Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1926 (1926)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1926
Afbeelding van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1926Toon afbeelding van titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1926

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.30 MB)

Scans (115.20 MB)

XML (2.48 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1926

(1926)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 775]
[p. 775]

August Beernaert-Prijskamp
Verslag van de jury.

Bij ministerieel besluit van 20/1/1926 werden volgende leden van de Kon. Vlaamsche Academie benoemd om deel uit te maken van den keurraad: Prof. August Vermeylen, Prof. Maurits Sabbe, Prof. Persijn, Prof. Karel Van de Woestyne. Als afgevaardigde van de Regeering werd benoemd Adolf Herckenrath (8 Februari 1926).

Tot voorzitter werd aangesteld, Prof. Vermeylen; tot Secretaris-Verslaggever Adolf Herckenrath.

Vier vergaderingen werden gehouden.

Van de 36 ter beoordeeling ingezonden werken, kon de Beknopte Gesch. der Nederl. Letterkunde van Van Neylen en Van den Dries, niet in aanmerking komen daar zij geschreven is voor het onderwijs, terwijl bij een eerste schifting, de volgende boeken aanbleven:

Van Passen, Het brandende braambosch;
Grauls, Het roode raam;
De Winter, Pan II;
Opdebeek, Peter's Kind;
Van der Hallen, Stille uren bij primitieve Meesters;
Gysen, Het Huis;
Van de Voorde. Uit diepere krachten;
Eeckhout, Karel van de Woestyne;
Reypens, Ruusbroec.

Bij nader onderzoek bleken de drie volgende werken voor de bekroning in aanmerking te kunnen komen:

Gysen, Het Huis;
Van de Voorde, Uit diepere krachten;
Eeckhout, Van de Woestyne.

 

De Jury achtte het als plicht aan enkele werken een bizondere aandacht te schenken, zoodat buiten de drie laatst genoemde schrijvers, ook enkele in eerste instantie vermeld, met een woord zullen besproken worden.

Van Passen. Het brandende braambosch. - Een lange novelle, de geschiedenis van een ex-poëetje, doctor in de rechten en een mislukte liefde, op dithyrambische wijze uitgewerkt, met

[pagina 776]
[p. 776]

een scherp ontledingsvermogen. De toestanden lijken echter meer in een sprookjeswereld om te gaan dan op de werkelijkheid gebouwd. Het ex-poëetje, met zijn gedachten buiten de wereld in een roes van idyllische zelfdissectie levend, pleegt zelfmoord.

De stijl te zeer weelderig, ontaardt, door de opeenstapeling van overdreven lyrische ontleding, in gongorisme.

En toch. Wanneer Van Passen het evenwicht in zijne kunstenaarsziel zal gevonden hebben, zullen wij hem als een schrijver van een echt talent mogen begroeten.

De Winter. Pan II. - Een vervolg op Pan I. De schrijver geeft ons in dit lange poëem, een lofzang aan het Leven, waarin zijne uitbundigheid hoogtij viert, en hij Saters en Nymphen, Faunen, Kabouters, Boschgoden en -Godinnen, Zeemeerminnen, enz. in eenzelfde tempo van zinnelijk lyrisme dooreen laat hollen, maar waaraan de noodige bezinking ontbreekt, wat zijn uitdrukkingsvermogen deklamatorisch maakt.

Opdebeek, Peter's Kind. - Dit boek, dat waarschijnlijk als een reeks herinneringen uit des schrijvers jeugd bedoeld is, bevat enkele kinderscenes die hoe onwezenlijk ze ook voorkomen, een gewis talent verraden.

Dr. Reyeens, S.J. Ruusbroec. - De schrijver zegt in zijn inleiding ˙

‘Tot zijn beste persoonlijkheid (die van Ruusbroec namelijk) dringt men niet door, zoolang men die niet gedragen ziet. doorlicht en doorgloeid door de levende aanraking met het ontzaglijk mysterie der drieëene Godheid, en zoolang men dit mysterie en die aanraking niet opvat gelijk de Kerk wier liefdevol Kind Ruusbroec geweest is.

In een prachtige taal schetst Reypens ons achtereenvolgens Ruusbroec en zijn Eeuw, de geestelijke physionomie van den Wonderbare, levend in de groote eeuw der Gemeenten, ooggetuige van pest, brand en hongersnood, tijdgenoot van den grooten Jacob Van Artevelde, en geeft ten slotte eene volledige iconographische beschrijving van den Gelukzalige.

Dit piëteitvolle boek, gesteund op de volledige literatuur van het onderwerp, moeten we onvoldaan ter zijde leggen en niettegenstaande de groote stylistische eigenschappen van dit betoog, krijgen we geen volkomen beeld van den Brabantschen mysticus.

Van de Voorde, Uit diepere krachten. - Dit is werk dat boven de mode staat, althans wat den streng-klassieken vorm van het vers betreft, waarin de schrijver zijn knellenden ziels-

[pagina 777]
[p. 777]

nood, somber van lijn uitzingt. Zijn geheele bundel staat in den toon van innerlijken angst, donkere fataliteit, waaraan hij het lijden der wereld verbindt.

Zeer terecht merkt Dirk Coster in de inleiding op zijne bloemlezing: Nieuwe Geluiden, bladz. 43:

‘Deze kosmische bekommering dwaalt wijd weg, ver van de eigen vertwijfeling: zij staat stil bij het magere paard dat “tot nieuw lijden kracht vreet”, de onbegeerde leelijke vrouwen die woeien in de zomernachten, het dronken wrak dat langs de straat tuimelt, zij staart uit over beschavingen, die niets dan “karavanen woest van lijden.” zijn, ziet op naar de meedoogenlooze sterren, en het einde dier kosmische dwaaltochten is steeds een zucht of de roep om het ééne goddelijke Teeken, dat den somberen, doelloozen levensdroom tot een heilige noodwendigheid zou kunnen verklaren.’

Joris Eeckhout, Karel Van de Woestyne. - De kritiek van Eeckhout, wars van alle vooropgezette princiepen, tracht den kunstenaar in het werk te vinden en de poëzie van Van de Woestyne in zoo ruim mogelijken kring te doen genieten. Met groote liefde benaderde de schrijver Van de Woestyne's werk uit de eerste periode loopende tot 1910, die niets anders is dan het relaas van des dichters emotief leven en toonde het autobiographisch karakter van deze gedichten aan.

Zeer terecht wijst Eeckhout het oordeel af van Verwey, dat de zanger van ‘De Gulden Schaduw’ volgens hem ‘geest alleen kent als intellekt en gevoel alleen verlangt als gewaarwording’.

Bij de vooropzetting of ditmaal niet een kritisch werk bekroond kon worden, kwam dit essay in aanmerking.

Enkele leden vonden dat, hoe verdienstelijk deze studie ook zijn moge, het een onvolledig beeld geeft van V. de Woestyne's werk waarbij zelfs zijn proza uit de eerste periode uitgesloten bleef.

Marnix Gysen, Het Huis. - Er klinkt uit deze gedichten een ‘nieuw geluid’ van diepe menschelijkheid dat de schrijver binnen een losbandig rhythmenspel bindt.

De jongste generatie waarvan Gysen een der zuiverste vertegenwoordigers is, onderging met haar geheel organismus, haar geheel zenuwstelsel, den demonischen stormloop van een geweldig verlangen naar den nieuwen mensch.

De ontbinding van den vorm als resultante van den strijd des geestes, schiep eene chaotische geestelijke atmosfeer waarin beeld, rhythme en gedachte volkomen overhoop lagen.

[pagina 778]
[p. 778]

Aan de vermagerde gedaante van deze allerlaatste poëzie, heeft Gysen een nieuw kleed weten aan te passen en nu staat zijn vers reeds voor ons met een schoon gebaar van echte aandoening.

Zijn ‘Met mijn Oom in de bankkluis’, ‘Met mijn Nicht in den Tuin’, getuigen van zoo een intens scherpe vizie, dat deze dood-gewone gevallen die hij ons in hunne acute naaktheid met groote directheid voor de oogen toovert, ons doorsidderen.

Om deze belofte van een zeer typisch talent, waren drie leden van de jury van oordeel, aan Het Huis den prijs toe te kennen.

 

Namens de Jury:

 

De Schrijver, Ad. Herckenrath.

De Voorzitter, A. Vermeylen.

De Leden:

J. Persyn, Karel van de Woestyne, M. Sabbe.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Adolf Herckenrath

  • August Vermeylen

  • Jules Persyn

  • Karel van de Woestijne

  • Maurits Sabbe