Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1933 (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1933
Afbeelding van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1933Toon afbeelding van titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1933

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.88 MB)

Scans (98.17 MB)

XML (2.44 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1933

(1933)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 301]
[p. 301]

Antwerpsche teksten uit de jaren 1292-1312 en de eerste Brabantsche teksten in onze taal
Door Floris Prims, briefwisselend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie.

Blijft voor Vlaanderen het oudste middelnederlandsch document de schepenbrief van Mei 1249, van Boechout-Velsike, voor Brabant werd tot hiertoe geen ouder met zekerheid vastgesteld dan dit van 1267, van KortenbergGa naar voetnoot(1).

Maar toen Stallaert, van Even, Stockmans en anderen zich bekommerden om onze oudste middelnederlandsche documenten, bemerkten zij nog niet dat het van essentieël belang voor de taalkunde was, deze documenten niet in copij van een lateren tijd, maar in het oorspronkelijke te bezitten; immers geen enkele copist heeft zich latertijd erom beijverd den af te schrijven tekst tot op de letter na over te schrijven. Meermalen hebben we dertiende-eeuwsche teksten uit cartularia van de XVe eeuw overgeschreven, waarvan we de oorspronkelijke stukken, later terugvonden: bij vergelijking der teksten bleek dan telkens dat van de twee woorden er één verschillend was gespeld geworden.

Dit geldt natuurlijk alleen voor de akten in de volkstaal. Dit feit maakt het dus van bijzonder belang dat we nagaan welke oorspronkelijke oudste Vlaamsche stukken we bezitten. Daarbij nog is het van belang dat men de stukken groepeere per streek, want de taal zal verschillen naar de landstreek; en het is daarbij dan ook noodig dat we ons omtrent de herkomst van het stuk, zoo mogelijk omtrent den schrijver en zijn landaard, vergewissen. Eerst bij vereeniging van materiaal stammend uit een bepaalde plaats, en na onderzoek van dit aldus verza-

[pagina 302]
[p. 302]

meld goed, zal het mogelijk zijn een en ander vast te stellen omtrent de taal.

Doch niet enkel de taalstudie zal bij zulken arbeid zijn gevorderd. Ook andere historische elementen moeten er worden door opgeklaard. Immers wanneer we deze stukken, - waar nu ook de copijen van stukken uit dezelfde periode moeten worden aan toegevoegd, - met elkaar vergelijken, zal het ons duidelijk worden welke menschen het eerst het Latijn verlaten voor de gesproken taal en in welke gevallen. Immers naast de volkstaal blijft toch nog een heelen tijd lang, en in overwegende mate, het Latijn gebruikt in de geschriften. Wanneer gebruikt men dan het Latijn, wanneer de volkstaal?

 

* * *

 

Dit historische vraagstuk heeft zijn algemeene cultuurhistorische beteekenis. Wat te onzent gebeurt in zake oorkondentaal is in samenhang met soortgelijk verschijnsel doorheen geheel West-Europa, en dan zal het de moeite loonen na te gaan hoe onze streken zich inschakelen in dit geheel. Maar dit algemeen verschijnsel zelf van verandering in de oorkondentaal is te aanzien van meet af als een gevolg van een zekere kentering in de cultuurverhoudingen van dien tijd of van den tijd die er aan voorafging. Het is in dit veel breedere kader dat we de Antwerpsche studie die we hier aandurven, willen plaatsen.

Het gebruik van het Latijn in de geschreven taal in de middeleeuwen, en het opkomen van de volkstalen in de litteraire werken en daarna in de oorkonden, zijn vraagstukken die men niet voorbij kan wanneer men de cultuur der middeleeuwen begrijpen wil. Ze zijn dan ook herhaaldelijk, maar nog steeds fragmentarisch, bestudeerd geworden. Het weze ons toegestaan hier enkele der voornaamste en daarbij der jongste studiën, deze vraagstukken betreffende, aan te halen:

Max. Vancsa, Das erste Auftreten der deutschen Sprache in den Urkunden, (Leipzig, 1895).

Paul Lehmann, Vom Leben des Lateinischen in Mittelalter (Bayerische Blätter für das Gymnasialschulwesen, 1929).

Felix Merkel, Das Aufkommen der deutschen Sprache in den städtischen Kanzleien des ausgehenden Mittelatters (Leipzig, 1930).

Ferdinand Lot, A quelle époque a-t-on cessé de parler latin (Archivum latinitatis medii aevi, 1931),

[pagina 303]
[p. 303]

Franz Blatt, Sprachwandel im Latein des Mittelalters (Historische Vierteljahrschrift, April 1933).

Van deze internationale beteekenis van het vraagstuk hebben wij ons tot hiertoe al te weinig rekenschap gegeven. Men ontmoette oudere Fransche akten, en, beïnvloed door moderne verhoudingen, stond men er ietwat ontmoedigd tegenover. Triomphantelijk meende evenwel Ledeganck te mogen zingen dat Vlaanderen

 
reeds dan een Maerland vond,
 
toen aan den boord der Seine een nieuwe taal ontstond.

Men vergeleek alleenlijk met het Fransch en dreef dan maar liefst de vergelijking niet door. Men maakte ook geen onderscheid tusschen literaire produkten en oorkonden.

We hebben echter ook uit te zien naar de Duitsche landen.

Vooreerst dient bemerkt dat sinds Karel de Groote geheel het schoolwezen in handen is der geestelijkheid. En meteen ook alles wat kanselarij is. Dit beteekent niet dat elke schrijver priester is, wél dat hij clericus is en in staat is om de priesterlijke wijding op te nemen wanneer redenen van beneficie of andere dit zullen wenschelijk maken. Alle kanselarijschrijvers tot in de XIVe eeuw, op weinige uitzonderingen na, behooren tot den clerus. Dit schoolwezen bedient zich van zelf sprekend van de taal der Kerk, die tevens de taal was geworden van het wereldlijk bestuur, bij den cultureelen opbloei der Frankische volkeren in de door hen bezette Romeinsche wingewesten.

In deze Christianitas, gebouwd op een universeele christelijk-Roomsche cultuur, is er, langen tijd, geen nood aan een andere geschreven taal dan die der cultuur zelve. Bemerk dat als cultuurdragers, naast de geestelijken, geen andere leeken dan adellijken tot in de XIIe eeuw voorkomen. Maar juist onder deze adellijken, onder de ridders, zal zich nu een eigen cultuur ontwikkelen die niet van de Kerk uitgaat; de adellijke opleiding gaat in een dubbele richting, naast de kloosterschool is er de krijgsopleiding, en deze valt in handen van de hoofsche wereld rond de vorsten. En daar vergeet ook de edelknaap zijn Latijn. Langzaam splijt zich de specifiek adellijke cultuur uit de kloostercultuur. Ze verwekt eigen, weinig-kerksche belangstelling, ze roept liederen en verhalen naar voren waar ‘der zielen troost’ niet meer mee gemoeid is, en welke weldra voeren tot een ridderliteratuur van gansch bijzonderen aard. Het spreekt van zelf dat daardoor ook voor deze edelen de weg gebaand werd naar oorkonden in de eigen volkstaal wanneer zij zelf, of hun kanse-

[pagina 304]
[p. 304]

larij, die oorkonden hadden te schrijven. En zoo zullen het de edelen zijn die het eerst de door ons zoogeheeten ‘volkstaal’ zullen gebruiken in geschriften.

In tegenstelling hiermede heeft men gemeend dat het de stedelijke democratieën waren die de volkstaal tot haar recht zouden hebben gebracht. Dit klinkt wel overdreven. De eerste ‘secretarissen’ of klerken der steden zijn clerici, geestelijken die in de algemeene kerkelijke cultuur staan. Alle geschoolden die niet ter ridderschool aan het hof geweest waren, lazen en schreven de algemeene christelijke taal, het Latijn. Men mag zeggen, wie in de stad der XIIIe eeuw lezen en schrijven kon, las en schreef Latijn. Maar de omgang met de ridders en edelen die zich van de volkstaal bedienen, zal medebrengen dat men voor hen de volkstaal bezigen zal.

Aldus in synthese wat de Duitsche studiën omtrent de opkomst van de Duitsche taal in de oorkonden hebben uitgewezen. Hieraan is alleen nog toe te voegen dat men een voorsprong vaststelt voor de rechtsteksten, - als daar is de Sachsenspiegel en het Landrecht van 1235, - en voor de teksten die uitgaan van nonnenkloosters; bij deze laatste blijkt de kennis van het Latijn ook ietwat vroeger tot verval te komen, zoodat men er te samen met den adel tot een voorkeur voor teksten in de volkstaal komt.

Wanneer heeft zich die omzetting voorgedaan?

In Frankrijk komen de Fransche oorkonden voor van in de eerste helft der XIIIe eeuw. In het Duitsche gebied moet men de oudste gaan zoeken in Zwitserland. De oudste Duitsche stadsoorkonde, - afgezien van oorkonden door edelen gegeven, - is die van de stad Bern van 1251, en nog is dit Duitsch te verklaren doordien Bern bij die akte met edele bondgenooten had te doen.

Zurich heeft haar eerste Duitsche oorkonde gegeven in 1252. Basel in 1261.

Zuid-West-Duitschland volgt een beetje later. Ulm geeft haar eerste Duitsche akte in 1281, Mühlhausen in 1295, Esslingen in 1289, Heilbronn in 1306, Stuttgart in 1312. Regensburg in Beieren begint in 1269, Augsburg in 1283, Nurenberg in 1289, Munchen in 1300.

Maar bemerk dat alle deze jaartallen slechts duiden op uitzonderlijke stukken; er verloopen nog ettelijke jaren eer men van een reeks stukken in de volkstaal voor ieder dezer steden spreken mag. Anderzijds hebben vele dezer steden reeds oudere oorkonden in de volkstaal van vorsten of edelen ontvangen,

[pagina 305]
[p. 305]

of hebben hun stadsrecht, hun ‘keuren’ in de volkstaal te schrift gesteld.

* * *

 

Uit deze studiën blijkt duidelijk dat we, om de taalwisseling te begrijpen, wel hoeven te letten op de onderscheiden reeksen van rechtsteksten, van stedelijke akten die ridders en edellieden gelden, en van gewone stedelijke akten.

En aldus door de opzoekingen van elders voorgelicht wenschen we nu te onderzoeken hoe de taalwisseling zich te Antwerpen heeft voorgedaan, of we bij ons hetzelfde verschijnsel bespeuren en in welke jaren, en of we te onzent geen eigen elementen zullen zien naar voren treden.

We hebben ons dan bepaald bij het Antwerpsch archief en in dit archief bij de periode die loopt van de lantchartre van 1292 - onze eerste vorstelijke oorkonde in de volkstaal, - tot aan het einde der regeering van Jan II d.i. 1312. We hebben aldus een periode van een 20 jaren bij wier begin we geen stedelijke oorkonden in de volkstaal kennen, bij wier einde soortgelijke oorkonden reeds veelvuldig in gebruik zijn.

In dit Antwerpsch archief zijn te onderscheiden:

1.de akten die van stedelijke organismen zijn uitgegaan en te Antwerpen zelf, door Antwerpsche klerken werden vervaardigd, als daar zijn de schepenbrieven, de schoutetordonnantiën, de akten van het kapittel van O.L.V.;
2.de akten (in onze taal gesteld) die eenig Antwerpsch organisme heeft ontvangen van wege een niet-Antwerpsche kanselarij of secretariaat; in feite zal dit zijn voor de periode die ons aanbelangt: van den hertog.
3.de akten (in onze taal gesteld) die in Antwerpsche archieffondsen terecht kwamen, zonder dat ze Antwerpsch van oorsprong of van bestemming waren. In feite zullen we aldus een paar akten hebben welke echter toch Brabantsch zijn.

 

Het spreekt vanzelf dat deze stukken moeten worden uit elkaar gehouden waar het gaan zal om het specifieke Antwerpsche dialect te bepalen, maar anderzijds mag worden bemerkt dat de middelnederlandsche stukken van deze periode wel al te schaarsch zijn, opdat we niet alles wat we hebben, althans in origineel bewaard, zouden meedeelen.

Onze verzameling zal dus als volgt worden aangelegd: We onderzoeken vooraf alle de middelnederlandsche akten die we op het Antwerpsche archief hebben tot het einde der regeering

[pagina 306]
[p. 306]

van Jan II (1312), en bieden daarna de teksten van alle stukken dezer verzameling die we niet enkel in kopij maar in origineel bezitten; maar voor elk dezer zal dan wederom, - en gemakkelijk genoeg, - na te zien zijn, of het stuk een Antwerpschen oorsprong heeft of niet.

 

* * *

 

Het eerste niet-Latijnsche stuk de stad Antwerpen toegezonden en ons nog bewaard, is de ‘lantchartre’ voor ‘den scoutheitscape’ van Antwerpen, geschreven door de kanselarij van hertog Jan I. Van af dit stuk tot het einde der regeering van hertog Jan II, October 1312, zijn er uit het Antwerpsche archiefwezen een 55 stukken te vermelden, die in het Middelnederlandsch gesteld en ons bewaard zijn. Van deze zijn er een 32 origineele, de overige bezitten we slechts in kopij.

Naar hun oorsprong tellen we 6 akten van den hertog, 4 akten van den Antwerpschen schout, 39 akten van de Antwerpsche schepenen, 4 akten van het kapittel van O.L.V. kerk, en ten slotte de Antwerpsche ‘coren’.

 

* * *

 

Het loont wel de moeite na te gaan in welke gevallen men de Latijnsche taal door de gesproken taal vervangt.

Onderzoeken we vooreerst de verzameling der stukken die van den hertog uitgingen (Jan II) en de stad of stedelijke instellingen of burgers aanbelangden. Voor de regeering van Jan II tellen we aldus een dertigtal akten. Hiervan zijn er 6 in het middelnederlandsch. Het zijn:

1)de akte van 17 Juni 1302 waarbij de hertog de verzoening regelt die tusschen hem en de stad is tot stand gekomen;
2)de akte van 15 Januari 1304 wederom gericht tot de poorters in het algemeen, betreffende hun recht van wederpand te nemen op vreemden die Antwerpsche goederen zouden gepand hebben;
3)de akte van 8 September 1304 waarbij de hertog een grond afstaat aan de Antwerpsche gemeenschap;
4)de akte van 6 December 1306 de rechten en privilegiën der poorters van Antwerpen vermeerderend;
5)de akte van 18 December 1308 de poorters machtigend vergelding op te eischen voor roof in den vreemde op hen gepleegd, weerga van de akte vermeld onder nr 2;

[pagina 307]
[p. 307]

6)de akte van 18 October waarbij wederom gronden aan de ‘lieden’ der stad Antwerpen worden afgestaan, weerga der akte vermeld onder nr 3.

 

Bij een nader onderzoek van alle de gegeven stukken blijkt dat alle de stukken die de bevolking in het algemeen aanspreken in de volkstaal zijn gegeven; waar het rechtstreeks de schepenen, het kapittel van O.L.V., de abdij van St-Michiels, of de vreemde kooplieden geldt, wordt nog altijd het Latijn gebruikt.

Een bijzondere bemerking weze hier gemaakt voor de akte van 16 Juni 1302 omtrent den herscapstolle op huiden en vellen. De tekst dien we hiervan bezitten, - kopij, - is geauthentikeerd afgeschreven van het origineel dat nog voorzien was van den zegel van den hertog. We mogen het dan toch ook wel onder de Middelnederlandsche hertogelijke akten tellen al is het betwijfeld geworden of het oorspronkelijke wel in de volkstaal was. Het stuk valt in ieder geval toch ook onder den regel dien we, omtrent het gebruik der volkstaal formuleerden.

 

De tweede die de volkstaal gebruikt is de schout. De akten zijn niet talrijk:

Op 28 Januari 1308 akteert de schout de constitutiën die door de gildebroeders (der lakenhalle) zijn opgemaakt;
Op 9 Juli 1930 geeft de schout een open getuigenisbrief aan de edele familie van den Berghe dat ze met den hertog verzoend is, en haar het land is geopend;
Op 21 Maart 1311 akteeren schout en schepenen het accoord tusschen die van de lakengilde en die van het voldersambacht.

Het zijn alle de schout-akten die we hebben, en ze zijn alle in het middelnederlandsch; maar ze hebben ook alle drie eene algemeene draagwijdte en het gebruik onzer taal door de schouten mag wel worden vergeleken met het gebruik dat we voor den hertog aanstipten.

 

Wanneer gebruikt nu het kapittel van O.L.V. de volkstaal? Terwijl hier de gewone taal der akten het Latijn is, krijgen we volgende middelnederlandsche stukken:

1)op 17 Juni 1303 getuigen deken en kapittel en alle de schepenen ‘gemeenlijk’ dat er een accoord is aangegaan tusschen kapittel en hoveniers betreffende de tienden;
2)op 5 October 1304 akteeren deken en kapittel dat men het huis dat men zoo pas heeft begonnen op het kerkhof steeds zal gebruiken tot een school en tot niets anders.

[pagina 308]
[p. 308]

Het zijn de eenige volkstaalstukken die voor deze periode van het kapittel zijn uitgegaan, voorzooverre ze ons bewaard werden.

 

Blijft nu de groote reeks der Antwerpsche schepenbrieven. Is hier uit te maken wanneer men de volkstaal gebruikt en wanneer niet? We meenen wel eenige punten te kunnen vaststellen. Ziehier de lijst der middelnederlandsche schepenbrieven, met nadruk voor elk op het element dat naar onze meening de reden geweest is om den brief in het middelnederlandsch en niet in het Latijn te stellen:

1)19 April 1295: familieregeling tusschen den edelen heer Nichole van Dorne en de kinderen zijner tweede vrouw.
2)3 October 1297: schepenen en ‘alle die gemeente’ van Antwerpen verkoopen gemeenschapsgoederen.
3)9 Januari 1301: accoord tusschen Laureins die Madere en Hendrik ser Gilyssone, blijkbaar twee voorname personnagiën.
4)3 Januari 1303: erfrente voor ‘mijnher Woutre van Winengheem’, riddere, op ‘der borchbrugghen hofstaeden’.
5)26 Februari 1303: schepenen, poorters en ‘alle die gemeente’ verklaren dat de stad verkocht heeft aan poorter Godevaart Drake, een gedeelte uit den gemeenen wildert in den Langhen Els.
6)17 Maart 1303: vererving van een hofstede op de Holenvliet. De bijzondere reden waarom dit stuk niet in het Latijn is, ligt niet voor de hand; misschien is het wegens de gemeenschapsvoorwaarde of servituut op de ‘steghe’ naast het goed.
7)Begin Juli 1303: schepenbrief van Ekeren, waardoor, bij vonnis, bekend wordt dat Jan die Madere, klerk, van Antwerpen, zekere cijnsen heeft op het Goor (St-Job in 't Goor).
8)25 November 1303: schepenen, gezwoornen en ‘al die ghemeinte ghemeenlake’ verkoopen 16 bunders heemede of gemeenschapsgrond te Beerschot.
9)26 Maart 1304: de familie Snacke bekent erfcijnsen verschuldigd te zijn aan de meesteres van Terzieken. (Zustersklooster).
10)27 Januari 1305: Bouden Bruwere en zijn vrouw, van Wommelgem, stellen hun goed in handen van heer Claus Limpiaes, schepene te Antwerpen, en Hendrik van Bisebeke.
11)4 April 1305: Schout, schepenen, gezwoornen en ‘de ghemeinte van der port van Antwerpen’ acteeren de stichting van St-Julianusgasthuis.
12)23 Juni 1306: Acteering van nieuwe giften aan St-Julianusgasthuis.
13)29 Juni 1306: Claus Strubolle ontleent geld aan St-Bernards. Geen bijzondere reden waarom dit stuk niet, als naar gewoonte voor soortgelijke stukken, in het Latijn is.

[pagina 309]
[p. 309]

14)13 Augusti 1306: Erfpachtbrief voor hofsteden van St-Bernards in de Wijngaardstraat. Zelfde bemerking als boven.
15)20 November 1306: Verpachting van moergrond te Wilmarsdonk.
16)3 December 1306: Pachtbrief voor land te Zandvliet.
17)21 December 1306: Bekentenis van een erfcijns ten bate van het stedelijk gasthuis.
18)6 Maart 1307: Vererving van wege het gasthuis, van 12 hofsteden.
19)6 Maart 1307: Verplichting voor de pachters der hofsteden van het gasthuis een afsluitingsmuur te bouwen.
20)12 Maart 1307: Geldontleening door Arnold Faessone. Redenen waarom men van het Latijn afziet, zijn niet te ontdekken.
21)26 Juni 1307: Aankoop van huis door Dibbout die Madere.
22)8 Juli 1307: Aankoop van rente voor het gasthuis.
23)18 November 1307: Verkoop van een huis in de Zilversmidstraat; het land waar het huis op staat, - een uitvang uit den gemeenen grond - staat ter stad rechte. Stichting van kapellanie in infirmerie van het Klapdorp.
24)18 November 1307: Andere akte in verband met vorige zaak.
25)14 Januari 1308: Tepandstelling van een ‘half huis’ in Kipdorp, waarvan het land waarschijnlijk tot het recht van den hertog behoort.
26)27 Januari 1308: Verkoop van rente op half huis buiten de Koepoort. Redenen waarom men van het Latijn afziet niet te ontdekken.
27)13 April 1308: Vererving door het gasthuis van het gasthuisblok.
28)25 Mei 1309: Verpanding door de familie Wilmaer van huizen wegens kapitaal ontleend van Wouter van Heembeke.
29)24 Juni 1309: Getuigenis van Jan Utenzacke omtrent schuld der steden Dordrecht, Zierikzee en Middelburg.
30)26 November 1309: Gift van een huis voor een kapellanie.
31)20 December 1309: Andere getuigenis van Jan Utenzacke. Zie 24 Juni.
32)2 Januari 1310: Derde getuigenis van Jan Utenzacke. Zie 24 Juni en 20 December 1309.
33)1 October 1310: Wouter van Heembeke ontvangt het recht van zijn broeder Jan op de huizen der Wilmaers op de Markt. Zie 25 Mei 1309.
34)1 October 1310: Wouter van Heembeke ontvangt het recht van zijn broeder Engelbrecht op dezelfde huizen, als boven.
35)18 April 1311: Verplichtingen van Jan Rurvoet jegens zijn minderjarige kinderen. Regeling der nalatenschap zijner vrouw.
36)22 April 1311: Aveselie Muil verkoopt haar huis op de Meer aan Peter Daen, den schepene, en ontvangt het weder in erfpacht. Geen redenen te ontdekken.

[pagina 310]
[p. 310]

37)14 September 1311: Overeenkomst betreffende muur en dakgoot tusschen familiën Cant en Drake. Geen redenen te ontdekken.
38)10 Juni 1312: Strubolle verkoopt de helft van zijn huis. Geen redenen te ontdekken.
39)24 Juni 1312: Jan Predekere leent geld van Ide van der Mere. Geen redenen te ontdekken.

 

Uit deze lijst is op te maken, - vooral wanneer men deze stukken legt naast de tallooze Latijnsche akten die terzelfdertijd van dezelfden zijn uitgegaan, - dat de middelnederlandsche taal in de plaats treedt van het Latijn, telkens het gaat om eene gemeenschapszaak, telkens costuymen, recht of vonnis er bij te pas komen; en waar we de bijzondere reden niet ontdekken, en er wellicht ook geen bijzondere reden was, daar geldt het bijna altijd de groote heeren der stad van toen: Nichole van Dorne, de familiën Madere, Wilmaer, van Winenghem, van Heembeke, Limpiaes, ofwel geldt het zaken verder het land in waar wellicht het Latijn eerder is losgelaten geworden: Ekeren, Kontich, Wilmarsdonk, Zandvliet.

 

Ter aanvulling weze hier nog opgemerkt dat we, naast deze brieven van officieele gezagdragers, nog middelnederlandsche stukken hebben van privaatpersonen, en opvallend is het wel dat het weder telkens van groote heeren is dat die middelnederlandsche brieven afkomstig zijn: van heer Berthout van Mechelen (10 Januari 1306), en van Bouden Boc (26 Maart 1306).

Maar de akten waaruit geen reden voor weglating van het Latijn meer spreekt, vermenigvuldigen zich eerst in de latere jaren, - van af 1307.

We komen aldus tot het besluit dat het invoeren van de zoogemeende ‘volkstaal’ - juister ware gezegd van de ‘gesproken taal’ - in de geschreven stukken, geen loutere ‘democratische’ evolutie beteekent. Van het oogenblik dat het ‘ongeschreven recht’ dezer Frankische bevolking tot neerschrijving kwam, was het aangeduid dat men het boekstaven zou in de eigen rechtstaal. Daarom is alles wat het oude gemeenschapsrecht aangaat. in de eerste plaats in de landstaal. Maar ook waar het familierecht geldt, - dat eveneens nog heel en al vrij is van allen invloed van Romeinsch recht, - blijkt er een voorkeur om de bepalingen waar ze te schrift dienen gesteld, te stellen in de landstaal.

Opmerkelijk is daarnaast een tweede verschijnsel: het is niet het kleinere volk dat zijn schepenbrieven in de landstaal vraagt. Deze blijven integendeel het langst met Latijnsche sche-

[pagina 311]
[p. 311]

penbrieven gediend. De lijftochtbrieven die jaarlijks bij tientallen door de stedelijke rentmeesters werden verkocht aan den gemeenen poorter zijn alle in deze zelfde periode en nog vele tientallen jaren lang, uitsluitelijk in het Latijn, dan wanneer het gebruik van de landstaal zich reeds zal veralgemeend hebben... Integendeel zijn het de grootere heeren, - bij wie men veel lichter de kennis van het Latijn, of de hulp van een klerk of een kapelaan, zou kunnen veronderstellen, die het eerst tot de landstaal komen in hun akten. Waarom? Men stelle het in verband met het feit dat ook Veldeke, Maerland, Boendale slechts voor groote heeren en damen hebben gewerkt. Mag men niet aannemen dat het zelfstandig en dus ‘heerlijk’ voorkwam de eigen landstaal te gebruiken in plaats van de taal der officieele kanselarijen?

We mogen hier ook verwijzen naar het werk van Merkel, verschenen in 1930: Das Aufkommen der Deutsche Sprache in den städtischen Kansleien des ausgehenden Mittelalters (Teubner, Leipzig, Berlin) waarin bestatigd wordt dat het de heeren zijn die de ‘volkstaal’ invoeren, in de geschriften.

 

* * *

 

Wanneer we nu onzen Antwerpschen oogst van landstaalstukken vergelijken met wat er elders soortgelijks te vergaderen valt, dan komen we ook tot belangrijke bestatigingen. De heeren H. Obreen en van Looy hebben met veel zorg te samen gebracht alle de middelnederlandsche stukken die we nog bezitten van voor het jaar 1270. Op de 33 verzamelde zijn er 24 uit het Brugsche en Zeeuwsche en slechts 2 - of een - uit Brabant (Kortenberg, 1267, daar het Mechelsche stuk niet gevonden wordt).

Van 1270 tot 1294, - waarop onze periode begint, - zijn er evenmin vele Brabantsche stukken aan te wijzen. Het mooiste is ongetwijfeld dat voor Duffel van 1271 (Bijdragen tot de Geschiedenis, 1927, blz. 385-392). Het zijn opteekeningen uit getuigenverhoor. En vervolgens krijgen we de tamelijk talrijke reeks middelnederlandsche stukken van Arnoud van Leuven en zijn verwanten, heeren of vrouwen van Breda, wederom groote heerschappen die de voorkeur geven aan hun eigen gesproken taal. Deze stukken komen voor van 1270 tot 1288. Maar waar het gaat om de schepenbrieven, daar blijkt het dat b.v. Lier, - naar getuigenis van zijn archivaris Stockmans, - slechts een eersten schepenbrief in de volkstaal heeft in 1355. Voor Leuven getuigde van Even dat er voor de XIIIe eeuw geen Vlaamsche schepenbrief

[pagina 312]
[p. 312]

is te vinden. Voor Brussel evenmin. We meenen daarom te mogen besluiten dat de zoo talrijke middelnederlandsche schepenbrieven van Antwerpen van 1295-1312 een opvallend verschijnsel zijn in het Brabantsche. De reden hiervan is echter lastiger om aan te geven.

* * *

 

Voor de uitgave der volgende teksten hebben we getracht de philologen van dienst te zijn. We hebben dus afgezien van de regels der Commission royale d'histoire en ons zoo nauw mogelijk gehouden bij het oorspronkelijke.

De zinteekens zijn die van de oorspronkelijke teksten.

De u voor v of w (tue voor twee) is u gebleven.

We brachten geen hoofdletters aan waar er geen waren.

We hebben de verkortingen voluit geschreven. maar de bijgevoegde letters staan in italiek.

Waar de schrijfwijze ons zoo wonder voorkwam dat men aan een drukfout zou kunnen denken, hebben we met een (sic) er de aandacht op geroepen.

We hebben voor enkele stukken een photo-reproductie aan onzen tekst mogen toevoegen. We kozen daartoe de teksten uit met een twijfelachtige lezing, of van bijzonder-mooi geschrift.

Bij de uitgave der ‘lantchartre’ hebben we alinea's aangebracht die er in het oorspronkelijke niet te vinden zijn, doch alleen daar waar het oorspronkelijke het letterteeken ¶ heeft.

[pagina 313]
[p. 313]

Antwerpsche teksten naar de oorspronkelijke stukken.
1292-1312.

1.
1292
‘Lantchartre’ van hertog Jan I voor ‘den Scoutheitscape’ van Antwerpen.

Wi jan, bider gratien ons heren hertoghe van lothrik van brabant ende van lymborg maken cont allen denghenen die desen brief sien selen ogte horen lesen,Ga naar voetnoot(1) dat wi purleec om gode, ende onser sielen wille, ende om die sielen daer wi af sijn comen, ende om die sielen die van ons comen selen, ende om die verligtenesse van onsen lieden vte onsen scoutheit ambagte van antwerpen, ende om minne die wi tonsen lieden draghen, ghegheuen hebben onsen lieden vanden selven scoutheitscape, alse ghedaen reght, alse hiir na volgt, ende bescreusen es, ende dat wi ghedaen hebben bi rade onser manne ende onser liede van onsen lande, dat es te verstaneGa naar voetnoot(2)

¶ Wie andren loghenstreept, ogte segt gotsat hebbe di, gonneert werdi, ogte ghi siit een quaet, met felheiden, hi es om ·v· s. lovensche cleinre monten, jeghen den here ende doet een dorpman enen riddre, hi es om ·c· s., ende dueth een dorpman enen knape, die van ridders arde comen es, ende nog es, hi es om ·xx· s.

¶ Waere oec dat sake dat een enen andren met handen sloghe, ogte met voten stiete, ogte cleet scorde, ogte trecke metten hare, sonder bloetreese, hi waers om ·x· s. jeghen den here, ende die mesdaet mote hi beteren, na raet der scepene, ogte der man sinen wedersake, viele die man ter eerden, van dien slaghe, ogte stoete, soe ware siin wedersake, om ·xv· s. jeghen den here, blodde hi van dire daet, soe ware sijn wedersake om ·xx· s.

¶ Ende sloghe een dorpman met handen enen riddre, hi hadde die hant verloren stiete hine metten voete, hi hadde den voet

[pagina 314]
[p. 314]

verloren; ende sloghe een dorpman met handen enen knape, die van ridders arde comen es, ende nog es, ogte stiete metten voete, hi waers om ·c· s., viele die knape ter erden, van dien slaghe ogte stote, die dorpman waers om ·vii· lb. ende ·x· s. blodde die knape van diere daeth, die dorpman waers om ·x· lb.

¶ Die enen stoc toghe enen andren met te euelne, sonder slaen, hi waers om ·x·s. die andren sloghe met enen stocke, sonder bloet, hi waers om ·xx· s. sloghe hine oec ter eerden, sonder bloet, hi waers om ·xxx· s. sloghe hine oec dat hi blodde sonder mincsele, ogte been uten houede te done, hi waers om ·iij· lb. vermincte hine, ogte gaen heme been vten hoefde van dien colfslaghe, hi waers om ·c· s.

¶ Wie een sueert trecte, andren mede te euelne sonder daet, hi waers om ·xx· s. ware dat sake dat hire jemanne mede sloghe, dat hi blodde sonder mincsele, hi waers om ·c· s. ware oec sake dat jeman andren vermincte, sonder met verloefden wapenen, sonder let te verlisene, hi waers jeghen den here om ·vij· lb. waere oec dat sake dat hi dlet verlore, let jeghen let, storue hi, liif jeghen liif, ende tguet, dat van heme compt, ende daer hi hof ende here af heuet, half sheren wille.

¶ Die andren quetste met versegden wapenen, sonder bloet, hi waers om ·xxx· s. blodde hi oec van dire daet, hi waers om ·iij· lb die den andren vermincte met versegden wapenen, hi waers om ·x· lb.

¶ Dit siin versegde wapene: kniue, piken, cortoysecoluen, gepicde staue, alrehande ghescutte, handaxe, ghisarmen, spafute, scilt metten prime dien men op den arm draegt.

¶ Die verloefde wapene droghe, hi waers om ·x· s. die op andren trocke vorsegde wapene, sonder kniif ogte stekesueert, hi waers om ·xx· s. die een kniif trocke, ogte een stekesueert, andren met te euelne, sonder daet, hi waers om ·xl· s. jeghen den here, ende en hadde hi oec des ghelts niet, men soude heme tkniif ogte stekesueert dor die palme steken. Wie andren stake met enen kniue, ogte met enen stekesuerde, opene wonde, hi waers om ·xx· lb. den here, ogte die hant verloren, daer hi mede stake.

¶ Wie dat jemanne scote, met verade, hi hadde verbort liif ende guet.

¶ Die ware in doetveeden, ende buten vreede, hi mogte draghen alrehande wapene.

¶ Wie stale beneden ·v· s. weert, men soudene tekenen; vontmenne ghetekent, ende anderweerf stale, hi hadde dliif verbort ende half tgued tsheren wille.

[pagina 315]
[p. 315]

¶ Wie soe brant, ogte roef ogte censeueringhe dade hi hadde dliif verbort ende siin guet.

¶ Wie vrowen ogte juncfrowen vercrachtte, men sal heme den hals af zaghen met ere planken.

¶ Die vreede breect, dien sal men in viren deilen, ende salne die here setten doen op viren hornecke van sinen lande.

¶ Ende een man en mag en ghenen vrede breken jeghen den g(henen d)aerGa naar voetnoot(1) hi met eth ende dreinct dagheliics, nog anden seluen man die an heme vreede tebroken heuet, te dien heten stride, nogtan blieft die vreede ghestede an alle dandre sonder an den ghenen die den vreede daer te broken heuet.

¶ Wie e nen man volgt ogte suket in een huus, met heten stride, hi es om iij lb, ende elc die heme volgt in sinen hulpe es om ·xx· s.

¶ Die husukinghe dade bi daghe ende met beradenen rade, en ware op sinen handadeghen sculdeghen doetviant, hi waers om ·x· lb, ende elc, die heme volgde in sinen hulpe, hi waers om ·iii· lb.

¶ Die husukinghe dade bi nagte, ende met beradenen rade, en ware op sinen handadeghen sculdeghen doetviant, hi wars om ·xx· lb, ende elc, die heme volgde in sinen hulpe, hi waers om ·c· s.

¶ Dien sheren knape vrede eischt, oghte wien eischt van sinen thaluen, onsegthine, ogte en geeft hiis niet, hi es om ·xx· s. Hirna magne houden deghene, die heme den vreede eischede, ouer den vreede, ende ouer sine mesdaat, ende ontgheet hi heme met craghte, hi es om ·xx· lb., ende nogtan eist vreede, ghebode hine te houdene, ogte eneghen mesdadeghen man, deghene die heme niet en holpe, hi waers om ·xx· s.

¶ Die pale ogte meere vte dade, hi waers om ·iij· lb. die pale ogte meere sette sonder sinen termpthgenoet, ogte sonder reght, hi waers om ·iij· lb. jeghen den here.

¶ Die sheren knape ogte eneghen andren sin stoc name, hi waers om ·xl· s., ende den man sinen scade weder te gheldene.

¶ Die behagt guet aneueert, dat metten regte es behagt, hi es om ·iij· lb. jeghen den here, ende hi moet tguet wederbrenghen, ter stat daert was, ende ten regte.

¶ Wie soe ongheiaert kint en wegheleidde, en ware bi rade der maghe svader ende der moder, hi hadde siin guet verbort, ende siin liif.

[pagina 316]
[p. 316]

¶ Die vrowe, ogte joncfrowe met cragte name, ende ment ter waerheiden vonde, hine mogte nimbermeer (sic) dlant ghecrighen, ende hi hadde dliif verloren, ende tguet vorbort jeghen den here, ende ware dat die vrowe ogte juncfrowe met heme bleue, ende seide dat ware hars dankes, ende hars willen, soe hadse haers guets vorbort, tot der willen, dat se weder quame, ende seide, dat ware hars ondankens, dan soutse haers guets ghebruken, ginc se weder tote dien man, soe hadse hars guets verbort, alse langhe alse leuede tharen behoef, jeghen den here vanden lande, behoudenleec des naestes erfagtes heren regthe, ende na har liif soe comet tguet, op hare naeste gheeruen, sonder op die kindre, diese van dien man hadde, diese met cragte nam, hen en mags niet werden. Waere dat sake, dat wiif ogte man daertoe holpe, ogte riede dat vrowe, ofte juncfrowe met cragte genomen worde, ende men dat ter waerheiden vonde, hi hadde verbort liif ende guet, jeghen den here, behoudenleec des erfagtes heren regte.

¶ Die mans bome howet, ogte breket sinen tuun, ogte neempt siin coren, ogte siin gaars ogte sine vroegt, beneden ·v· s. weert, met daghe, sonder orlof, ende ment ter waerheiden vonde hi sal gheelden den man sine scade, ende den here ·v· s. ghesciet met nagte, soe ware hiis op ·c· s. ende sine scade den man tueenout.

¶ Die mans quec sloghe, ogte affolleerde, hi ghelde den man sine scade, ende den here ·x· s.

¶ Ware dat sake dat jeman ghequetst worde, van waghenen, van carren, van ploghen, van egheden, van moelnen, ogte daer men huse brake, ogte op dade, ende ment ter waerheiden vonde, dat dese stucken ghescieden onuersienleec, ende onmoghens, des sonder scade te sine jeghen den here, ende ongheueeth jeghen den man, ende vanden maghen.

¶ Wi andren beghote met wine, ogte met biere, ogte met eneghen dranke, willens in felheiden, hi es om ·x· s.

¶ Die andren slaet met enen potte, hi es om ·iii· lb. blodde hi soe es hi op ·c· s.

¶ Die weg vergrauet, ogte mans lant, soe dats heme jeman beclaget. hi es om ·xl· s.

¶ Dat kint, dat es in siins vader plegt, ogte in sire moeder, mesdoet, dan sal nog vader nog moder ontghelden, en ware dat sake, dat na die daet, wederkeerde in haren huse, bi haren wille, ende bi haren wetene, ogte dat men mogte gheprouen, dat tkint die daet ghedaen hadde bi haren raede.

[pagina 317]
[p. 317]

¶ Wille oec man, ogte wiif siin kint doen vte siren plegth, hi magt wel doen metten regte, also alse man, ogte scepenen wisen selen. Es hi man, ogte hort hi sheren maissnide, soe sal menne manen, bi hulden ende bi trowen. Es hi scepen, soe salmenne manen op sinen eet; ende es hi nog weder, soe mote hi sueeren, dat hi siin kint van heme niet en doet, om jemanne te euelne, ogte scadene, ende het muet siin vte sinen huse, een jaer ende enen dagh, ende daer na mag hiit huren gheliic enen vreemden.

¶ Waer dat jeman doet blivet, na der vren dat hi doet es, soe hebben donsculdeghe sheren vrede ·viii· daghe, ende ·viij· nagte; ende daer na sal elc man pleghen sire vreeden.

¶ Nieman en mag scouen in der heren lant, sonder die kostre, hi mag siin regt halen. Die smet siin regt. Die bartmakere siin regt, ende die pretere, die tcoren hudet, siin regt. Vort onse ondermeyere, die te ors siin, die selen hebben, vanden ghenen die ploegwenninghe houden enen scoef, ende nimmeer vor haren diincst. Die elre scoue gaue, dan den ghenen, die hiir ghenoempt siin, hi hadde verbort ·xx· s. ende diese eischede ·xx· s. nogtan motene die here afdoen van sinen dienste.

¶ Vort wille wi, dat onse drossate, nog onse rigtheren niemanne niet en neemen bouen vonnesse, ende wi willen, dat nieman onsen drossate, nog onsen rigtheren, nog onsen vorstren, nog nimanne te haren behoef, enegerande gigten gheue, nog dienst en doe, ende ware dat si enegrande gigten namen van jemanne, ogte hen jeman diinst dade, hi segt ons, ende wi selent heme weder gheuen, ende gheelden tveeuout, ende die des niet en dade, hi hadde verbort liif ende guet.

¶ Negheene gheordende liede, nog portre, van buten onsen lande, nog van bennen, en moghen vercrighen erfegtegh guet onder ons, en si bi onsen orloue.

¶ Wi soe bome te na heuet staende den weghe, daer jeman ouer claget, vant ment ter waerheit, die here mag die bome doen houwen, te sinen behoef, ende daermede es die man quite, ende die here saelt doen rumen den man.

¶ Van mannen ogte van scepenen te wederseghene, dat sal men beteren alsoe alse hare hofregt heuet.

¶ Van dedinghen van alrehande stucken, daraf te done alse regt es.

¶ Wie dat behort te sente petre te louene, ende tonser vrier maissnieden, wat dat hi geloef vor scepene van onsen lande, dat wille wi dat hi gheleiste, alse ogte hiit gheloeft, hadde vor

[pagina 318]
[p. 318]

scepene van vrier port, ende in andren stucken ghebruken harre maissniden, alse sente peters liede sculdeg siin te ghebrukene.

¶ Daer men die waerheit doen sal van cleinen stucken, ogte van groten, die moet men ghebiden tsondags in de kerke, ende die sal die here doen doen naden maendag, te sire staden, ende daer over selen sitten si tuee, ogte meer scepene, ogte man, ogte beide, ees te doene metten rigthere.

¶ Daer men die waerheit doet van cleinen stucken die ter irster waerheit niet en compt, hi es om ·ij· s., ende compt hi niet ter andre waerheit, vanden seluen stucken, soe es hi egth om ·ij· s., ende en quame hi niet ter derder waerheit, soe ware hi sculdigh vanden stucken, daermen die waerheit om dade.

¶ Dat oppenbare ghesciet, dat sal men prouen oppenbare, alse van siene ende van horne, van hen tueen, ogte meer, ende dat es volbedragh.

¶ Dat stille ghesciet, ogte met nagte, dat sal men stille prouen, met hen tueen, ogte meer, neemen si dat op haren eeth, dat deghene es sculdegh, dien si bedraghen, soe eest volbedragh.

¶ Daer men die waerheit van groten saken doen sal, die ane mans liif gheet, die ter irster waerheit niet en quame, hi hadde vorbort ·xx· s. ende quame hi niet ter ander waerheit, die men dade vanden seluen stucken hi waere egth om ·xx· s. ende quame hi niet ter derder waerheit, die men dade vanden seluen stucken, hi waere sculdeg vanden stucken, daer men die waerheit af ghedaen hadde, en ware dat sake, dat hi buten lans ware, ogte siic ware, ogte gheuaen, ogte in doetveeden, ende buten vreede, ogthe hadde wetteghe noetsaken, ende dit selue sal siin van cleinen stucken.

¶ Wien men ane sprake van mesdade, die men ter waerheit niet ghetugt en ware, hi sal heme onsculdeghen, heme derder, ten heileghen, met wetteghen liede, die wel siin te ghelouene, en ware dat sake, dat hi vreemptman ware, ende dan sal hi sueeren, tuee eede, dat hi enghene hulpe en can vercrighen, heme mede tonsculdeghene, ende ten derden male sal hi sueeren, dat hi onsculdeg es vanden stucken, daer menne af heuet ane ghesproken.

¶ Waere dat sake, dat heme jeman verweerde, bennen sinen houe, ogte daer hi ghewagt ware, met ghelagder laghen, ende hi heme verweerde, ouer noet van sinen liue, hi ware quite jeghen den here, ende ongheueet vanden maghen.

¶ Ende wi bekinnen onsen mannen, datse van regte sculdeg siin te hebbene haren cost, alse in onsen dienste comen, alsoe

[pagina 319]
[p. 319]

alse onse vordren ende wi tot hare hebben ghedaen, ende sculdeg siin.

¶ Vort wille wi dat moneke, nonnen, papen, ende alrehande ordene, lombarde, ende joeden, vte onsen lande ende onse waranden, ende onse rigtheren, wat dat men ane hen duet, dat tonsen wille si.

¶ Vort eighen leen ende erue sal men ghebieden te vercopene in de keerke, drie virtinnagten, tsondags ter messen, ende daerna die tusschen halm ende here niet en comet, hine mag enghene naarscap(sic) hebben ane dat guet, hine si buten lants, ogte hebbe wetteghe noetsaken.

¶ Vort wille wi van scepenen ende van laten, die vonnesse varen halen, dat elec, die gheet te voet, hebben sal sdages -xii- d. ende die ridet elc sal hebben -ij- s. sdaghes, te sire cost.

¶ Vort wille wi, dat die kampe bliuen in al sulken pointe, alse tote hare hebben gheweest.

¶ Vort meer, om alle dinc te verclaerne, daer men ane tuiuelen mogte, wie dat siins guets verbort, heuet hi wiif, ogte kindre, soe wille wi, dat dene helegt blive den wiue, ogte den kindren, ende dander helegt sheren wille, ende sheren ghenaden, ende en heeft hi oec nog wiif nog kinder, soe wille wi, dat al siin guet bliue sheren wille, ende sheren ghenaden.

¶ Ware oec dat man, ogte wiif, van buten onsen lande, onder ons quame wonen, die wille wi, dat se ghebruken harre vriheiden, si ende die van hen comen, dire si souden ghebruken, ogtse in haren lande waren bleuen, op dat siit ghetonen moghen, alse regt wiist, met haren ghebusseme, ende met haren orinen.

¶ Ware oec dat gheuile eneg point, dat hiir in niet ghescreuen en es, dat soudemen handelen met mannen, ogte met scepenen, na die pointe, dien beest gheliict, van dien die hiir bennen staen bescreuen. Ende alsoe, sulc regth, alse hiir bescreuen es, soe wille wi, dat men houde, in al onsen lande, daert tote hare, sonder vonnesse hevet ghestaen.

¶ Vort wille wi, dat die meyer van thinen hebbe, buten thinen ende lewe, ·iiij· knapen te ors, ende nimeer, ende ·viii· te voete. Die balliu van gheldenake, buten gheldenake ende hanuit, ·ij· knapen te ors, ende ·iiij· te voet. Die balliu van nivelle ·iij· knapen te ors, ende ·vj· te voet, buten nivelle. Die amman van bruselle buten bruselle ·v· knape te ors, ende ·x· te voet. Die scoutheit van antwerpen buten antwerpen ·v· knapen te ors, ende ·x· te voet, sonder int waterlant. Die scoutheit van den bosche ·iiij· knapen te ors, buten den bosche, ende ·x· te voet, ende wi willen, vondemen meer knapen ridende op dese ambagte,

[pagina 320]
[p. 320]

dane hiir vore es ghesegt, wie datter eneghen vonde, dat hi heme siin peert neemen mogte sonder mesdaet, ende behoudens, ende ware dat jeman van desen rigteren hilde meer knapen, dan hiir es ghesegt, ogte knegte, dat hi jeghen ons hebbe verbort ·xx· lb.

¶ Ende ware dat sake, dat jeman die mesdaen hadde, en ghenen vreede en eischede, ter seluer vren dat die daet ghesciede, ogte des selues daghes dat die vreede utegheet, ogte eer, hi hadde verbort jeghen den here ·xxx· lb. uteghenomen allen lieden die ons bede ghelden, ende maisnide lieden, die ons bedeleken dienst doen, die selen quite siin om ·xx· s. al en sogthen si en ghenen vreede, ende alle die andre liede selen ghelden ·xxx· lb, en sogthen si en ghenen vreede, also gheliker wiis alse hiir vore ghesegt es.

¶ Vort deghene, die leenleke dinc dade, waer bi dat hi uten lande vlowe, siin naeste moet dan den vreede suken, op dat heme cundeg es, ware oec dat hi seide dat heme cundeg niet en ware, soe sout die here op heme moten betughen, ogte laten op sinen eeth staen.

¶ Ende oec willen wi, wie andren beclagt, ogte anesprect in regte, van wat saken hine anesprect, ende sire claghen niet volcomen en can met waerheiden, dat hiis es in allen dien seluen pointe dat deghene soude hebben gheweest, ogte hi sire claghen bouen ware bleuen.

¶ Ende oec wille wi, wie mesdoet, dat hiit selue betere, ende dat nieman en gheen soeneghelt en gheelde, nog en eische, alse van onsen bedelieden ende maissnidellieden, die ons bedeleken diinst doen.

¶ Wie dat andren dreigt, ende men dat gheprouen moghe ter guder waerheit, hi heft verbort jeghen den here ·x· lb, ende hi moet den ghedregden versekeren.

¶ Ende ware dat saken dat eneghe niwe stucken ghescieden in den lande, die niet wel verclaert en mogten siin, metten pointen die hiir vore siin bescreuen, die sal men handelen met onsen rade, ende met rade onser manne.

¶ Vort wille wi, dat engheen van onsen rigteren sake nog querele copen nog vercrighen en mag, die wile datse in tueste ogte, in calangen es.

¶ Vort alle onse ouerrigthere, vanden vorghesegden scoutheitscape, die sele wi setten tonsen wille, ende wanneer onse liede ghetonen connen, dat hen onse rigtere breken thregt, ogte niet en doen, dat wi hen ghegheuen hebben, soe selen si af ende nimbermeer rigtere werden daerna.

[pagina 321]
[p. 321]

¶ Oec hebbe wi hen ghegheuen, dat alle deghene, die nu rigtere waren, onderste ende vorstre, dat si nimbermeer rigtere siin en moghen, nog werden, in den vorghenomden scoutheit ambagthe, oec soe gheue wi onsen lieden, dat si alle dondermeyere ende vorstre selue kisen selen, ende die si kisen, de meeste partie van hen, die sele wi hen gheuen, ende dese moghe wi nogtan aue doen, alse wi willen, ende alse wise aue hebben ghedaen, die si dan selue kisen, die sele wi hen gheuen, ende wanneer onse liede ons wetteleec ghetonen connen, dat onse meyere ogte vorstre iet jeghen dese vorghesegde pointe doen, doe selen si aue siin ende nimbermeer, nog meyer, nog vorstre werden.

¶ Ende oec hebbe wi gheloeft, dat wi nimbermeer nog drossate, nog meyer, nog scoutheit, nog bailliu, nog amman maken en selen, om dat si ons eneg ghelt ogte guet gheuen, ogte leenen selen.

¶ Ende wi Jan, bi der gratien ons heren, hertoghe van lotthrik, van brabant, ende van lymborg, willecoren ende ghelouen dat bi onser trowen, vor ons, ende vor deghene die na ons selen comen, die gheeruen selen siin van onsen lande, ende sueeren ten heileghen, dat wi onse man ende onse liede, aerme ende rike selen houden ende handelen na dese weth, ende na dit regth, dat hiir bennen es bescreuen, ende en selen soken, nog soken doen, negheen ockesoen, nog behendegheit, daert mede belet mogte bliuen, dat dese wet niet en ghesciede onsen lieden, ende selen doen sueeren alle douerrigtere van onsen lande, die nu siin, ende die wi vorweert maken selen, dat se selen houden, ende doen houden, alle dese pointe, grote ende clene, die hiir in staen bescreuen, ende hiir toe behoren, ende behoren moghen; ende selen allen lieden vonnesse doen, ende weth, die vonnesse eischen, ende weth begheren der man, ogte der scepene, dire sculdeg siin ouer te deilne.

¶ Ende ware dat sake, dat wi ogte onse rigtere, vonnesse ende weth niet en daden denghenen die vonnesse eischen, eneweerf, anderweerf ende derde weerf, met guden orkunden, soe beuele wi onsen mannen, bi der hulden die si ons sculdeg siin, ende scepenen bi den eede, dien si ghedaen hebben, dat si, nog dor ons, nog dor onse rigtere nimbermeer vonnesse en selen seghen, bi horen wetene, nadien dat hen condeg es, dat jemanne regt es ghebroken, diet gheeischt heuet ende gheuolgt met orkunden, ende wat manne ogte scepene hiir bouen dor ons, ogte dor onse rigtere vonnesse seide, desen en ware regth ghesciet, diet gheeischt heuet, dien willen wi houden over wetteloes, ende meinedegh, ende sonder weth handelen, na dien dat dese vonnesse

[pagina 322]
[p. 322]

hebben gheeist met orkunde van mannen, ogte van scepenen, ende siit hebben veruolgt met drien eischinghen, van ghenagthen te genagthen.

¶ Ende om dat wi willen, dat alle dese pointe, die hiir vore bescreuen siin, in desen briif, grote ende cleine, vast ende ghestadegh bliuen, van ons ende van onsen naecomelinghen, in waerheit ende in bekinnessen hebbe wi onsen seghel ane desen brief doen hanghen, ende ghelouense met onser trowen ewelike seker te houdene, ende doen te houdene alle dese vorghesegde stucken ende pointe. Dit was ghedaen int jaer ons heren M·CC·XC·II.

Voor het eerst uitgegeven naar den tekst voor het ammanschap van Brussel door den Luyster van Brabant 1700: zeer gebrekkig. Heruitgegeven naar het Antwerpsche stuk door Willems in Mengelingen, blz. 439-456 (1827-1830) en in Van Heelu, blz. 542. Oorspronkelijk in Stadsarchief, Antwerpen, Privilegiekom, Capsa D. 36.

2.
Tusschen 1292 (Lantchartre) en 1312 (nieuwe vesten)

¶ Dit sijn de coren van der stat van Antwerpen.

 

In den eersten, dat nieman in Antwerpen draghen en sal enegherande mortwapene, op die boete van XX s., uutghenomenGa naar voetnoot(1) allen lieden die van binnen der stat uutwaert oft inwaert gaen, of die uute scepen comen ofte scepen wert gaen, die en selen van horen wapen te draghen noch oec van nachtgane niet verboeren. Ende de wert oft werdinne die sinen gast dit verbot niet en seide alse hijs vraeghde die soude den core selve ghelden worde hi verboert.

Item, so wie mortwapen weygherde den rechtere oft horen gheswoernen knapen die daer toe gheordeneert sijn, als hise heyschede, verboerde XX s.

Item, so wie mortwapen trect enen andren mede tevelen verboert V lib.

Item, die mortwapene weder trect omme hem mede te verwerne, dat verboren van den treckere sal hem stade doen, ende ter correxien staen van scepenen, na de ghetuyghenesse die si daer af verhoeren.

[pagina 323]
[p. 323]

Item, so wie dat yemant quetst met mortwapen, verboert LX lib. oft deen hant.

Dit sijn mortwapen, pyken, hantaexen, gysermen, bylen die ghemaect sijn mede te vechten, wappers, misernen, dagghen, inghelsche dolle, ende alle messe die ghemaect sijn mede te vechtene, ende die so scarp ende smal sijn, dat si dor dyser gaen vorder dan die mate ghedraght die daer toe gheordeneert es, altoes uutghenomen, alle redelike broodmesse, dat die volghen selen den swerde, ghelijc anderen gheslepenen wapenen.

Item, wie swert oft gheslepen wapen, sonder mortwapen trect, om yemen mede te evelne, verboert van den treke XL s.

Item, so wie dat yement quetst sonder menke met enen swerde, met enen ghepinden stave, ocht met eeneghen andren gheslepenen wapenen, sonder met mortwapenen die vore ghenoemt sijn, verboert V lib. Ende die met alselken wapenen yemen steect, verboert VII ½ lib.

Item met wat wapenen yement enen andren quetst, ende die ghequetste daer af storve, deghene dien quetste, verboert sijn lijf ende sijn goet.

Item so wie enen andren vermenct sonder met mortwapen, ofte die huysstoringhe doet, verboert X lib.

Item, wie yement slaet met eenre kodden sonder yser, ende sonder menke, verboert III lib.

Item, die enen andren slaet met enen stocke welkerhande dat hi es, sonder kodde, daer gheen yser ane en es, ende sonder menke verboert XX s.

Ende so wie yement sloeghe met eenre gheloeder kolve die ghemaect es bal mede te slane, verboerde XL s.

Item, so en sal niemen pensiere draghen moghen en sy dat hi sulke saken toenne vor scouthet ende scepenen, dat mens hem dan gheorlove, uutghenomen ridderen, ende die den heere ende der wet toe horen.

Item die enen andren slaet metter vuyst in felheyden op enen wercdach alse men vleesch eten mach, verboert III s. ende die hem stappans weirt ende weder sclaet metter vuyst, verboert niet.

Waert dat deghene viele die daer eerst ghesclaghen wert van dien sclaghe of dat hi daer af bloedde, diet slouch die waers op X s.

Item die enen anderen sloeghe op enen sondach, op enen heyleghen dach, oft op andre daghe dat men gheen vleesch eten en mach, of binnen marctvreden, verboerde XXVII s., weder hi ter erden viele, ofte oec bloedde, of en dade. Ende op de son-

[pagina 324]
[p. 324]

daghe ende heyleghe daghe, binnen merctvreden, twee warf XXVII s.

Item die enen andren sclaet met platen oft andren wapenhanscoen, met enen potte, met enen steene, met eenre platine, die vore gheysert ocht onder beslaghen es, sonder merke, verboerde XL s.

Item die na enen andren worpt met enen potte, of met enen steene in felheiden sonder gheraken, verbuerde XX s., waert dat hine oec gheraecte metten worpe, verboerde III lib.

Item wie van buten enen portere slaet metter vuyst op wat daghe dat si in dien dat hijs bedreghen wordt als recht es, verboert III lib. Ende sloeghe hi oec of quetste den portre met enegher wapenen, dat ware op dobbel boete, na dat de wapen ware, uutghenomen met mortwapenen, dat sal eenvoudeghe core bliven.

Item, wive die scelden onhofschelike, dats te wetene ghemeene wijfs, ende kemstren oft wive die ter straten sitten, oft die quade eede sweren, oft daghelijcs te werke gaen omme horen dachloen, die selen den steen draghen omtrent de borch, of ghelden den kore III lib.

Ende aldustaneghe wijf die enen man qualec toe sprake oft oploep dade met quaden worden, verbuerde II lib.

Item wat werde die in Antwerpen yemen ondfinghe in sijn huys ende hilde die gewapent waren, ende hem heimelijc daer houden wouden, ende dat niet en liete te wetene den scouthete, of den amman in ieghenworden van scepenen, verboerde X lib. Ende waert dat die ghewapende yet mesdaden daer af soude die wert ghehouden sijn ghelijc hen die tfeyt daden, op dat hy boven twe daghe in sijn huys also laghe.

Item ambacht dat bi hem selven eeneghe kore maect, ochte ordenanche oft taxsacie op die ghesellen, sonder weten ende orlof des scoutheten ende der scepenen, verboert XL s. Ende datter ghemaect es sal ondaen sijn.

Item vrede ghegeven als recht sal duren ·VI· weken. Ende wie vrede wederseyde te gevene alsen die scouthete, ochte die amman, ochte enich van den scepenen, ocht enich van tsheren gheswornen knapen hem heyschede orkondeleke, verboerde III lib., also dicke als hijt dade.

Ende elc portere mach vrede nemen van tsheren weghen daer hi vechtinghe ziet, sonder verboren. Ende word hi den portere ghegheven, hi blijft ghestade.

Item wanneer dat vrede uut sal gaen die ghene die mesdadich es, ende die vrede heift ghegeven sal comen op die marct, op

[pagina 325]
[p. 325]

dat hi sheeren ghemoede ocht gheleyde heift van dier mesdaet vor den rechtere ende vore twee scepenen, binnen ·iij· daghen eer die vrede uut sal gaen vor den noenen ende heyschen vrede. Ende deghene dien mesdaen es sal daer oec comen bynnen den selven ·Iij· dagenGa naar voetnoot(1) vor der noenen ende bieden vrede. So wie die dat niet en dade, verboerde V lib. Ende dit sal sijn binnen der vriheit van der stad. Ende also meneghen dach als enich van hem over liet gaen vrede te heyschen, ocht te vreden, so soude deghene die dat dade verboren elcs daghs, tot dat hi vore den here ende vor de scepenen quame, XX s., al waert oec dat van sheren weghen aen ander persoene van haerre maechscap vrede daer af ghenomen ende ghestaed ware.

Ende die ghequetst wort also dat hi daer af te bedde leght, hi noch sijn maghe en dorven den sculdeghen gheenen vrede geven si en willent doen even lang dat die ghequetste met openen wonden te bedde leght.

Ende als vrede een half jaer gestaen heift van dat hi eerst ghenomen was, van wat saken dat es sonder van dootslaghe, so sal deghene die mesdadich es comen moeten in de borch tantwerpen ende daer bliven toter tijt dat hi ghebetert heeft metter minnen of bi segghene van scouthete ende scepenen, op den kore van XXV lib.

Nochtan salne de here bedwinghen dat hi betere, alse vorseit es.

Item die putiers, ribaude, ochte ghemeene wijf ontfaet, alse bordeel te houdene, verboert XX s. Ende en mach hise niet geven, so sal men sijn huys afbreken.

Item so wie dat bi nachte gaet na die dief cloke sonder lanterne sonder licht, verboert XX s. Ende men sal hem in den steen legghen toten daghe, op dat hi gheenen borghe ghesetten en can, ende draght hi eeneghe mortwapene, die mach hem de scouthet, ochte die daer toe gheset sijn nemen, ende sijn verboert, uutghenomen den lieden die rechts uut horen scepe, ocht van uutwaert comen, ende die tot haerre herberghen gaen, ochte die uutwaert rechts gaen willen die en selen niet verboren.

Item die ontscaken yemens kindere dat sal men corrigeren na dat die privilegien houden van den lantchartere.

Item, wive ochte man die men beproeven mach dat kauwetstren sijn, sal men bannen ·vij· jaer, op horen nose verloren.

[pagina 326]
[p. 326]

Item soe wie ten brande droeghe pyke, hantaex, ocht eeneghe mortwapene, ocht eenich swert, verboert XX s., ende die wapene verboert, uutghenomen die gesworen sijn in sheren ocht inder stat dienste.

Item soe wie vor den rechtere in ghedinghe quame ende sijn worde alsoe droeghe, ocht dade draghen, dat hi ghecalengyert wordde dat hi ieghen eenich vonnesse seide ende men dat ter waerheit vinden mochte, die soude verboren ieghen elken scepene van der stat X s., ende ieghen den here al soe vele alse ieghen alle de scepene.

Maer waren die worde also gheleghen dat men ter waerheit vinden ende merken mochte dat sii uute overmoede ende met oploepe gesciede, het ware in der jeghenwordicheiden der scepenen ochte achter hem, dat souden die scouthete ende scepenen corrigeren na dinhouden der privilegien die de stat daer af heeft.

Item die enen andren oploep dade met worden ende qualec toesprake omme eeneghe saken die hi vore den here sochte ochte begherde in rechte soude verboren III lib., op dat ment betoenen mochte.

Ende ghevielt oec in der jeghenwordicheit des rechters oft der scepenen, dat ware op V lib.

Dade oec iemen anderen omme dustanighe saken vordere mesprys, als van slane, oft stekene, dat ware op dobbele boete, na dat men vonde dat die mesdaet geleghen ware.

Item van ontdeckene man ende wijf die in huwelike sitten, daer af sal die in huwelike sit verboren sijn overste decsel ofte XX s.

Oorspronkelijk in het ‘keurboek met dem doppen’ op het Stadsarchief. Geschrift van het begin der XIVe eeuw.
Gepubliceerd door de Vlaamsche Bibliophielen (2e serie, nr 2, 1852) en door Mertens en Torfs, Geschiedenis van Antwerpen II, 447 en vgd.

3.
9 Januari 1301.
Schepenbrief. Laureis die Madere geeft een huis in erfpacht aan Hendrik ser Giliszoon.

Wi arnout van der molen ende peter daen, scepenen te Antwerpen, maken cont allen denghenen die dese lettren selen

[pagina 327]
[p. 327]

sien ochte horen lesen dat vore ons quam laureis die madere in propren persone ende bekende vore ons dat hij ghegheven hevet sijn huus ochte sine woninghe die steet ane die merct tantwerpen naest peters troest huus ende dat lant ochte die hofstadt waer dit voerghenoemde huus ochte dese voerghenoemde woninghe op steet henrike ser gilys sone ende sinen nacomelinghen erfelake te hebbene ende te ghebrukene om twaalf pont ende tien scellinghe zuerteer tornoise die guet ende gave sijn, jaerliix, ochte die werde van zuerten tornoisen in andren paymente alle jare dese te geldene ende te ghevene wittelake laurense den madere die hier voreghenoemt es ochte sinen nacomelinghen, van henrike ser gilys sone ochte van sinen nacomelinghen, die ene helft op den kersdach ende die andre helft op sente Jansdach ter nativiteit in middensomere naest volghende. Voert so cochte laurens die madere die hier voreghenoemt es, op tijt die leden es tieghen haren gerunge cluete den pape half die hofstat ochte half dat lant daer voreghenoemde huys ochte dese voreghenoemde woninghe op steet, es dat sake dat laurense den madere ochte sinen nacomelinghen van haren gerungen cluete die hier voreghenoemt es ochte van die na hem comen selen, calengie, ghedinghe ochte muynes op rese ochte quam, daer af sal henric ser gilys sone ochte sine nacomelinghe laurense den madere ochte sine nacomelinghe bescudden ende quiten ende van al andre coste ochte scaden die laurense ochte sine nacomelinghe hier af comen, commerloos ende scadeloos houden tieghen elken mensche, ende al ware dat sake dat her geronc ochte die na hem comen selen dese halve hofstat ochte dat lant daer dit voergenoemde huus ochte dese voreghenoemde woninghe op staet laurense den madere ochte sinen nacomelinghen met ghedinghe ochte met andren dinghen rechte af wonnen ochte ontwonnen, nochtan en souden dese voreghenoemde twaelf pont ende tien scellinghe zuerter tornoise jaerliix laurense den madere ende sinen nacomelinghen hier bi iet mindren, maer henric ser gilys sone die hier voreghenoemt es ochte sine nacomelinghe selen voreghenoemde tuaelf pont ende tien scellinghe jaerliix in desen voreghenoemden paymente laurense den madere ochte sinen nacomelinghen alle jare gheelake ende altemale ghelden ende gheven ten terminen die hier voreghenoemt sijn. In orconde van desen dinghen hebbe wi scepenen die hier voreghenoemt sijn onse seghele gehangen an dese lettren. Dit was ghedaen int jaer ons heren dusentech ende drie hondert des maendaghes na dertien dach.

Oorspronkelijk stuk bewaard in archief van O.L.V. kerk, Antwerpen (Capsa 55 capellanorum, nr 5).
[pagina 328]
[p. 328]

4.
17 Juni 1302.
Hertog Jan II bepaalt hoe hij zich gedragen zal tegenover de stad Antwerpen nu hij zich met de stad heeft verzoend, en hoe het zoengeld zal opgebracht worden.

Wi jan bi der grathien ons heren hertoghe van lotthrik van brabant ende van lymburgh maken cont allen den ghenen die dese lettren sien selen oefte hoeren lesen dat wi onsen porteren van antwerpen gheloeven wittelike ende wale te houdene al haer recht al haer vriheit, alle die gewonten ende doe coestumen die si van voermaels tote haere braecht ende ghehouden hebben, vortdane soe gheloeue wi hoen dat alle die ghene die nu wonechtech sijn in onse poert van antwerpen ende oec die ghene buten antwerpen sijn ende behoerechtech sijn tote onser poert van antwerpen weder si sijn verwonen oefte onverwonen ende al daden si oec beternisse ons, ende weder wonende quamen tote antwerpen met ghelden selen, dat ghelt dat onse poerteren van antwerpen ons gheloevet hebben, ende ghelden selen van der beternissen ende van der effenninchgen die si teghen ons ghedaen hebben, dieghene oech die binnen onser poert van antwerpen nu wonechtech sijn, sonder vremde liede, al vooren si buten antwerpen wonen si souden nocht dan dyt ghelt dat ons gheloevet es, met andren onsen poerteren ghelden, vortdane alle die ghene die nu nyet voertgheeisght sijn, es dat sake dat mense voert eisghet ende daghet soe salmen hoen van onsen haluen vonnesse ende recht doen, oec es tewetene dat alle onse liede van antwerpen die tote lyre waren ende die ghene die in onse poert van antwerpen blefen ende nyet gherumet waren ende nochg in kerken nochg in cloestere ghefloetGa naar voetnoot(1), selen quite syn, met der beternissen ende met der effenninchghen die onse poerteren van antwerpen teghen ons ghedaen hebben, voertdane willecoere wi ende willent dat onse scepene van antwerpen ende onse poerteren die onse scepenen daer toe nemen selen, dat ghelt dat si ons gheloeft

[pagina 329]
[p. 329]

hebben, setten ende nemen tote haeren besten, ende alsoe alst hoen oerboere doncht. In oerconscape van desen voereghenomden sticken, om dat wi willen, dat si onsen poerteren van antwerpen vaste ende ghestadech ewelicke bliuen, soe hebbe wi dese letteren beseghelt open met onsen propren seghele. Dese letteren waren ghemacht in dat jaer ons heren alsmen screef m. ccc. ende tue des sonendaghes naeste na sinxsen dach.

Oorspronkelijk stuk in Stadsarchief Antwerpen, Privilegiekom, Verzameling ‘losse schepenbrieven, XIIIde-XIVe eeuw’. Zie photo-reproductie.

5.
17 Juni 1303.
Akkoord tusschen kapittel van O.L.V. en hoveniers omtrent de tienden.

Allen den ghenen die dese lettren sien selen ochte horen lesen, die deken ende die capittle van onser vrouwen kerke van antwerpen ende oec die scepenen ghemeenlake vander seluer poert saluet ende kennisse der waerheit dat si cont allen den ghenen die nu syn ende die namaels comen selen want een ghedinghe ende een tvist langhe gheruert ende ghehanteert was alse tuscghen ons deken ende capittle in ene side ende tuscghen die houeneers portren in Antwerpen in die andre side alse op menegherande tiende beide van grotere ende van cleinre dat die deken ende die capittle hem vermaten recht toe te hebbene bi redenen van patronaetscape dat si hem vermaten te hebben in dese vorghenoemde kerke ende tote welken vorghenoemden tienden dese vorghenoemde houeneers seiden dat si hem niet sculdech en waren noch van rechte noch van ghewoenten die si teheere ghehouden hebben welc ghedinghe ende tvist ghesaet ende gheordineert es in derre manieren, dat dese vorghenoemde houeneers hebben selen ende vrielake besitten vijftech roeden buenres te harre houinghen dar si huse ghetimmert hebben ochte timmeren selen haer warmoes in te winne na dien dat hem orboerlake dunct ende alrehande guet ende vrucht die si darop winnen willen sonder eneghe tiende iemene dar af tegheuene vteghenomen coren war dat sake dat si dat dar op wonnen souden si gheuen den vorghe-

[pagina 330]
[p. 330]

noemden deken ende der capittlen dar af den elften scoef ende oec vlas tiende wonnen si dar op vlas vteghenomen oec meedeGa naar voetnoot(1) ende carden war dat sake dat si die wonnen binnen dese vorghenoemde vijftech roeden dar af souden si gheuen naghelande van den buenre tiene scellinghe also selcs paiements alse van iare te iare in borsen gaet den vorghenoemden deken ende der capittlen op sente bauen dach vordane bouen dese vijftech roeden selen dese vorghenoemde houeneren gheuen den deken ende der capittlen van elken buenre tiene scellinghe des vorghenoemds paiements datmen met spaden wind op sente bauen dach. Es oec dat sake dat meer ochte min houd dan een buenre dar af so selen si gheuen na ghelande van den tiene scellinghen van den buenre het en ware dat sake dat sire coren ochte vlas op wonnen dar si coren tiende ende vlas tiende af gheuen souden ende dan en souden si der tien scellinghe niet gheuen noch ghelden vordane so selen dese vorghenoemde houeneren gheuen van alle den lande dat si winnen met harre ploech binnen den palen van der prochghien van antwerpen alrehande coren tiende raep tiende ende vlas tiende beide van ouden lande ende van nieuwen dat ghewonnen es ochte datmen winnen sal ghelijc datmen heuet gheghouden van ouden lande vteghenomen rapen die men wind na die coren tiende die si beseghen te haer selfs orboere sonder vercopen daer af en selen si en gheene tiende gheuen. Mar war dat sake dat sise vercochten so souden si den deken ende der capittlen dar af tiende gheuen. In orcunscape van desen dinghen hebbe wi deken ende capittle dese lettren beseghelt met onser capittlen seghele omdat wi willen dat al dese vorghenoemde sticken euwelake vast ende ghehouden bliuen ende daertoe obligere wi ons ende onse guet, onse nacomelinghe ende onse kerke die hier vorghenoemt es. Ende wi vorghenoemde scepenen hebben dese lettre beseghelt met der poert seghele van antwerpen om dat wi willen dat alle dese vorghenoemde sticken euwelake vast bliven ende ghestadech. Dese lettren waren ghemaect ende ghegheuen int iaer ons heren alsmen screef dusentech drie hondert ende drie des manendaghes vor sente ians dach ter natiuiteit in midden zomere.

Oorspronkelijk stuk in Stadsarchief, Privilegiekom, Capsa E, 48.
Gepubliceerd door Mertens en Torfs, Geschiedenis van Antwerpen I, 567.
[pagina t.o. 330]
[p. t.o. 330]


illustratie
Nr 4. - 17 i 1302.


[pagina 331]
[p. 331]

6.
15 Januari 1304.
Hertog Jan II regelt het weder-panden van de Antwerpsche poorters.

Wi Jan bider gracien ons heren hertoghe van lothric, van brabant, ende van limbourch maken cont alle den ghenen die dese lettren suellen sien ende horen lesen, dat wi orlof gheuen ende dat dat onse wille es dat onselieue liede onse porters van antwerpen alse dat sake es dat si ghepant worden in andre heren lande ende hun thoreGa naar voetnoot(1) ghenomen wort ochte eneghen van hun dat si bi tuenen ons scoutheten die daer es van onsen weghen ende bi sinen rade ende der scepenne van antwerpen weder panden moghen op die selue liede die van dire stat sien ochte van die dire eghenhodenGa naar voetnoot(2) daer hun thoere ghenomen weert, ende dat hore daer ane verhalen bi rade ons scoutheite ende onser scepenen van antwerpen sonder ander voorsoeken ane ons daer ave te done. Ende in orkonscape van deser dinc hebbe wi hen ghegheven dese lettren beseghelt met onsen seghele die waren ghemact in jaer ons heren doen men screef dusentech driehondert ende drie des wondaghes na dertien dach.

Oorspronkelijk stuk in Stadsarchief, Privilegiekamer, Capsa E, 50.
Gepubliceerd door Willems, Brabantsche Yeesten, I, 715.

7.
26 Maart 1304.
Schepenbrief. Peter Snacke en kinderen bekennen zekere erfcijnsen schuldig te zijn aan het gasthuis Terzieken.

Wij peter van der dylf ende andrijs van hoboken scepene in antwerpen, maken cont alden ghenen die dese lettre sullen sien ende horen lesen, dat voor ons quamen peter snacke, jan

[pagina 332]
[p. 332]

ende gelijs sine kindre ende bekenden voor ons juncvrouen lisebaten bodinnen, der mestersen ter siekerliede boef -iiij- s. ende tuee hoendre tsjaers terstat rechte op die hofstat daer op woent peter, jan ende gelijs voorgesede, vort so bekennen peter snacke jan ende gilijs der voorgeseder juncvrouen lisebaten ter siekerliede boef viij s. tsjaers herfelake also solc gelt alse ghemenlake lopet in borsen telken dage op sine huushinge die staet getimmert op die voergesede hofstat tegeldene telken sente bavendage, in welken orconde van desen sticken, wij peter ende andrijs voergeseit onse segle aen dese lettre hebben gehangen. Dat was gemach in jaer ons heren doen men scref m. drie hondert ende drie doenderdages voer pasdach.

Oorspronkelijk charter bewaard in Staatsarchief Antwerpen, cartarium Terzieken.

8.
4 April 1304.
Jan Berthout van Mechelen acteert dat Jan van Virsele zeker leen van hem tegen erfcijnsen heeft opgenomen, bij afsterven van Virsele's vader.

Wi jan berthout here van machelne grueten ende maken cont allen denghenen die dese lettren selen sien ende horen lesen dat jan van virsele van ons ontfaen heft alselc leen alse hem verschenen was van siins vaders dode dat men van ons houdende es voert doen dat gheschiet (sic) was doen droech die voirghenoemde jan dat leen op in onse hant met onsen maennesse ende met vonnessen van onsen mannen ende dede daer toe dat hi sculdech was te doene, doen dit ghesciet was, doen quamen wi met onsen maennesse ende met wiisdoeme ende vonnessen van onsen mannen ende gaven hem dat vorghenoemde leen in gherechten erve te houdene met andren sinen erve dat hi van ons houdende es op seven scellinghe jaers lovensche, altoes te ghevene in sinte stevens daghe, ende altoes te verwandelne met dobblen chinse. Hier toe es geschiet met maennessen ende met vonnessen van onsen mannen alle datter toe was sculdech te gheschiene. Hier was over willem van den broeke, giliis stovere, ende bouden

[pagina 333]
[p. 333]

de visschere van liest. In orcunscapen van desen dinghen, so hebben wi dese lettren gheseghelt met onsen seghele ende bidden onsen mannen diere boven ghenoemt siin, dat si hare seghele hanghen ane desen brieve met den onsen, ende wi willem van den broeke, giliis stovere ende bouden de visschere diere boven ghenoemt siin, over mids beden wille berthouts ons heren, so hebben wi onse seghele ghehanghen ane desen brieve met den sinen, die was ghemaect int jaer ons heren als men scriift m ccc ende viere jaer saterdaghes na pasche dach.

Oorspronkelijk stuk bewaard in stadsarchief, Privilegiekamer. ‘losse schepenbrieven’.

9.
8 September 1304.
Hertog Jan II schenkt zekere gronden aan de stad Antwerpen.

Wi jan bi der gracien van gode hertoghe van lotthric van brabant ende van lymbourch maken cont allen den ghenen die dese lettren sien selen ende horen lesen dat wi onsen lieuen ghetrouwen lieden den portren van antwerpen om die onste die wi tote hen waert draghen ende oec om den dienst die si ende hare vordren ons ende onsen vordren dichewile ghedaen hebben gheuen in gherechten eyghene, die plaetse die gheleghen es in onse port van antwerpen bi den mure van den kerkehove van der selver stede tusschen wouter honsrocsGa naar voetnoot(1) huis ende tser yes brugghe ende oec die plaetse die leghet tusschen die borch brugghe tote crayewijc waert ende tusschen die visschemarct van antwerpen, also verre alse die worp van onser borch graft hem strect, also dat die scepenen ende die ghesuorne van onser vorseider port ter port behoef met allen den vorseiden plaetsen moghen doen dat hem orboerlaec dunct eist te vercopene eist te erflaken tsynse tegheuene, ende wien dat dese vorseide scepenen ende ghesuorne van antwerpen dese vorseide plaetsen of enech deel daer af vercopen of te erfue gheuen dien gheloue wi van dien dat

[pagina 334]
[p. 334]

si hem vercopen of te erfue gheuen gherecht warant te sine eewelake tieghen elken mensche, behoudelake dien, dat si die straten die lieghen an dese vorseide plaetsen laten also wijt alse weselaec ende orboerlaec es onser vorseider port van antwerpen. In orcunscape van desen dinghen ende in kennissen van waerheiden hebbe wi dese lettren vtehanghende bezeghelt met onsen properen zeghele die ghegheuen waren int jaer ons heren alsmen screef dusentech driehondert ende viere vp onser vrouwen dach sente marien ter natiuiteit.

Oorspronkelijk stuk in Stadsarchief, Privilegiekamer, Capsa E, 51.
Gepubliceerd door Mertens en Torfs, Geschiedenis van Antwerpen I, 534.

10.
5 October 1304.
Deken, cantor en kapittel verbinden zich omtrent het gebruik van het nieuw gebouwde huis naast het papenhuis, dat immer een school zijn zal, zonder zolder.

Allen den ghenen die dese lettren selen sien ende horen lesen meester hughe van den cnocke, deken arnoud pollaer cantere, ende die... capittle ghemeinlake van onser vrouwen kerke van antwerpen saluit ende kennisse der waerheit. wi doen u te wetene dat wi willen ende willecoren vore ons ende vore onse nacomelinghe dat dat huus dat beghonnen es te makene ende datmen vulmaken sal dat staet up dit vorseide kerkehof ane dat huus dat onse ghemeine es, datmen ghemeinlake heitGa naar voetnoot(1) der papen huus datmen dat ewelake orboeren sal tote eenre scole ende tote anders en ghenen sticken ende sonder eneghen zolre daer in temakene behoudelake altoes in die vorseide huus dat ene scole sal sijn der kerken ende der capittlen recht die hier vorghenoemt sijn. In orcunscape van desen dinghen ende in kennissen van waerheiden hebbe wi onsen zeghel ane dese lettren

[pagina 335]
[p. 335]

ghehanghen. Die ghemaect ende ghegheuen waren int jaer ons heren alsemen screef dusentech driehondert ende viere, des manendaghes na sente bauen dach.

Oorspronkelijk stuk in Stadsarchief. Privilegiekamer Capsa E, 52.
Gepubliceerd door Mertens en Torfs, Geschiedenis van Antwerpen III, 641, naar copij in Rood fluweelen privilegiebouk, fo VI vo.

11.
11 November 1305.
Schepenbrief. Verkaveling door de kinderen Alleyn van hun gemeen goed, meest gelegen bij het begijnhof.

Wi andries tuclant ende willem drake, scepenen van antwerpen, maken cont alle den ghenen die dese lettren selen sien ochte horen lesen dat dar omme in persone comen sijn vor ons margriete wijf wilen jans alleins met gilize van thorout haren vader ende haren mombore ende jan der vorsechder margriten kint, met her janne aleyne capellaen der kercken van antwerpen, ende gilise van thorout die hier vernoemt es sinen mombore in ene partie, ende jan die pape in ene ander partie, ende claus canteman in die derde partie hebben die cavele gemaect van guede dat si ghemeyne hadden liggende binnen der vriheit van antwerpen, vore ende besiden den beghynhof van antwerpen; ende also dat die ghene dien dese lettren met onsen zeghelen besegelt metter cavelen sal vallen, sal hebben ende behouden peyseleke ende vredeleke ommermeer sonder calaengie ende wedersegghen van den andren beiden partien dat bloc dat gheleghen es voer de infermerie van den hove van den beghinen vornoemt welc bloc hout anderhalf buenre ende tsestich ruden, ende die wech bi die molen van den beghinen die hout sestien ruden ende een halve; ende die die dese lettre metter cavele valt sal hebben,... tote desen vorsechden guede van denghenen dient middelste bloc vor des papen (?) sal metter cavelen ghevallen, twee pont ouder grote coninx tornoise, ende van den ghene dient cleine cloc vor die porte metter cavelen sal ghevallen, een pont ouder groter tornoise, ende hier bi stelt die ghene dien dese letteren metter cavelen sal ghevallen, alle dat ghuet quite dat in dander

[pagina 336]
[p. 336]

twee cavelen sal ghevallen ewelec ende ommermeer. Ende om dat dit vaste ende ghestade blive hebben wi onse seghelen om begherte ende bede van desen vorsechden drien partien, an dese lettren ghehanghen die ghegheven waren int jaer ons Heren als men scrijft 1305 tsente Mertensdach.

Oorspronkelijk charter bewaard in archief begijnhof. Een toevalligheid maakte het onmogelijk den tekst op het oorspronkelijke te herzien voor deze uitgave.

12.
10 Januari 1306.
Machtiging van Gillis Berthout voor Bouden Boc van Antwerpen om een gedeelte van zijn leengoed te Conteke te vererven aan O.L.V. kapittel van Antwerpen.

Ane alle deghene die dese lettren selen sien ende horen lesen. Gilijs Berthout, here van Machline salut ende kennesse der waerheyt. Wi doen te wetene dat wi onsen lieven man ende onsen vrient Bouden den Boc gheorloven ende ghewillecoren dat hi van sinen leene dat hi houdende es van ons ofspliten moghe die twalef bundren leens lants lettel min ochte lettel meer metder woininghen die gheleghen sijn te Conteke dat es te wetene de hoeve daer waer Woutre Willoy op woent, ende gheven hem vullcomene macht dat hi die twalef bundren leens lettel min ochte meer met der woningen voerghenoemt den deken ende der capitlen van onser Vrouwen tantwerpen vererven moghe op drie penninghe tsjaers alselc ghelts alsi geven van den twintich bundren lants die Boudenss Bocs sijn, die ten goede van den Eecove behoren, daer si twintich sister rogs jaers of hebben ende die drie penninghe sal Bouden ende sine gheboert elcs jaers hebben te sinte bamisse, ende macht gheven wi hem ende hebben ghegheven vor onse man, dat es te wetene mijn her Jan van Berlaer de jonghe, Gilijs de Stovere, ende Bouden de Visschere van Ghestele, ende gheloven, alse here te houdene vaste ende ghestade dese vererffenesse van desen twalef bundren leens lettel min ochte meer metder woninghen ende selen den deken ende de capitelen voerghenoemt der inne houden alse in hare propre erve jegen alle deghene dies te

[pagina 337]
[p. 337]

daeghe ende te rechte comen willen behoudenlike altoes allen onsen hoghen gherechten ende op die drie penninghe sjaers voerghenoemt. In orconscapen van desen dinghen so hebben wi dese lettren gheseghelt met onsen seghelen ende omme de meere sekerheit so bidden wi onsen mannen vorghenoemt dat si hare seghele hanghen ande desen brieve met den onsen. Ende wi Jan Berthout de jonghe, Gillijs de Stovere ende Bouden de Visschere van Ghestele overmids bede van Gilise Berthoude voorghenoemt so hebben wi onse seghele ghehanghen ane desen brieve met den sinen, in orconscape der waerheit. Die waren ghemaekt in tjaer ons heren alse men scrijft moccco ende vijf jaer, smaenendaghes na andach dertiendagh.

Oorspronkelijk stuk bewaard in Stadsarchief, privilegiekamer, ‘Losse schepenbrieven’.

13.
23 Juni 1306.
Schepenbrief. Gift tot stichting eener kapelanie in St. Julianusgasthuis.

Wi niclaus van winegheem, pauwels bornecolve ende jan van den werve, scepenen van Antwerpen, maken cont alle den ghenen die dese lettren sien selen ende horen lesen, dat vor ons quamen her jan tuclant, canoenc van Antwerpen ende ver ijde van der lyscht setten, begherden ende gaven tguet, dat men heet die huve van den berghe, dat gheleghen es in die prochie van wesele, dat wouter van lippelo hout therve, up drie pont lovensche iarlix, den gasthuise sente-gheleens in Antwerpen te keerne ende te bestedenne in der bester nutscap der ermere die men int vorgesechde gasthuis herberghen sal. Vordane settense ende gaven een virdendeel buenre lands daer die wintmolen op steet van den kiepdorp ende tue ghemete lands ligghende in steenborgherwert, ende een half buenre lands ligghende in borsbeker velt ende een stucke beems, houdende omtrent een half buenre ligghende bi cortebeemde, den vorghenoemden gasthuse in dier maniren, dat die provisoren ochte berechteren van dien gasthuse iarlix ende euweleke staende, ghecrighen selen enen pape van iare te iare, die misse lesen sal int vorghesechde gasthuis,

[pagina 338]
[p. 338]

also dicke als men van die renten van den vorghesechden guede ghecrigen mach, behouden dien dat dese vorsechde ver yde hare lyftoecht an dit vorghenoemdde ghuit behouden sal. In welker dinghe orconde so heb wi onse seghele om bede ende begheerte ser jan tuclans ende ver yden die hir vornoemt syn met haren seghelen an dese lettren ghehanghen, ende want wi her jan tuclant ende ver yde vorghenoemdde alle dese vorsechde dinghe voer dese voernoemdde scepenen deden, so heb wi onse seghele met haren seghelen an dese lettren ghehangen, om meerre cracht ende ghestadecheit van alle desen dinghen. Dit was ghedaen ende ghemaect int iaer ons heren, als men scrijft m. ccc. ende sesse, up sente jans avont baptyst dat hi gheboren was.

Oorspronkelijk stuk bewaard in archief van C.O.O. fonds St-Julianusgasthuis.

14,
29 Juli 1306.
Schepenbrief. Claus Strubolle verkoopt aan St. Bernardsabdij een erfcijns op zijn huis.

Wi ard van der molen ende willem van der dilf scepenen in andwerpen makend kond allen denghenen die dese lettre zelen sien ocht horen lesen, dat voor ons comen es in propren personen claus strubolle de oude cledervercopre die woend in groot coppenholle, ende verliede dat hi vercocht heeft den godshuse van sente bernards op thuus daer hi in woend dat staed op svoerghenomds godshuus eighin dat hi hout ter stat rechte van den voorghenomden godshuse, twintigh sceleghe zwarter tornoise siaers eerfleke omme ene summe van ghelde die hi verliede dat hem wel vergolden was te gheldene telken sente bavesdaghe of de waerde dar af in andren paiemente behoudeleke den cenze die tvoorghenoomde godshuus heeft an dat eighin daer tvoorghenoomde huus op staed. In orkondscepe van deser ding zo hebben wi onse zeghele ghehanghen an dese lettre die was ghemaect int jaer ons Heren als men screef m.ccc. ende sesse, svridaeghs na sente jacobs dagh ende sente Christoffers.

Oorspronkelijk stuk bewaard in Staatsarchief Antwerpen, cartarium St-Bernards, ad ann.
[pagina t.o. 338]
[p. t.o. 338]


illustratie
Nr 16. - 20 vember 1306.


[pagina 339]
[p. 339]

15.
13 Augusti 1306.
Schepenbrief. Maes die Backere bekent een erfcijns schuldig te zijn aan St. Bernardsabdij wegens hofstad in de Coeperstrate.

Wi jan van den werve ende symon sprong scepenen in andwerpen, maken kond allen den ghenen die dese lettren zullen zien ochte horen lesen dat voor ons comen es in propren persone maes die backere ende verliede dat hi sculdech ware den godshuse van sente bernaerds van der hofstad die leeght in de coeperstrate tusschen zeghers kersemakers huus ende willem vlas huus, vier pond zwarter tornoise siaers erfleke ochte die waerde der af in andren paiement te gheldene telken sente stevens daghe in de karsdaghe. In orkondscepen van desen dinghen zo hebben wi onze zeghele ghehanghen an dese lettren, die waren ghegheven int jaer ons heren als men screef m.ccc. ende zesse, tsaterdaeghs voor onzer Vrouwen dagh in den ouste.

Oorspronkelijk stuk bewaard in Staatsarchief Antwerpen, cartarium St-Bernards, ad ann.

16.
20 November 1306.
Schepenbrief. Verpachting van moergrond te Wilmarsdonk.

Wi pieter daen ende arnoud van der molen scepenen in andwerpen maken kond allen den ghenen die dese lettren zullen zien ochte horen lesen, dat voor ons comen ziin in propren personen her gillis van campenhout ende broeder heinric die buschere ende verlieden voor ons dat zi van sabtsweghe ende van scovents weghe van sente bernaerds van der ordene van cystens ghegheven hebben pietren arnouds zone van orderen ende woutren bortsarde van wilmaersdonc twee buenre moers luttel min ochte meer, welke twee buenre moers wilen waren sher godevaerds roden canonec was in onzer vrouwen kerke tandwerpen, ende daer na godevaerds roden zijns zoens, om viertiene viertalen arder evenen

[pagina 340]
[p. 340]

erfleke te gheldene ende te livererne den voorghenoomden abt ende den voorghenoomden covente van pietre ende van woutre voorghenoomt ende van haren nacomelinghen in de vier carsdaghe alle iare bi der andwerpscer mate in hare huus te andwerpen. Voord ane gheloveden voor ons pieter ende wouter voorghenoomd te gheldene allen den cins diere ute gaet, ende ooc gheloveden zi dit voorghenoomde land te houdene ende te dikene ende al den cost te doene die dit land sculdegh es te doene ghelijc den lande datter an beden ziden an leghet, zonder cost ende scade sabts ende scovents voorghenoomd. Voord ane waer ooc dat zake dat den abt ende den covente voorghenoomt van allen desen voorseiden stucken hiet ghebrake ochte dat pieter ende wouter voorghenoomt tvoorseide land lieten varen, zo gheloveden voor ons pieter ende wouter voorghenoomt den voorghenoomden abt ende covente twelf pond als tenen onderpande, dewelke twelef pond de abt ende tcovente voorghenoomt innen moghen op pietre ende woutre voorghenoomd ende op hare nacomelinghe als haren onder pand, ende hand slaen and voorghenoomde land. Woord ane waer dat zake dat dit voorghenoomde land voor den oust ute ghinghe ende ridende bleven, zo ne zouden si ghenen cins gheven alze langhe alst rede. Ende waer dat zake dat men tland weder anevinghe ende dikede, zo zouden pieter ende wouter tvoorghenoomde land ane vaen ende diken ghelijc den lande dat hem an biden ziden gheleghen is, zonder cost ende scade sabts ende scovents voorghenoomd, ende ghelden de voorghenoomde viertiene viertale evenen alzo alst hier voren ghescreven is. In orkondscepen van deser ding zo hebben wi scepenen voorghenoomd onze zeghele ghehanghen an dese lettre, die was ghegheven int jaer ons heren als men screef m. ccc. ende zesse, ssondaeghs voor sente katelinen dagh.

Oorspronkelijk stuk bewaard in stadsarchief, privilegiekamer. ‘Losse schepenbrieven’. Zie photo-reproductie.

17.
12 maart 1307.
Schepenbrief. Arnoud Faessone verkoopt een erfcijns op zijn huizen en hofsteden.

Wi arnout vandermolen ende willem vander borgh, scepenen in andwerpen maken kond allen den ghenen die dese lettre zullen zien ochte horen lesen dat vore ons comen is in propre persone

[pagina 341]
[p. 341]

arnoud faeszone ende verliede voor ons dat hi vercrocht heeft pieter dane, onsen scepene, willem draken ende arnoude cariolf op die drie deel van sinen huus dat staet op den hoec van der potter strate ter potter brugghe waerd, op sinen kelre die onder die potterbrugghe staet ende op alf thuus daer heinric die cogghemakere in woend naest der potter brugghe ende op alt recht dat hi heeft in husinghen, in kelre ende in die hofstaden daer die voreghenoemde husinghen op staen, ses pond sjaers erfleke te gheldene ende te ghevene elke jare van Arnoude faeszone voreghenoemt ende van zinen nacomelinghen, pieter dane, willem drake ende arnoude cariolve voreghenoemd ende haren nacomelinghen ten terminen die hierna bescreven staen, dats te wetene die ene helft tsente jans daghe in midden zomere ende dander helft te kersavende den groten ouden tornoisen van sconinghs lodewycs ende sconings philips slaghe van vrankerike goed ende custbare vore hachtien penninghe gherekent. In orkonde van desen brieve beseghelt met onsen zeghelen. Dit was ghedaen int jaer ons heren als men screef m. ccc. ende zesse op sente gregoris dagh.

Oorspronkelijk stuk bewaard in archief van O.L.V. kerk, Antwerpen (Capsa 28 capellanorum, litt. B).

18.
18 November 1307.
Schepenbrief. Jan van Oorderen geeft een eerste gift tot stichting eener kapelanie in de infirmerie in het Klapdorp.

Wi claus van winengheem ende pauwels bornecolve, scepenen in antwerpen, maken cont allen den ghenen die dese lettere zelen zien ochte horen lesen dat vore ons ende vore die lantheeren comen es jan van oerdren ende heeft op ghedreghen janne den wayere ende sinen nacomelinghen syn huis dat hi heeft staende in die zilversmitstrate tusschen peters van der leyen ende claus van hackendonc ende alt recht dat hire ane heeft, tenen pande over tiene pont tsjaers te eewelaken daghe den groeten ouden tornoysen van sconings monte van vrankerike goet ende custbare gherekent vore vyftien penninghe suerter tornoise, behoudelake der

[pagina 342]
[p. 342]

lantheeren rechte, dats te verstane dat tlant daer thuis op staet, staet ter stat rechte, die welke tien pont tsjars voerghenoemden behoeren zelen tere capelrien die men verdienen sal in die firmarie in claepdorp, ende men salze ghelden te tuuen tide tsjars, die eene helft in sente jans daghe in midden zomere, ende die andre helft telken kersavonde, die welke capelrie te verdienne jan die Wayere voerghenoemt ochte syn hoyr dat na hem blijft eenen papen hueren sal alre jare misse te segghene elcs daegs toter tijt dat dese provende so groet es ende also goet dat menre eenen pape op wien mach, ende dan sal die ghichte van deser capelrien ierst werven te ghevene staen an jan den wayere voerghenoemt ochte an syn hoyr, ende dat bi den rade der gheerre die dese provende beteren selen, ende die pape die dese provende verdienen sal moet alle daghe misse segghen ende alse hi ghene misse en seghet daghelics, so en sal hi niet hebben van dien daghe maer die firmarie zaelt hebben. In oerconde van desen brieve beseghelt met onsen seghelen. Dit was ghedaen int jaer ons heeren alse men screef m. ccc. ende sevene op den andach van sente martyns daghe in den winter.

Oorspronkelijk charter in archief O.L.V. kerk te Antwerpen, (Capsa 141 capellanorum, litt. A).

19.
18 november 1307.
Schepenbrief. Jan van Oorderen geeft eene eeuwige jaarrente aan de H. Geestkamer van O.L.V.

Wi claus van winengheem ende pauwels bornecolve, scepenen in antwerpen maken cond allen denghenen die dese lettre zelen zien ochte horen lesen dat vore ons ende vore die landsheren comen es jan van ordren ende beliede vore ons ende bekende dat hi ghegheven heeft den heleghen gheest in onzer Vrouwen kerke bin Antwerpen twelf pond sjaers, te eweleken daghe zwarter tornoise, den groten ouden tornoisen van 'sconings monte van vrankereke goed ende custbaer vore vijftien penninghe gherekend zwarter tornoise, die welke twelef pond sjaers voreghenoomd hi bewijsde vore ons te heffene ende te ontfane vant huus dat hi

[pagina 343]
[p. 343]

heeft staende inde zelverminstrate tusschen Pieters huus van der Leye ende Claus van Ackendonc ende an alt recht dat hire an heeft, alle jare die ene helft telken sente jans daghe in midden zomere ende die ander helft telken kersavonde, behoudenlec der lettre die Jan die Mayere heeft, die spreect van tien ponden sjaers. In orconde van desen brieve beseghelt met onzen zeghelen. Dit was ghedaen int jaer Ons Heren als men screef m. ccc. ende zevene, op den andach van sente Martine.

Oorspronkelijk charter in archief van O.L.V. kerk, verzameling ‘Toog van O.L.V.’.
Gepubliceerd door Geudens, Straten van Antwerpen, III, 286. We vonden echter het stuk niet weder, en publiceeren den tekst naar Geudens.

20,
18 November 1307.
Schepenbrief. De H. Geestmeesters van O.L.V. bekennen een lijfrente schuldig te zijn aan Peter, den zoon van Jan van Oorderen.

Wi claus van winengheen ende pauwels bornecolve, scepenen in Antwerpen, maken cond allen denghenen die dese lettre zelen zien ochte horen lesen dat vore ons comen sijn volprecht codde ende laurens die madere, proviseurs vanden heleghen gheest in onzer vrouwen kerke binnen antwerpen, ende belieden ende bekenden vore ons dat die heleghegheest sculdegh es petre, jans zone van ordren te zinen live ende een jaer langher na zijn lijf twelef pond zwerter tornoise sjaers, den groten ouden tornoisen van sconings monte van vrankerike goed ende custbaer vore vijftiene zwerte tornoise gherekend, te gheldene ende te ghevene petre voreghenoomd ochte den hebbere van deser lettre, die ene helft telken sente Jans daghe in midden zomere ende die ander helft telken kersavonde. Die welcke twelef pond sjaers die proviseurs ontfaen zelen ende nemen van jans huus van ordren dat staed in die zelvermin strate tusschen peters huus vander leye ende claus van ackendonc, behouden der lettre, die jan die wayere heeft, die spreect van tien ponden sjaers in manieren, ware dat sake dat boven desen tien ponden voreghenoemd ghene

[pagina 344]
[p. 344]

twelef pond en quamen sjaers zo en zal die heleghe gheest nemmeer gheven dan hire af ontfaet. In kennissen van desen stucken zo hebben dese voreghenoomde proviseurs den zeghel sheleghs gheests ende wi scepenen voreghenoomd onze zeghele ghehanghen an dese lettre. Die was ghemaect int jaar ons heren, als men screef m. ccc. ende zevene op den andagh van sente Martine in den winter.

Oorspronkelijk charter in archief van O.L.V. kerk, verzameling ‘Toog van O.L.V.’.
Gepubliceerd door Geudens, Straten van Antwerpen, III, 287. Zelfde bemerking als voor vorig stuk.

21.
28 Januari 1308.
Scout en schepenen acteeren de ‘constitutien’ gemaakt door de lakengilde.

Uui Gheraerd van uden scoutete ende scepenen van andwerpen ghemeenleke maken kond allen den ghenen die dese lettren zien zelen ochte horen lesen, dat alle die broedre die behoren ter gulden in andwerpen die wolline lakene ghereden bi onzen rade zomeghe stucken ende constitutien hebben ghemaect ende gheordinert biden welken dat zi die gulde recken moghen ende houden, die welke constitutien aldus beghinnen. Zo welke tijd dat die oudermanne van der gulde med haren dekenen sprake hebben van der gulde ochte van stucken die ter gulde behoren, ende zi van haren dekenen ghemaect zijnd, ende zi danne eneghe stucken zegghen over recht daeromme en zijn wi noch niemen anders hen sculdegh eneghe pine noch zwaerheid te doene. Vord ane es dat sake dat die dekenen ende die oudermanne van der gulde voreghenoomd hiewer binnen der stad van andwerpen vinden ongave wolle dat men heet burre ochte camwolle gheminghet med wolle ochte med gaerne ochte med lakene ochte enegh deser ghelike dat verbuert ende verwijst goed gheheten es, ende gheseid, dat zelen zi doen te wetene ende gheven te kenne den scoutete van andwerpen ende die scoutete zal al zelc goed doen verbernen ende dieghene daer dus ghedaen goed onder werd ghevonden zal gheven den hertoghe xxvij s. lovensche ende der gulde iij s. lovensche, ende die scoutete zal den ghenen die dit verbuerde doen gheven die iij s. der gulde ende die ghene dier dusghedaen goed ondervonden werd, es dat sake dat hi ghildebroeder es, zal verliesen zine gulde,

[pagina 345]
[p. 345]

ende wille hise weder hebben zo moet hise van nieus ghecrighen ende es dieghene daer dusghedaen goed onder werd ghevonden onghebuerdegh van der gulde als zijn liede van ambachten, zo ne zelen zi binnen dien iare ende enen daghe, dat ambacht niet doen dat hi plagh te doene. Voord ane zo wie die lakene ghereden wille die zalze doen maken na den ghewichte ende na der mate die van der gulde gheset es, zi ghebordegh an die gulde ochte onghebordegh, zo wie die hier ieghen dade es sculdegh xxv d. lovensche ter gulde boef. Voord ane es dat zake dat enegh man laken sniden wille binnen andwerpen die ter gulde niet en behoord zal staen buter hallen. Voord ane zo wie die lakene voeren doet over mase die in dese gulde niet en es ende med dien lakenen staen wille in die stalle die men ghemeenleke heet gademe zal ghelden die hanze ter gulde boef, dats te verstane ½ m. engelsche biden groten ghewichte, es hi onghebordegh an die gulde, ende es hi ghebordegh an die gulde zo zal hi gheven enen vierdonc vander zelver monte ende van den zelven ghewichte, uteghenomen alzo vele lakens als een man op zinen hals draghen mach. Vord ane zo wie die onghebordegh es an die gulde ende guldebroeder worden wille zal gheven ij m. engelsche biden groten ghewichte ter gulden boef, ende alzelc werc als hi plagh te duene, dat zal hi verzweren nemmermeer te doene. Ende es dat zake dat hi ghebordegh es an die gulde zo zal hi gheven ene maerc ter gulde boef vander zelver monte ende vanden zelven ghewichte. Voord ane es hi gildebroeders kind, zo zal hi gheven ½ m. vander zelver monte ende van den zelven ghewichte. Voord ane eist oudermans kind ochte dekens kind ochte scepens kind van andwerpen dat zal gheven enen vierdonc vander zelver monte ende van den zelven ghewichte. Voord ane zowie die scepene werd bin andwerpen es guldebroeder zonder eneghe ghichte te ghevene ende ooc zo wie die scoutete werd bin andwerpen ende porter es binnen andwerpen die es ooc guldebroeder zonder eneghe ghichte te ghevene. Voord ane zo wat coren dat die dekenen ende die oudermans bi rade der scepenen maken dat die ghestadecheid hebben zelen. Voord ane zo wat ambachte dat den wollewerke toe behoert dat en zal gheen ghelt onder hen gaderen, noch onder hen enegh ghelt zetten, noch ooc coren nochte zameninghe maken en zi bi rade der scepenen der dekenen ende der oudermans vander gulde. Voord ane zo wat manne dat ambacht antierd dat den wollewerke toe behoord ende ledegh ganc maect om dinghen die ieghen die stad ochte ieghen die gulde ghinghe verboert x lib. ende die stad eweleke, die ene helft van den x lib. zal hebben onze here die hertoghe, ende die ander helft die gulde. Voord ane wat manne dat ambacht

[pagina 346]
[p. 346]

antierd dat den wollewerke toe behoert ende eneghe nuwe dinghen ochte eneghe nuwe tsartren anden here van den lande haelde ochte zochte, en ware bi rade der scepenen der dekenen ende oudermans vander gulde verboert x lib. ende die stad eweleke, die x lib. te gane alzo alst voregheseid es. Voord ane moghen die dekenen ende die oudermans vander gulde panden van allen boeten ende van allen misdaden die ten wollenwerke behoren zonder den rechtre, ende ooc werc verbieden behoudenleke sheren rechte. Voord ane zal niemene wijn vercopen ten tappe binnen andwerpe hi en zi guldebroeder behoudenleke al den ouden rechte dat die vreemde coopmanne van wine ghehadt hebben tote hare ende voord hebben zelen, die hier ieghen dade verboerde een voerder wijns daer af zal die here hebben die ene helft ende die gulde dander helft. Voord ane zo wie die oploep doet den dekenen vander gulde omme enen stucken die ter gulde toe behoren es hi guldebroeder zo verboert hi die gulde een jaer ende enen dagh, ende en es hi gheen guldebroeder zo verboerd hi drie pond ende een jaer ende enen dagh zijn ambacht dat hi pleeght te doene, die ene helft vanden iij lib. zal hebben die here ende die ander helft die gulde. Ende omme dat dese stucken vast ende ghestade werden ghehouden, zo hebbic gheraerd van uden scoutete, ende wi scepenen van andwerpen voreghenoemd dese stucken gheconfirmeert ende ic gheraerd minen zeghel ende wi scepenen voreghenoomd der stad zeghel van andwerpen in vastheden van desen stucken ghehanghen an dese lettre. Die ghemaect was int jaer ons heren als men screef dusentegh driehondert ende zevene, ssonnendaeghs vore sente marien lichtmisse.

Oorspronkelijk stuk in Stadsarchief, Privilegiekom. capsa E, 55.
Gepubliceerd naar een gebrekkige copij door Mertens en Torfs. Geschiedenis van Antwerpen. II. 559-561.

22.
18 December 1308.
Hertog Jan II regelt andermaal het recht van wederpanden der poorters van Antwerpen.

Wi jan bider gratien goeds hertoghe van lotrike van brabant ende van limborch maken cont alle denghenen die deze lettre zullen ziien ofte horen lezen dat wi omme ghemeene orbore onser

[pagina t.o. 346]
[p. t.o. 346]



illustratie

Nr 23. - 25 lei 1309.


[pagina 347]
[p. 347]

stat van antwerpen hebben verleent ende ghegeuen onzen portren, onsen lieden van onser voreghenoemder stat ende ighelicken van hem lieden euweleke te ghebrukene zo wat heren eest graue van Vlaendren eest graue van hollant ofte wat heren dat zii hoere liede ofte imen sonderlinghe die onder hem wonachtich ziin pant, rovet rasteert nemt ofte onrecht duet dat die ghene die ghepant, gherovet, gherasteert ghenomen ofte onrecht ghedaen wort moghen weder panden, rasteren ende houden op den here op die liede ende op dat lantschap daer zi ghepant, gherasteert ofte scade af hebben ghenomen alzoe dat si vore versoeken zelen ane onse scouteite van antwerpen, anden amman ofte an die die in heure stede ziin. Ende wart dat sake dat siit ofte een van hem niet doen en wouden oft en daden zoe zouden die porteren van antwerpen voreghenoemt moghen houden, rasteren ende panden zonder mesdoen jeghen ons. Ende wi ghelouen onzen voreghenoemden portren dat wi hem deze dinghen voerghescreven vaste ende ghestaden houden zelen ende dat wiit ouer mits ons onze oir noch tonse jeghen deze ghelofte ende deze lettren nummermeirs comen en zelen noch doen en zelen. Maer wi willen dat se deser voregheseider dinch ende ghifte ghebruken ende hem euweleke ghestade zi ende dat wi onse oer onse drossaten onse rechteren noch nimen van onsen taluen moghen misdaet ochsuen ofte enegherhande zaken van misdaden onsen portren voreghenoemt ane legghen omme dat se deze dinch die hier voreghescreuen siin doen ofte ghedaen hebben. Ende omme dat wi willen dat hem lieden dat wi hem verleent ende ghegheuen hebben ende dat hier vore ghescreuen es ghestade bliue ende ghestade zi zo hebbe wi deze lettre ghezeghelt met onze zeghelen ghegheuen int jaer ons heren alze men screef duzentich drie hondert ende achte des woensdaghs na zente lucien dagh.

Oorspronkelijk stuk in Stadsarchief, Privilegiekom, capsa E. 57.

23.
25 Mei 1309.
Schepenbrief. De kinderen Wilmaer geven hun huis op de Markt aan Wouter van Heembeke over.

Wi niclaus van winnengheem ende arnout van der moelen scepenen in Antwerpen maken cond alle denghenen die deze

[pagina 348]
[p. 348]

lettre zulen ziien ochte horen lezen, dat vore ons comen siin in propre persoene everdei ende gillis wilmaer, ghebroedere, ende yde hare zuster, met clauze haren weteghen man ende haren mombore, ende hebben bi manessen des rechters ende bi vonnesse der scepenen opghedraghen woutren van heembeke in sine hand, hare eyghen, hare woninghe die gheleghen es tuschen dat huus dat men heet de roeze ane die ene zide ende dat huus dat men heet de lelye ane die ander zide alzo alze gheleghen es van vore ane de marcht tote achter toter potter straten, beide huuze ende hofstat, land ende grond, ende al dat recht dat si daer ane hebben, te eenen onder pande erfelech vore zestijen pond erfachtechs tceens, enen ouden groeten coninx tornoizen van des coninx munten van vrankerike guet ende gherecht, over zestijene penninghe gherekent ofte die waerde daer af, dien zi ende hare nacomelinghe sculdech siin erfelech elcs jaers te gheldene ende te ghevene woutren ende sinen nacomelinghen, die eene helft daer af te kersavende dat naest toecomende es, ende die ander helft te sente jans misse daer naest toe comende, ende aldus voerdane altoes die eene helft telken kersavende ende die ander helft telken sente jans misse te gheldene erfelech. Waert oec dat sake dat woutren ochte sinen nacomelinghen hierane iiet ghebrake, zoe mochte woutre altoes ofte sine nacomelinghe siin hand ane sinen pand slaen, alze vore tghebrech van dezen voreghenoemden erfelecken tcense. Ende hier bove, zoe zelen oec deze voreghenoemde everdei, gillis ende yde ghelden colkenne die zone was gherards van tighelt, tiiene scellinghe elcs jaers erfelech te sente bamisse, eenen ouden groeten coninx tornoizen guet ende gherecht ghetelt over zeventiiene penninghen ochte die waerde daer af. In orconscepe van dezen dinghen hebbe wi deze lettre bezeghelt met onzen zeghelen. Dit was ghedaen int jaer ons heren alze men screef m. ccc. ende neghene op den dach van der heilger drievoldecheit.

Oorspronkelijk charter in archief van O.L.V. kerk te Antwerpen (Capsa 30 capellanorum, litt. A.). Zie photoreproductie.
[pagina 349]
[p. 349]

24.
1 October 1310.
Schepenbrief. Jan van Heembeke geeft over aan zijn broeder Wouter het gedeelte dat hij geërfd had in zeker huis op de Markt.

Wi arnout van der molen ende willem van der borch scepenen in antwerpen maken cont alle den ghenen die dese lettre zelen zien ende horen lesen dat vore ons comen es in propre persone jan van heembeke wouters bruder van heembeke ende verlide ende bekende dat hi ende woutre voerseit ende enghebrecht hore bruder alsoe ghesaet hebben ende ghedeelt onderlinge alse van den guede dat hon verscenen was van ver katelinen die bartolomeus cautmans wijf was in maniren dat woutre voerseit heeft ende hebben zal te sinen deele hi ende sine nacomelinghe die woninghe met allen met den gronde ende met den cinse alsoe alse gheleghen es ane die merct tote antwerpen tuschen tue huse daer dene af gheheten es die rose ende dandre die lelie, ute gaende van der merct tote der potterstraten toe, op welke woninghe, gront ende cins ende al dat daer toe behort jan vorseit heeft verteghen ende quite ghescouden alsoe alst recht was te wouters boef voreghenomt. In orconscepe van desen dinghe hebwi dese lettre beseghelt met onzen zeglen. Ghegheven int jaer ons Heren m. ccc. ende tiene op sinte baven dach.

Oorspronkelijk charter in archief O.L.V. kerk, Antwerpen (Capsa 30 capellanorum, litt. C.I.).

25.
1 Oktober 1310.
Schepenbrief. Engelbrecht van Heembeke geeft over aan zijn broeder Wouter het gedeelte dat hij geërfd had in zeker huis op de Markt.

Wi arnout van der molen ende peter drake scepenen in Antwerpen maken cont alle den ghenen die dese lettre zelen zien ende

[pagina 350]
[p. 350]

horen lesen dat vore ons comen es in propre persone engbrecht van heembeke, wouters bruder van heembeke ende verlide ende bekende dat hi ende woutre voerseit ende jan hore bruder alsoe ghesaet hebben ende ghedelt onderlinghe alse van den guede dat hon verscenen was van ver katelinen die bartholomeus cantmans wijf was in manieren dat woutre voerseit heeft ende hebben sal te sinen deele, hi ende sine nacomelinghe die woninghe met allen met den gronde ende met den cinse alsoe alse gheleghen es ane die merct tote antwerpen tusghen tue huse daer dene af gheheten es die rose ende dandre die lelie ute gaende van der merct tote der potterstraten tote (sic), op welke woninghe, gront ende cins ende al dat daer toe behort, engbrecht voerseit heeft verteghen ende quite ghescouden alsoe alst recht was te wouters boef voreghenoemt. In orconscepe van desen dinghe hebwi dese lettre beseghelt met onsen seglen. Ghegheven int jaer ons Heren m. ccc. ende tiene op sinte bavensdach.

Oorspronkelijk charter bewaard in archief van O.L.V. kerk, Antwerpen (Capsa 30 capellanorum, litt. C, 2).

26.
21 Maart 1311.
Schout en schepenen acteeren het loontarief vastgesteld tusschen lakengilde en voldersambacht.

Wi jan van wineghem scouthete van antwerpen ende ghemeenlec alle die scepenen vander seluer stede Alden ghenen die deze lettre selen sien ocht horen lesen saluit ende kinnesse der waerheit. Wi doen cont met desen jeghenwordeghen lettren, dat ene ordenanche ende ene effeninghe ghemaect es tuschen die vander gulden van antwerpen ane die ene side ende die vanden volres ambachte ane dander side alse vanden loene der volres in derre manieren dat hier na bescreuen staet. Dats te wetene dat die knapen vanden volres ambachte hebben selen van eenen witten scaerlakene ende van enen voernemenden saden blauwen ghegreinden ghetafelden van voernemender wollen ghilijc scaerlakene der knapen loen deraf ses grote tornoise. Ende van erdene enen groten tornoisen ende den meester derdaluen groten tor-

[pagina 351]
[p. 351]

noisen. Item van allen voernemenden lakenen dier viere vten sache vallen van voernemender wollen der knapen loen vijftaluen groten tornoisen. Ende van erdene drie vierlinghe vanden groten tornoisen. Ende die meesters loen seuen vierlinghe vanden groten tornoisen. Item van allen pleinen lakenen van wollen daer beneden hoe ghedaen dat si sijn der knapen loen viere grote tornoisen. Ende van erdene enen halven groten tornoisen. Ende des meesters loen onderhaluen groten tornoisen. Item van allen strijpten lakenen hoe ghedaen dat si sijn ocht hoe ghetekent ocht gestrijpt dat si sijn ende oec van scaepnaren ende van ghesleghenen grauwen der knapen loen drie grote tornoisen ende enen vierlinc vanden groten tornoisen, van erdene enen haluen groten tornoisen ende den meester vijf vierlinghe vanden groten tornoisen. Item voederlakene der knapen loen ene grote tornois ende den meester enen haluen groten tornois. Item alle lakene die hier vore ghenoemt sijn die salmen bringhen ten kumme een ende viertech ellen lanc, ende sijn si langher dat es tsmeesters ghemoede. Item van stucken vander elle vier penninghe payments alse altoes ghemeenlec in borse gaen sal van alle den ghenen die binnen antwerpen poertren sijn ocht wonachtech der binnen sijn, voerdane waert dat sake dat ieman vanden volres ocht vander gulden jeghen dese voergheseide ordonanche dade ocht daer buten ghinghe in engherhande manieren hi soude verboren hondert pont half tsheren behoef ende half ter gulden behoef, ende daer toe hadde hi die stat van antwerpen verloren teuweleken daghen. Ende om dat dese ordonanche euwelec vast ende ghestade bliuen sal, so hebbe wi scouthete ende scepenen voerghenoemt van bede vander voergheseider gulden ende vanden vorgheseider volres ambachte ende van orbor dat wi der in sien, ende oec um pais ende um vrienscap tehoudene onse segle ane dese lettre ghehanghen ic scouthete minen seghel ende wi scepenen der stat seghel van antwerpen in kinnessen der waerheit vandien dat vore bescreuen es durende teuweleken daghen. Dit was ghedaen doemen screef de jare vanden incarnatione ons heren dusentech driehondert ende tiene umtrent half vasten.

Oorspronkelijk stuk in Stadsarchief, Privilegiekom, Capsa E, 60.
Gepubliceerd naar latere copij door Mertens en Torfs, Geschiedenis van Antwerpen, II, 562
[pagina 352]
[p. 352]

27.
18 April 1311.
Schepenbrief. Verplichtingen van Jan Rurvoet jegens zijn minderjarige kinderen, bij regeling der nalatenschap zijner vrouw.

Wi pauwels bornecolve ende peter daen scepenen in Antwerpen, maken cont dat vore ons comen es jan rurvoet arnouds sone ende heeft bekint dat hi sculdech es ghisele, arnde, janne ende clause sinen wetteghen kindren drie hondert pont, enen groten tornoisen van des conings monte van vrancrike over neghentien penninghe gherekent, in manieren dat jan vorseit sine vorseide kindre houden sal van etene ende van drinkene, van cledren ende van dien dat te hen hoert, loflec ende wale, ende wanneer dat der kindre vriende den vorseide kindre hebben ende in andren steden doen willen ocht besteden oms beters wille, so sal ment hem janne van den tween kindren laten weten een jaer te voren ende ten inde van dien jare moet van dien tween kindren gheven haer ghedeel van den vorseiden drienhondert ponden, ende dan en mach men hem dandre twee kindre niet eeschen binnen dien naesten jare dat daer na volght, maer wanneer dat dat jaer ut es so mach men hem dandre twee kindre eeschen, ende dan moet hi jan also dat jaer ut es, dien tween kindren oec gheven haer ghedeel van den voirseiden drien hondert ponden, ende also langhe alse hi jan de vorseide summe ghels onder heeft, so moet hi de vorseide kindre houden also vore gheseit es. Voert gheloefde jan vorseit testament ende utlede ende onrecht sijns voirseids wijfs der vorseider kinder moeder te gheldene ende daertoe alle de scout die si te gadere sculdech waren, sonder cost ocht scade der vorseider kindre, ende hier mede so behoudt jan vorseit ende ghebruict alle dies gueds dat hi ende der vorseider kinder moeder te gadre houdende ende hebbende waren, beide dat van hare quam ende dat van hem quam rurlec ende onrurlec, waer dat gheleghen es ocht hoe dat gheheten es. Vordane quamen voer ons der vorseider kindren montboren dats te wetene arnout clap, arnoud van den inde ende dankaert de moelnere, ende scouden quite van der vorseider kinder weghen, alle dat guet dat hen behoren soude ende mochte van dode der vorseider

[pagina 353]
[p. 353]

kindre moeder, rurlec ende onrurlec, ende verteghens also dat de kindre vorseit daer ane niet en hebben noch gheens rechts daertoe vermeten en moghen. In kinnessen van desen brieve beseghelt met onsen seglen. Dit was ghedaen int jaer ons heren als men screef dusentech driehondeert ende eleve, te belokenen paeschen.

Oorspronkelijk charter in archief van O.L.V. kerk, Antwerpen (Capsa 65 capellanorum, litt. B).

28.
22 April 1311.
Schepenbrief. Aveselie, Hendrik Muils moeder, verkoopt haar huis aan Peter Daen en neemt het van hem weder op in erfpacht.

Wi arnoud van der molen ende jan bode scepenen van antwerpen maken cont alden ghenen die dese lettre selen sien ocht horen lesen dat voer ons quam aveselie henrics muils moeder met horen montbore die hore met enen rechte ghegheven was, ende droech op in de hande heren peters daens ons scepens hoer husinghe die ghestaen es in de mere op den hoec van der steghen jeghen veren katlinen van hackendonc over, ende daertoe de heleft van den lande daer dese voergeseide husinghe op ghestaen es alse in eighendome, ense alse dit ghedaen was, so gaf de voergheseide her peter der voergheseider aveselien dese voergheseide woninghe ende dit voergheseide lant erflec te houdene ende te hebbene op drie pond tsjaers erflecs tscins den groten ouden tornoisen vans conincs monte van vrankerike guet ende custbaer over achtien penninghe gherekent te gheldene ende te ghevene den voergheseiden heren petre ende sinen nacomelinghen deen heleft op sente baven dach ende dander heleft te paeschen ende also ten selven terminen voerdane alle jare te gheldene. Voert es te wetene dat henric muil der voergheseider aveselien sone tenen onderpande heeft gheset den voergheseiden heren petre ende sinen na comelinghen die ander heleft van den voergheseiden lande daer dese voergheseide husinghe op ghestaen es ende dat verbant hi tenen gherechten erfleken onderpande teweleken

[pagina 354]
[p. 354]

daghen voer desen voergheseiden tseins. In kinnessen van desen dinghen hebwi onse segle ane dese lettre ghehanghen. Ghegheven ind jaer ons heren alse men screef dusentech driehondert ende elve, des donredaegs na beloken paeschen.

Oorspronkelijk stuk bewaard in archief O.L.V. kerk Antwerpen (Capsa 107 capellanorum I).

29.
24 September 1311.
Schepenbrief. Akkoord tusschen Jan Drake en de kinderen van Peter Kant, omtrent zekeren scheidsmuur.

Wi pauwels bornecolve ende willem van der borch, scepenen in antwerpen, maken cont dat vore ons quam jan drake heren godeverds sone, ende verlide dat lauwer rase ende hoer suster peter kants kinder, met horen montboren, verteghen hadden jeghen hem dat de muer die staet tuschen thuis dat peters kants was ende thuis dat arnouds van claepdorp was aende corenmerct tantwerpen dat die muer ghemeene es des vorseids jans ende der vorseider kinder also dat si dien muer ende die ghote van den mure vordane houden selen met ghemeenen coste. Ende daer mede so sijn quite ende te niute alle die vorwarden die vore ghemaect waren tuschen heren godeverde draken des voerseids jans vader was ende de vorseide kinder ende haer montboren alse van den vorseiden husen ende den vorseiden mure. In kinnessen van desen brieve beseghelt met onsen seglen. Dit was ghedaen int jaer ons heren als men screef dusentech driehondert ende eleve, des dinsendaegs na onser vrouwendach van harre gheboerten.

Oorspronkelijk stuk bewaard in archief O.L.V. kerk, Antwerpen (Capsa 42 capellanorum, 2).
[pagina 355]
[p. 355]

30.
18 October 1311.
Hertog Jan II geeft gronden aan de stad en bevestigt haar vrijheden.

Jan bi der gratien Gods hertoghe van lothric van brabant ende van lemborch allen den ghenen die dese lettren zien zelen ende horen lesen salut met kinnessen der waerheit. Omme dat der minschen ghedinclecheit lidende es met den tide so moet men die dinghe die men eweleke houden sal vesten met ghescrefte hier omme doe wi cont allen den ghenen die nu sijn ende hier namaels sijn zelen dat wi met voresienecheden ende omme de trouwe ende meneghen groten dienst die ons ende onsen vorderen ghedaen hebben onse liede van onser stad van antwerpen dies wi met rechte sculdech sijn te ghedinkene ende omme sunderlinghe vrientschap die wi te hen wert draghen so hebbe wi ghegheven ende gheven onsen voregheseiden lieden van onser stad van antwerpen al dat sie bevest ende bemuert hebben te watre wert ochte hier namaels bemueren selen omme den orbore van onser voregheseider stad mede te doene ende daer toe te bekeerne te te haers selfs wille in al der manieren dat hen goet dunct ende orborleec sonder enech versuec daer ane te doene ane ons ochte ane onse nacomelinghe ende bekinnen dat al in hare macht es so wat dat der binnen gheleghen es ochte her namaels ligghen sal ende dat wi no onse nacomelinghe engheen recht der ane en hebben no calengieren en moghen ende onse voregheseide liede bekeren moghen in wat manieren dat si willen in der stad orbore ghelijc dat vore gheseit es. Ende vort so bekinne wi onsen vore gheseiden lieden van onser voreghenoemder stad van antwerpen vore een wettech ende ghestaen recht al hore oude herbringhen dat sie tote hare heerrebracht hebben bi ons ende bi onsen vorderen ende willen hen dat vort ane vore recht vast ende ghestade houden ende doen houden van ons ende van onsen nacomelinghen alse teweleken daghen alrehande arghe liîst ende behendecheit eweleke ute ghesloten ende achter ghelaten ende gheloven onsen voregheseiden lieden hen ende haren nacomelinghen vore ons ende onse nacomelinghe bi onser trouwen al dat hier vore ghesproken ende bescreven es eweleke vast ende ghestade te houdene ghelijc dat hier vore ghesproken ende bescreven es ende omme dat wi

[pagina 356]
[p. 356]

willen dat dit vaste ende ghestade blive ghelijc dat vore bescreven es so hebbe wi onsen vore gheseiden lieden dese lettren ghegheven beseghelt met onsen seghele ende omme meerre sekerheit so bidde wi onsen lieven neve ende mannen min her florense berthoude here van mechelne min her arnoude van wesemale here van berghen op den zoem ende min her danele van boechout riddre dat sie hare seghele hanghen met den onsen ane dese lettren in orkenscape der waerheit ende wi florens bertout here van mechelne arnout van wesemale here van berghen op den zoem ende daneel van boechout riddre vore ghenoemt omme de bede ende de requeste ons heren shertoghen van brabant voreghenoemt so hebbe wi onse seghele ghehanghen met den sinen ane dese lettren in kinnessen der warheit. Dit was ghedaen in sente lux daghe int jaer ons heren dat men screef dusentech drie hondert ende elleve.

Oorspronkelijk stuk in stadsarchief, Privilegiekom, Capsa E, 61.
Gepubliceerd door Mertens en Torfs, Geschiedenis van Antwerpen, I, 535.

31.
10 Juni 1312.
Schepenbrief. Wouter Soibolle verkoopt de helft van zijn huis aan zijn schoonzoon.

Wi peter daen ende jan wilmaer de rode scepenen in antwerpen maken cont dat vore ons comen es woutere soibolle, ende heeft bekint dat hi vercocht heeft janne strubollen man margrieten sier dochter, deen heleft van den huse met dien dat daer toe behoert dat ghestaen es indie steghe neven gherards huis van tichelt was bider vleeschmarct, met alden rechte dat hi aenden gront houdende es, ende droecht den voirseiden janne op ende vertelehs te sinen behoef, voert bekinde voer ons jacob soibolle des vorseids wouters sone dat hi den voirseiden janne vercocht heeft aldat recht dat hem verstarf int vorseide huis in gront ende in dat daertoe behoort, van dode sier moeder ende droecht den vorseiden janne op ende verteechs te sinen behoef. In kinnessen van desen brieve beseghelt met onsen seglen. Ghegheven

[pagina 357]
[p. 357]

int jaer ons heren als men screef m. ccc. ende tweleve, viertien naecht vore sente jans dach in midden somere.

Oorspronkelijk charter bewaard in Staatsarchief Antwerpen, cartarium Beggaarden, ad ann.

32.
24 Juni 1312.
Schepenbrief. Jan Predeckere verkoopt een erfcijns op zijn huis en land.

Wi pauwels bornecolve ende claus canteman, scepenen in antwerpen, maken cont dat vore ons comen es jan dien men heet predeckere ende heeft bekint dat hi vercocht heft iden van der mere jans nichoels stiefdochtere viertech scellinghe siaers erflecs paiments alse altoes in borse gaen sal, op siin husinghe ende op siin lant datter husinghen behoert dat ghestaen ende gheleghen es tantwerpen in de cammerstrate tuschen claus des gorters huis an deen side ende der musinnen huis aen dandre side te gheldene ende te ghevene deen helft te sente baefsmesse ende dandre heleft te paeschen in gherechten chense der vorseider iden ocht den hebbere van derre lettren welke husinghe ende welc lant de vorseide jan opghedraghen heeft der vorseider iden over den vorseiden erfleken chens ende verbonden tenen gherechten pande. In kinnessen van desen brieve beseghelt met onsen seglen. Dit was ghedaen int jaer ons heren als men screef dusentech driehondert ende tweleve, op sente jans baptisten dach in midden somere.

Oorspronkelijk charter bewaard in archief van O.L.V. kerk, Antwerpen (Capsa 64 capellanorum I).
voetnoot(1)
De oudste middelnederlandsche teksten, in het oorspronkelijke bewaard, uit de jaren 1249-1270, een 33 in getal, werden verzameld door de heeren Dr. Obreen en Dr. Van Loey. Wij hopen hun werk korteling te zien verschijnen. We betuigen hier nogmaals onzen dank aan Dr. Obreen om hetgeen hij ons wel geliefde mee te deelen.
voetnoot(1)
Dit stuk is geschreven met punten als zinteekens, hebbende de waarde van een komma.
voetnoot(2)
Als verdeelingsteeken heeft het stuk hier en verder een ¶ waarvan we rekening houden door eene nieuwe alinea te beginnen.
voetnoot(1)
Hier is een gat in het perkament dat ook den volgenden regel onderbreekt.
voetnoot(1)
De eerste u van een woord (uutghenomen) kan evengoed als u gelezen worden.
voetnoot(1)
Oorspronkelijk moet er gestaan hebben: op denselven dag. Het werd met schrabben en toevoegen veranderd in het gebrekkige ‘bynnen den selven iij dagen’.
voetnoot(1)
Onzeker.
voetnoot(1)
Weede (guède, garance, meekrap). Moeten we w in plaats van m lezen?
voetnoot(1)
Willems las Chore.
voetnoot(2)
Willems las eghenheden. Egenode = landstreek, zie Verdam i.v.
voetnoot(1)
Mertens en Torfs twijfelen tusschen Honsrees en Houfroes. Het is Honsrocs.
voetnoot(1)
De trek op de i is er niet. Het is mogelijk heet te lezen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Floris Prims


datums

  • 9 januari 1301

  • 17 juni 1302

  • 17 juni 1303

  • 26 maart 1304

  • 4 april 1304

  • 8 september 1304

  • 5 oktober 1304

  • 11 november 1305

  • 10 januari 1306

  • 23 juni 1306

  • 29 juli 1306

  • 13 augustus 1306

  • 20 november 1306

  • 12 maart 1307

  • 18 november 1307

  • 28 januari 1308

  • 18 december 1308

  • 25 mei 1309

  • 1 oktober 1310

  • 21 maart 1311

  • 18 april 1311

  • 22 april 1311

  • 24 september 1311

  • 18 oktober 1311

  • 10 juni 1312

  • 24 juni 1312

  • 10 januari 1306

  • 18 april 1311