren als een wisselagent of een reeder. Booze karakters, afschuwelijke misdadigers spelen, in sommige meesterstukken der dramatische letterkunde, eene hoofdrol. Doch dat is het niet, wat aan den schrijver van De Wildstroopers en De Leemkruier ten laste wordt gelegd. Hij kiest de verachtelijkste wezens der samenleving, en legt hun eene taal in den mond, die wij slechts in sommige achterbuurten hooren. Dat zijne personen niet bestaan, beweren wij geenszins. Zelfs is het te denken, dat de helden dezer drama's ‘photographieën’ zijn. Photographie is echter nijverheid: geene kunst. Een arbeider, die gedurig dronken is, en mets belangrijks weet te vertellen; menschen, die, in lompen gehuld, u door hunne taal en hunne daden walg inboezemen, zijn alle dagen in werkelijkheid te zien. Doch zij boezemen niemand genegenheid in. Op het tooneel verschaffen zij geen aesthetisch genot, zij brengen enkel afschuw en walg mede, zelfs wanneer de poëtische adem des schrijvers hen poogt te verheffen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||
Dat men den zin onzer woorden niet misduide. Evenzeer als iemand huldigen wij waarheid en oprechtheid. Het ‘Greif nur hinein in 's volle Menschenleben!’ bevat vooral een goeden raad voor de tooneeldichters. Doch, het volk wil op het tooneel menschen zien. De gebreken van den man, die wij in onzen gewonen omgang kunnen gadeslaan, hinderen ons, op het tooneel, meer dan de misdaden van de grooten der aarde; b.v. politieke heerschzucht, knevelarij, die buiten onzen kring liggen. Tevens hindert het ons, in een tooneelwerk, eene taal te hooren, die wij, in het werkelijk leven, slechts uit den mond van het uitschot der samenleving vernemen. In het kort, deze drama's verlagen het volk in zijne eigen oogen. t Is waar, zoowel in De Wildstroopers als in De Leemkruier beantwoordt de ontknooping aan de strengste eischen der zedelijkheid. Zij is, in beide werken, even meesterlijk aangebracht. Doch het leven in een akelig gezelschap duurt te lang, opdat men aan zijn verderfelijken invloed kunne ontsnappen. Beide drama's zijn dan ook uit het zedelijk oogpunt - dit woord in zijne algemeene beteekenis gebruikt - evenzeer af te keuren als uit het aesthetische. Zoozeer heeft het lage den boventoon, dat de onwaarschijnlijkheid er meer dan eens stuitend door wordt. Aldus ziet men b.v. in De Leemkruier, dat Kluit, de hoofdheld, die overtuigd is, dat zijne dochter Rika braaf en rein is, haar, op een bloot toeval, voor | |||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||
de ergste misdaad bekwaam acht, en dat, zonder het minste bewijs, heel de gemeente gelooft, dat dit deugdzaam meisje met den man harer zuster, een afschuwelijken dronkaard, hare plichten vergeet: ja, dat haar geliefde, een eerlijke en verstandige jongen, zonder onderzoek, onmiddellijk aan deze beschuldiging geloof schenkt. Den heer Scheltjens zij het wel op het hart gedrukt: hij bezit benijdbare gaven; vooral is hij een scherp opmerker. Doch opmerken is niet genoeg; met oordeel kiezen is ingelijks noodig. Hem zij de studie van de meesterstukken der dramatische letterkunde warm aanbevolen. De werken, welke laatst voor den prijs werden aangehouden, waren; De Ziel des Volks, door Jan Bruylants; De Groeve, door E. Roeland; De Kinderen der Zee, door Rafaël Verhulst: Betere tijden, door L. Slock; Siddharta, door E. en D. Minnaert. Hoovaardigheid, insgelijks door Jan Bruylants, werd gunstig door de jury beoordeeld. Wel is de stof van dit tooneelspel niet nieuw, en de handeling op meer dan eene plaats sleepend. Ook zijn de karakters van den senator en den rijken buitenmensch, het eerste vooral, onwaarschijnlijk. Doch enkele gedeelten zijn alleszins merkwaardig. De Ziel des Volks duidt een merkelijken vooruitgang aan. Het is een belangrijk werk. Daar komen een paar personages in voor, die als karak- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||
terontleding, lof verdienen. Enkele tooneelen behooren tot het merkwaardigste, wat onze tooneelletterkunde heeft voortgebracht. Ongelukkiglijk bevat De Ziel des Volks zwakke plaatsen. Benevens eenige goedgeslaagde figuren treft men er aan, die geheel of gedeeltelijk zijn mislukt. Naast de aangrijpende tooneelen tusschen moeder en zoon Popels, tusschen dezen oproermaker en prinses Meretrix, heeft men raadszittingen en meetingen, die aan de dagbladpers zijn ontleend, en de poëtische en dramatische waarde van het werk zeer verminderen. Het schijnt ons, dat de heer Bruylants nog de noodige kracht niet bezit om een gewrocht, dat zoo breed is aangelegd, met goed gevolg te voleinden. Niettegenstaande is de jury overtuigd, dat, indien de schrijver, op denzelfden weg blijft voortgaan, onze tooneelletterkunde veel van hem mag verwachten. De Groeve, door E. Roeland, is, als dramatisch werk, te prijzen. Het bevat nieuwe toestanden, die natuurlijk en waar zijn. De karakters zijn afgewisseld en menschelijk. Hadde de schrijver meer belang gehecht aan de ontleding dezer karakters, aan de letterkundige en schilderende zijde van zijn werk, hadde hij het meer als een poëtisch gewrocht beschouwd, dan waren wellicht de gebreken vermeden, waarin hij thans is vervallen. De Groeve is een tendenz-stuk. De schrijver wil bewijzen, dat tusschen een man en eene vrouw, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||
waarvan de eene verstandig is, en eene verzorgde opvoeding heeft genoten, terwijl de andere eene bekrompen opvatting heeft, de Groeve zoo diep is, dat zij niet gedempt kan worden, en het huwelijk noodzakelijk ongelukkig moel zijn. Deze thesis kan verdedigd worden. Doch, de schrijver wil te veel bewijzen, zoodat hij, door het overdrijven der karakters. deze onwaarschijnlijk maakt, in letterkundig opzicht. Het is mogelijk, dat de feiten, in het werkelijk leven, plaats hebben gelijk in De Groeve. Doch. ‘le vrai peut quelquefois n'être pas vraisemblable’, en de volstrekte werkelijkheid, op het tooneel gebracht, komt daar wel eens onbe langrijk en valsch voor. De Kinderen der Zee, door Rafaël Verhulst, is een der beste operateksten, waarover onze nationale toondichters tot nog toe beschikken. Het is dramatisch en kleurig. De opvatting is grootsch: de bewerking verraadt, dat de schrijver de vereischten van het zangtooneel kent. Toch komt De Kinderen der Zee, als libretto, een weinig langdradig voor, en zal de componist wel verplicht zijn het hier en daar te besnoeien. De zorg echter, waarmede de dichter er zich op toegelegd heeft, den toonkundige een dankbaren tekst te leveren, en dezen de hoofdrol, in het scheppen van het kunstwerk over te laten, verklaart ons, dat het gedicht van den heer Verhulst - als letter- en tooneelkundig gewrocht - iets onbepaalds, onafgewerkts heeft, zoodat het, hoe verdienstelijk ook, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||
moet onderdoen voor stukken, die het, in meer dan een opzicht. er niet bij kunnen halen. Betere Tijden, door L. Slock, dingt ten slotte met Siddharta, naar den prijs. Het is alleszins een puik werk. De karakters zijn waar, en de toestanden dramatisch en menschelijk. De handeling gaat goed vooruit; de belangstelling stijgt van het begin tot het einde. Over den inhoud en de strekking van Betere Tijden bestaat, bij de jury, verschil van meening. Naar de opvatting van een lid predikt het werk klassenstrijd. Een ander. hoewel de zaken niet zoo erg inziende. beweert. dat de strekking niet door en door gezond is. Deze meening wordt door de andere leden bestreden, en door de meerderheid niet gedeeld. Zeker worden in Betere Tijden meeningen geuit, die niet goedgekeurd kunnen worden. Doch, dit is met alle stukken het geval, Indien het werk van den heer Slock wezenlijk tot rassen- of klassenhaat aanzette, den opstand tegen het gezag, de overheden of de nationale instellingen predikte, zou de jury het eenparig, krachtdadig veroordeelen, welke ook de dramatische of letterkundige waarde zij; omdat, zoo het tooneel eene leerschool hoeft te zijn, het in de eerste plaats vaderlandsliefde en burgerdeugd dient in te prenten. De meerderheid der jury is van meening, dat Betere Tijden eene goede strekking heeft. De verzoening der werklieden met hunnen meester, tegen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||
wien zij in opstand zijn gekomen, heeft plaats. niet omdat eene der partijen hiertoe gedwongen wordt, maar omdat de edelmoedigheid van den fabrikant aller harten vermurwt. Deze, en vooral zijne zuster, zijn edele menschen, die de genegenheid van allen moeten opwekken. De arbeiders, van hunnen kant, laten zich gemakkelijk tot het besef hunner plichten terugroepen. De meerderheid der jury is overtuigd, dat de opvoering van Betere Tijden een gunstigen indruk op de gemoederen zal teweegbrengen. Een lid heeft dit kunnen vaststellen. De opvoering bewees tevens, dat het tooneelstuk zich inderdaad door de dramatische eigenschappen onderscheidt, welke de jury er in heeft opgemerkt. Siddharta, door J. en D. Minnaert, staat als letterkundig gewrocht zeer hoog. Wat de verhevenheid van het onderwerp, den adel der gevoelens, de zuiverheid der taal en de sierlijkheid van den stijl aangaat, overtreft het wellicht al de dramatische werken, die tot nog toe in de prijskampen mededongen. Daarbij geven de schrijvers blijken van meer dan gewone belezenheid. Siddharta is minder dramatisch dan Betere Tijden. Op enkele plaatsen hebben de schrijvers den stronkelsteen niet vermeden, waarover in dit verslag spraak is. Het stuk behandelt de legende van Boedha, die het hof en zijne jonge vrouw verlaat, om een leven van boetvaardigheid en versterving te leiden, en | |||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||
eene nieuwe leer te prediken. Hier en daar wordt over abstracte zaken uitgeweid, die stellig den gang vertragen, en op het tooneel geen belang kunnen wekken. Eene gewichtige vraag werd, ter gelegenheid van dit drama, in de jury opgeworpen. De legende van Siddharta werd vroeger nog bewerkt, o.a. door den Engelschen dichter Edwin Arnold. Zijn verhaal werd door Karl Wernicke in het Duitsch overgezet, en verscheen in de Universal-Bibliothek van Reclam te Leipzig, onder den titel: Die Leuchte Asiëns. Erzählung eines indischen Buddhisten. Dit werk werd door al de juryleden nauwkeurig onderzocht, en met Siddharta vergeleken. Over de uitslagen van dit onderzoek werd door allen een schriftelijk verslag opgemaakt. Eene gansche zitting werd aan de bespreking der besluitselen gewijd. Twee leden verklaarden, dat de overeenkomsten tusschen Die Leuchte Asiëns en Siddharta te talrijk waren, dan dat zij den prijs aan dit laatste werk konden toekennen. De drie andere leden meenden insgelijks, dat de schrijvers van Siddharta, Die Leuchte Asiêns hebben gekend, aandachtig bestudeerd. Zij durven echter niet verklaren, dat het drama eene navolging van het verhalend gedicht is. De schrijvers hadden het recht eenige feiten uit de legende van hunnen hoofdheld te putten, welke Edwin Arnold overigens in andere werken heeft aangetroffen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||
Met drie stemmen tegen twee wordt dus de driejaarlijksche prijs van Nederlandsche tooneelletterkunde aan Siddharta toegekend. Daar het werk echter, in een dramatisch opzicht, zwakke kanten heeft, is de jury eenparig van gevoelen den prijs op 1,000 frank te bepalen. De meerderheid der jury is van oordeel, dat Siddharta geen echt meesterstuk is; meesterstukken zijn zeldzaam. Zij vreest, dat het drama, op het tooneel, in mindere mate zal boeien, dan andere stukken, welker waarde alleszins geringer is. Dit was meermaals met bekroonde werken het geval. Toch heeft de jury niet geaarzeld, Mijnheer de Minister, U voor te stellen Siddharta te bekronen om de schoonheid der karakters, de pracht der taal, den adel der gevoelens, de verhevenheid der strekking en de majesteit der behandelde zaken. Niettegenstaande zijne gebreken, bevat het, voor onze jonge tooneelschrijvers, kostelijke lessen. Het leert hun streng jegens zich zelven te zijn, en voor geenen arbeid terug te schrikken om hun werk zoo verdienstelijk mogelijk te maken. De Verslaggever,
De Voorzitter der jury,
De leden: D Claes,
|
|