Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1952 (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1952
Afbeelding van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1952Toon afbeelding van titelpagina van Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1952

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1952

(1952)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 191]
[p. 191]

Willems, Potgieter en De Gids
Door Lic. M. De Vroede

Het is bekend dat men bij de studie van de hedendaagse geschiedenis af te rekenen heeft met een verschijnsel dat zich steeds scherper accentueert naarmate de jaren dichter bij ons liggen, nl. de verscheidenheid en het grote volume van de bronnen. Dit geldt dan ook voor het materiaal waaruit de geschiedenis van de Vlaamse Beweging of, ruimer genomen, onze kennis van het Vlaams-Belgische leven in de XIXe eeuw moet worden opgebouwd. In die massa bekleedt de briefwisseling een zeer belangrijke plaats. Wat de uitgave daarvan betreft, mag echter met reden van een vrij chaotische toestand worden gesprokenGa naar voetnoot(1).

Het geval Willems biedt hiervan een duidelijke illustratie. Wegens zijn centrale positie in de Vlaamse heropleving vóór en na 1830, heeft hij ruime belangstelling gewekt. Zo wordt het verklaard dat we, in zake de uitgave van zijn correspondentie, vrij goed bedeeld zijn. We hebben immers, benevens enkele losse publicaties, twee grote verzamelingen tot onze beschikking: de eerste bevat brieven aan Willems en werd uitgegeven door J. BolsGa naar voetnoot(2), de tweede biedt ons brieven aan van Willems en werd bezorgd door Max RoosesGa naar voetnoot(3). Wie nu echter meent zich op die twee bundels te mogen verlaten, komt bedrogen uit. Ze zijn hoogst onvolledig! En die onvolledigheid geldt in tweeërlei opzicht.

Allereerst valt op te merken dat Bols en Rooses - de eerste in grote mate - vele brieven hebben verminkt. Op de ongelukkige

[pagina 192]
[p. 192]

werkwijze van Bols heeft G. Schmook gewezenGa naar voetnoot(1). Rooses laat ook wel stukken wegvallen; zijn uitgave bevat bovendien ongemeen veel fouten, vooral wat de spelling betreft, al zijn die verdoezeld voor het oog van wie de kans niet heeft tot een vergelijking van de uitgave met de stukken zelf over te gaan.

In de tweede plaats hebben beide uitgevers het niet nodig gevonden alle missieven te publiceren, waarover zij de beschikking hadden gekregen. Rooses verklaart, voor het opnemen of weglaten van brieven of delen van brieven, als criterium te hebben aanvaard ‘de mindere of meerdere belangrijkheid, welke die stukken hebben konden om Willems' leven, of zijne zienswijze over menschen en zaken te leeren kennen’Ga naar voetnoot(2). Wat Rooses ‘voor dit doel zonder belang’ vond of wat naar zijn mening ‘over geheel onverschillige zaken’ liep, zou men nu echter wel eens in meer dan één opzicht belangrijk kunnen vinden!

Bols heeft het duizendtal brieven, dat hem ter hand was gesteld, met een gelijkaardige maatstaf gemeten. Treurig resultaat! Hij liet er 562 drukken, ‘die blijvend belang opleveren’Ga naar voetnoot(3), maar ruim 400 andere bleven liggen en het ziet er nu naar uit dat ze voor altijd verloren zijn! Aan bevoegde instanties blijkt het inderdaad onbekend waar die 400 stukken, evenals de gepubliceerde zelf, naartoe zijn. We hebben vooralsnog een magere troost. Bols beweert dat onder de niet-gedrukte diegene van Willems voorkomen, die Max Rooses reeds had uitgegeven. Die bewering is evenwel aanvechtbaar, want de correspondenties Willems aan Potgieter en Willems aan F.H. Mertens, waarvan gedeelten door Rooses werden gepubliceerd, berusten respectievelijk te Amsterdam en in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven, te Antwerpen.

Het is dus duidelijk dat men, voor de studie van al wat met J.F. Willems verband houdt, best zal doen alle nog bewaarde originelen van zijn correspondentie in handen te nemen. Waar zijn die dan verder te vinden? De Bibliotheek der Universiteit te Gent bezit meer dan 400 aan Willems geadresseerde brieven,Ga naar voetnoot(4) waarvan bitter weinig is uitgegeven, al heeft meer dan één er reeds in gegrasduind. Brieven van Willems vindt men in het hierboven

[pagina 193]
[p. 193]

vermelde Archief te Antwerpen, nl. 36 stukken, waaronder 22 aan Mertens; van deze reeks heeft Rooses er 10 geheel of gedeeltelijk uitgegeven. Ten slotte bieden Nederlandse bergplaatsen met name de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, de Universiteitsbibliotheken te Amsterdam en te Leiden, het Archief van de ‘Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde’ te Leiden en de privé verzameling van de Heer Dr N. Beets, te Amsterdam, in totaal 53 missieven van Willems en 3 ontwerpen van aan hem geadresseerde brieven. Ik durf niet beweren dat er helemaal geen andere vindplaatsen meer zouden zijn. Dààr alleen echter heb ik er aangetroffen.

Ik ben daarbij op het spoor gekomen van een leemte in de uitgave der briefwisseling Willems - Potgieter en Willems - ‘De Gids.’ Wat de eerstgenoemde correspondentie betreft, heeft Max Rooses 9 brieven van Willems aan Potgieter - volledig - gepubliceerd. Ze zijn als volgt gedateerd: 7.1.31; 31.1.31; 7.4.31; 23.3.33; 9.10.33; 5.6.34; 7.10.36; 30.12.41; en 30.4.44. In BOLS vindt men anderdeels 7 brieven van Potgieter aan Willems, nl. van 23.2.32; 16.3.35; 24.7.36; 24.10.36; 15.8.37; 5.4.38 en 15.6.39, met daarenboven 1 brief van E. Van Hengel, 26.2.32, en 1 van de ‘Gids’-redactie, waarover verder. Ten slotte zijn 3 te Gent bewaarde brieven van Potgieter, van 1.2.31, 14.12.33 en 18.10.34, door W. De Vreese uitgegevenGa naar voetnoot(1).

Bij vergelijking der onderscheidene data valt het op dat er hiaten zijn in de briefwisseling. Ter verklaring mag worden aangevoerd, dat zekere brieven hun geadresseerde nooit bereikt hebben, uit oorzake van de na 1830 aanvankelijk lastige verbindingen tussen Nederland en België. Verder rijst de vraag of Bols één of meer brieven van Potgieter niet belangrijk genoeg of van te persoonlijke aard kan gevonden hebben, zodat aldus enkele stukken zouden verdwenen zijn. Hierover kan niets beslissend gezegd worden, al is men ook tot een ontkennend antwoord geneigd. Wordt dezelfde vraag evenwel geformuleerd wat Max Rooses betreft, ten opzichte van Willems' brieven aan Potgieter, dan kan de zaak wel in het reine worden getrokken.

De schriftelijke nalatenschap van Potgieter is, na diens dood, in 1875 op de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam gedeponeerd

[pagina 194]
[p. 194]

en berust daar nog. Hetgeen Potgieter bezat aan brieven van Willems is daarin begrepen. Het zijn 23 stukken. Hoe is het te verklaren dat Max Rooses daarvan slechts 9 heeft in het licht gegeven? Van de 14 onuitgegeven brieven zijn er 11 aan Potgieter bezorgd vóór diens vertrek uit Antwerpen in 1830. De inhoud van die 11 heeft Max Rooses zeer waarschijnlijk niet belangrijk genoeg gevonden, nadat hij de hierboven aangeduide maatstaf had aangelegd. Zijn uitgave bevat overigens slechts van twee correspondenten, Jer. De Vries en C.A. Vervier, brieven van vóór 1830. De 3 overblijvende brieven, geschreven na Potgieter's vertrek, zijn gedateerd op 13.12.30, 29.12.30 en 23.3.38. Voor het niet-publiceren van deze stukken kan Rooses niet aansprakelijk worden gesteld: hij heeft ze niet eens in handen gehad.

Toen hij in 1873 zijn uitgave en zijn biografie van Willems voorbereidde, heeft Rooses zich persoonlijk tot de toen nog in leven zijnde Potgieter gewend, om de beschikking te krijgen over Willems' brieven. Hij heeft ze niet dadelijk mee naar huis mogen nemen. Potgieter zond het pakje evenwel langs de post, met een begeleidend schrijven. Hierin heet het nu: ‘Volledig is de correspondentie blijkbaar niet, doch ik zend U wat ik heb, en wensch hartelijk dat zij U de moeite der lezing beloone’Ga naar voetnoot(1) Het staat er zwart op wit, en toch zal Potgieter hier op een leugentje betrapt worden. Inderdaad, op Willems' brieven van 13 en 29 December 1830 en 23 Maart 1838 komt, bovenaan de eerste bladzijde, de aantekening voor: ‘MR niet medegedeeld.’ Hetzelfde stelt men vast op nog twee andere brieven van Willems, de ene aan de ‘Gids’-redactie, van 23.3.38, de andere aan E. Van Hengel, van 21.5.32, op welke laatste de voluit geschreven naam voorkomt: ‘Max Rooses.’

Die aantekeningen zijn van Potgieter's hand. Hij heeft Max Rooses dus niet alles bezorgd wat hij had! Heeft hij dat met opzet gedaan of uit onwetendheid? In het tweede geval zou Potgieter de brieven pas later, na Rooses' verzoek of na diens uitgave, uit een of ander hoekje hebben opgediept. Dergelijke veronderstelling lijkt me niet erg steekhoudend. Potgieter blijkt zijn brieven van Willems inderdaad gecatalogiseerd te hebben: op de adreszijde heeft hij zelf de naam van de schrijver genoteerd, de datum

[pagina 195]
[p. 195]

van de brief en, op de brieven van na 1830 ook de datum van ontvangst en/of van beantwoording. Zo lijkt het moeilijk aanvaardbaar dat de vijf brieven van Willems op een verkeerde plaats in dat brievenarchief zouden terecht gekomen zijn. De reden van het achterhouden zal men waarschijnlijk moeten zoeken in het feit, dat Potgieter een tegenstander was van het uitgeven van brieven in het algemeen en van die van Willems in het bijzonder. Samenvattend formuleerde hij zijn standpunt aldus: ‘België heeft regt om zijnen goeden, zijnen grooten Willems geheel te kennen, zoo wel in zijnen voor, als in zijnen weerspoed, maar hij behoeft zich daarom niet voor de menigte aan en uit te kleeden; aan een vriend schrijvende, verwacht men niet dat veertig jaren later onze overblijvenden last zullen hebben van onze openhartigheid, groot genoeg om zelfs zwakheden niet te verzwijgen. De kunst levert portretten, wij zelve misschien photographien, de drommel hale de leelijkheid’Ga naar voetnoot(1). En hetgeen mogelijk op hem zelf betrekking had, beoordeelde hij aldus: ‘Mijn particulier leven kan het publiek geen belang inboezemen, en mijnerzijds heb ik met de schare te weinig op, om haar daarin tot een kijkje uit te nodigen’Ga naar voetnoot(2).

En nochtans heeft Potgieter het grootste deel van Willems' brieven Max Rooses ter hand gesteld. Deze laatste moet blijkbaar niet precies gezegd hebben wat hij er mee van plan was, want Potgieter verkeerde in de mening dat Rooses alleen maar passages uit de brieven zou gebruiken ter illustratie van zijn biografie van Willems, waarvan Potgieter overigens de drukproeven wenste te controleren. Pas toen hij vernamGa naar voetnoot(3) dat Rooses een aantal stukken in extenso wou laten drukken, protesteerde hij hiertegen, formuleerde scherp zijn opvatting en eiste dat Rooses ten minste een aantal passages zou schrappen. Indien nu Potgieter in de mening verkeerde dat de brieven alleen tot stoffering zouden dienen, had hij ze wel allemaal ter inzage kunnen geven. Misschien betrouwde hij er niet op, dat Rooses hem de proeven van zijn werk zou voorleggen. Of waren de vijf achtergehouden brieven

[pagina 196]
[p. 196]

van zo'n speciale aard? Het is me niet mogelijk er iets in te ontdekken dat van meer particuliere aard zou wezen dan hetgeen in andere, die Rooses wél kreeg, geschreven staat. Hoe het zij, Potgieter moet er een en ander in gezien hebben waarover hij Rooses - en ‘de schare’ - helemaal niet wou laten beschikkenGa naar voetnoot(1).

Intussen hebben Potgieter's biografen, J.H. Groenewegen en A. Verwey, wel van de volledige reeks brieven van Willems gebruik gemaakt. Het eerste stuk, van 1.3.28, werd door Groenewegen in extenso in zijn werk opgenomenGa naar voetnoot(2). Van nog twee andere, dd. 28.5.28 en 7.8.28, heeft hij gedeelten aangehaaldGa naar voetnoot(3). Een fragment van hiernavolgende brief XII vindt men bij VerweyGa naar voetnoot(4).

 

***

 

Komen we thans tot de correspondentie Willems - ‘De Gids.’ Ook in dit verband kon ik enkele onuitgegeven stukken op het spoor komen. Tot heden beschikten we slechts over één brief van de ‘Gids’-redactie aan Willems, in dato 31.3.38Ga naar voetnoot(5). Te Gent berusten bovendien twee andere missieven van ‘de Redacteurs van den Gids,’ respectievelijk van 15.9.37 en 30.12.37Ga naar voetnoot(6). Ten slotte hebben we de reeds vermelde brief van Willems aan de redactie, dd. 23.3.38, waarop die bij Bols het antwoord is.

Er dient hier op gewezen te worden, dat het onderscheid tussen ‘Gids’-redactie en Potgieter zuiver theoretisch was. Van het trio dat ‘De Gids’ tot stand bracht - de uitgever G.J.A. Beyerinck, Mr. C.P.E. Robidé van der Aa en E. Potgieter - was de laatste toch de centrale figuur, het hoofd der redactie. De brieven uit September en December 1837 zijn daarbij van Pot-

[pagina 197]
[p. 197]

gieter's hand. Op 16 Februari 1838 diende Robidé van der Aa bovendien ontslag in als lid der redactieGa naar voetnoot(1). In Maart daaropvolgend stond Potgieter dus met het werk alleen. Het doet dan wel wat gek aan, Willems op hetzelfde ogenblik maar in verschillende toon een brief aan Potgieter en een andere aan de ‘Gids’-redactie te zien schrijven, in de eerste sprekend over ‘de heeren van den Gids,’ die hij blijkbaar niet kende, al wist hij dan reeds dat Potgieter van de partij was. Al te vreemd zal dit nochtans niet lijken, wanneer men zich herinnert dat een waas van geheimzinnigheid, door Potgieter overigens in de hand gewerkt, de redactie bij de oprichting van het tijdschrift heeft omhuld. Het moge volstaan hier aan te stippen dat ook Willems vrij lang in onwetendheid werd gelaten. Aldus is er echter niet het minste bezwaar, de enkele brieven, tussen Willems en ‘de Gidsredactie’ gewisseld, chronologisch in de reeks Willems-Potgieter in te schakelen.

Met inbegrip van de hierna gepubliceerde brieven, waarvan de data cursief zijn gedrukt, blijkt dan van de correspondentie Willems - Potgieter, Van Hengel en ‘De Gids’ het volgende bewaard te zijn gebleven:

Willems aan Potgieter 1.3.28  
  17.3. [28]  
  4.4. [28]  
  28.5.28  
  31.5.[28]  
  3.7.28  
  13.7.28  
  31.7.28  
  7.8.[28]  
  31.1. [29]  
  27.11. [28 of 29]  
  13.12.30  
  29.12.30  
  7.1.31  
  31.1.31 Potgieter aan Willems 1.2.31
  7.4.31  
  23.2.32

[pagina 198]
[p. 198]

  Van Hengel aan Willems 26.2.32
Willems aan Van Hengel 21.5.32  
Willems aan Potgieter [23.3.33]  
  9.10.[33]  
  Potgieter aan Willems 14.12.33
  5.6.34  
  18.10.34
  16.3.35
  24.7.36
  7.10.36  
  24.10.36
  15.8.37
  ‘Gids’-redactie aan Willems 15.9. [37]
  30.12.37
  23.3.38  
Willems aan ‘Gids’-redactie 23.3.38  
  31.3.38
  Potgieter aan Willems 5.4.38
  15.6.39
Willems aan Potgieter [30.12(?).41]  
  30.4.44  

Aldus samengebracht, ziet die correspondentie er nog fragmentarisch uit. Misschien komt er ooit nog wel eens iets te voorschijn. Vermits die mogelijkheid evenwel steeds kleiner wordt, achtte ik het gewenst de nog niet bekende brieven te publiceren. Zij kunnen ons alleszins op de verhouding tussen Willems en PotgieterGa naar voetnoot(1) een betere kijk geven.

In zake datering dient opgemerkt te worden, dat zes brieven van Willems aan Potgieter geen jaartal dragen. Dank zij Potgieter's aantekeningen kon dit op 4 stukken aangevuld worden. De vijfde

[pagina 199]
[p. 199]

brief wist ik, uit de inhoud, in 1829 te situeren. Wat de zesde betreft, bleek uit niets af te leiden of hij in 1828 of in 1829 geschreven werd.

De tekst en de punctuatie heb ik ongewijzigd gelaten, zodat een of andere schrijfwijze, toenmaals nochtans courant, wel verwondering kan wekken. Slechts het gebruik van de hoofdletter werd in Willems' brieven aangepast, omdat de auteur er nogal willekeurig mee omspringt.

I. Willems aan Potgieter, 1.3.1828Ga naar voetnoot(1).

Weledel Heer!

 

Het zal my aengenaem zyn met UwelEd. morgen, Zondag, te 3, 4 of 5 ure (naer het U best gelegen mag komen) een glas wyn ten mynent te drinken.

Ik stel my geen klein genoegen voor in het vriendschappelyk verkeer met UwelEd. en noeme my van ganscher harte / UwEde. D V Dienaer en Vriend / J F Willems.

Roode Straet / 1 Maert 1828.

II. Willems aan Potgieter, 17.3.1828Ga naar voetnoot(2)Ga naar voetnoot(3).

Geachte vriend!

 

Ik kan het Programma van ConcordiaGa naar voetnoot(4), wat ik ook zoek, niet vinden. Daer ik dergelyke stukken niet bewaer zoo is het wel zeer

[pagina 200]
[p. 200]

waerschynlyk dat het zal zyn verloren geraekt. Ik zal trachten een ander te bekomen. Intusschen vermeen ik dat de tyd tot het inzenden der naer prys dingende stukken, op het laetst van Augustus of met September eindigt. / Vale / t t / J F Willems. 17 Maert.

III. Willems aan Potgieter, 4.4.1828Ga naar voetnoot(1)Ga naar voetnoot(2).

Het zal my aengenaem wezen den Heer Potgieter, den tweeden Paeschdag ten mynent te ontvangen. / Zyn vriend / J F Willems Antw. 4 April.

[pagina 201]
[p. 201]

IV. Willems aan Potgieter, 28.5.1828Ga naar voetnoot(1).

Geachte vriend!

 

Den ganschen nacht was my een bybeloorlog. Het spyt my dat ik die goede DamesGa naar voetnoot(2) gister wat te veel geëchauffeerd heb, en vraeg wel zeer om verschooning voor menig hardklinkend woord, dat my kan zyn ontvlogen in myn proselietenyver.

De MnemosyneGa naar voetnoot(3) bezit ik niet, doch ik zende u Bilderdyks Nieuwe DichtschakeeringGa naar voetnoot(4) en 2 andere stukjens van hem die die zoo wat tot het verhandelde van gisteren betrekking hebben. / Vale / J F Willems.

28 Mei 1828.

V. Willems aan Potgieter, 31.5.1828Ga naar voetnoot(5)Ga naar voetnoot(6).

Waerde vriend!

 

Heb dank voor de mededeeling der twee hiernevens terug keerende nummers van den ApolloGa naar voetnoot(7). Uwe vruchtbare, en, zoo het schynt,

[pagina 202]
[p. 202]

ook lentelievende zangster heeft my daer wederom een lief versjen voor doen zingen door ApolloGa naar voetnoot(1). By de Fabel van L.V. (van Lennep)Ga naar voetnoot(2) had men wel mogen laten drukken naar het Fransch van Madme. JoliveauGa naar voetnoot(3): zie hier de oorspronglyke tekst:

 
Un ver luisant brillait des feux du diamant;
 
Un crapaud lui lança son venin malfaisant.
 
- Quel mal, lui dit le ver, ai-je donc pu te faire,
 
Pour me traiter ainsi? - Tu répands la lumière.

Groet vriendelyk van mynentwege de lieve Tantes en wees gegroet van / Uw vriend / J F Willems.

Roodestr. 31 Mei.

[pagina 203]
[p. 203]

VI. Willems aan Potgieter, 3.7.1828Ga naar voetnoot(1).

Waerde vriend!

 

Ik ben aengespannen met Mevr. de Baronnesse Vosch van AveraelGa naar voetnoot(2) en Mev. van Meerten SchilperoortGa naar voetnoot(3), om dezen namiddag die Dames in de HarmonieGa naar voetnoot(4) te introduceren. Mis-

[pagina 204]
[p. 204]

schien dat ik u daer ontmoete; ik zal er den geheelen avond wezen, want ik ben voornemens daer myn afscheid van die Dames te nemen. / Vale / J F Willems.

3 July 1828.

VII. Willems aan Potgieter, 13.7.1828Ga naar voetnoot(1).

Waerde vriend!

 

Couplet 6Ga naar voetnoot(2) ziet op den Krotoner Milo, in de Grieksche kampstryden zoo vermaerd om zyne bovenmenschelyke sterkte. Men verhaelt van hem dat, toen hy oud geworden was, en zyne vervallen krachten nog eens beproeven wilde aen een' half gekloven boomstronk, in een woud, dien hy verder wilde klieven, hy er

[pagina 205]
[p. 205]

met zyne handen in geklemd bleef, zoo dat hem de wilde dieren in dien toestand verscheurden - een treffend beeld, op Napoleon toepasselyk. Het verhael wordt aengetroffen by Pausanias lib. 6 C. 14Ga naar voetnoot(1).

TimourGa naar voetnoot(2) (coupl. 15)Ga naar voetnoot(3) of liever Timour beg, of Timour-leng (dat is, de lamme Timur want hij hinkte) dien wy Tamerlan gewoonlyk noemen, de beruchte Asiatische overwinnaer, werd by zyne gevangenneming door BajazetGa naar voetnoot(4) in een yzeren kooi gesloten en alzoo ten spot van het gemeen overal rondgevoerdGa naar voetnoot(5). Zie daer het gevraegde.

[pagina 206]
[p. 206]

Het vertaelde coupletGa naar voetnoot(1) bevalt my ongemeen doch de voorlaetste regel is my niet duidelyk: Byron heeft willen zeggen:

 
Sints Lucifer in d'afgrond stortte

en dit drukt

 
Sints d'ochtendstond in d'afgrond liep,

niet wèl uit, daer men uit deze laetste regel byna zooveel zal verstaen, als of er, met een andere figuer, geschreven ware:

 
Sints den tyd dat de zon gewoon is alle dagen in den oceaen onder te gaen,

want, gy weet, de starren gaen ook onder, liep is ookGa naar voetnoot(2) ongelukkig. Dit, behoudens uw nader oordeel. / Vale / J F Willems.

Antw. 13 July 1828.

VIII. Willems aan Potgieter, 31.7.1828Ga naar voetnoot(3).

Waerde vriend!

 

Ik weet niet meer, wat ik u in myn laatste met overhaesting kan geschreven hebben, maer zoo ik Tamerlan in plaets van Bajazet in de yzeren kooi gezet heb, dan zal ik den een met den anderen onvoorziens verwisseld hebben. Het was ten gevolge van den veldslag, in 1402 by AncyraGa naar voetnoot(4), gegeven, dat de machtige Bajazet

[pagina 207]
[p. 207]

in de handen van Tamerlan viel, en dat deze (zoo sommigen willen, doch het zal wel een fabel wezenGa naar voetnoot(1) zyn' vyand aldus behandelde, hetgeen den dood tot gevolg had. / Vaerwel / T T / J F Willems. 31 July 1828 in haest.

IX. Willems aan Potgieter, 7.8.1828Ga naar voetnoot(2)Ga naar voetnoot(3).

Waerde vriend!

 

Ik heb de vryheid genomen u als een der mederechters van een wedstryd van declamatie by de Antwerpsche RethorykGa naar voetnoot(4) te doen benoemen. Deed ik wel?

Gisteren heb ik tijding gekregen dat NierstraszGa naar voetnoot(5) schielyk aen een zenuwberoerte gestorven is. Hy was nog geen 32 jaren oud. Voor geen schatten zou ik de schryver van het Nieskruid willen wezen. / Vale / J F Willems.

7 Augty.

[pagina 208]
[p. 208]

X. Willems aan Potgieter, 31.1.1829Ga naar voetnoot(1)Ga naar voetnoot(2).

Amicissime!

 

Om op uw briefje te antwoorden zal ik u eene andere vraeg doen: Heeft uw stuk van ByronGa naar voetnoot(3) nog meer haest dan myne Redevoering voor ConcordiaGa naar voetnoot(4), die thans pas voor de helft afgewerkt

[pagina 209]
[p. 209]

en op den 10en February moet gelezen en gehoord worden? Zoo ja, kom dan vry, anders wenschte ik den geheelen Maendag aen myn oratorisch opstel te arbeiden, zooveel te meer om dat ik Dynsdag en Woensdag myne Maendstaten over JanuaryGa naar voetnoot(1) heb in gereedheid te brengen.

Groet hartelyk de lieve tantes en wees gegroet van / uw vriend / J F Willems.

Roodest. 31 Jan.

XI. Willems aan Potgieter, 27.11.1828 of 1829Ga naar voetnoot(2)Ga naar voetnoot(3).

Beste vriend,

Naer alle waerschynlykheid komen wy; want ik heb zoo iets van myne vrouwGa naar voetnoot(4) gehoord; doch, daer deze met nichtje

[pagina 210]
[p. 210]

Ga naar voetnoot(1) en LotjeGa naar voetnoot(2) op dit oogenblik uit is kan ik er niet meerder van zeggen. Morgen vrouw [aldus] zend ik by u.

Myne vriendelyke groete ook aen de tantes / TT / J F Willems. 27 9ber.

XII. Willems aan Potgieter, 13.12.1830Ga naar voetnoot(3).

MR niet medegedeeldGa naar voetnoot(4)

 

Antwerpen 13 xber 1830.

 

Beste vriend!

 

Ik ontvang wederom eenen brief van uGa naar voetnoot(5) en van den heer Jer. De VriesGa naar voetnoot(6). Evenzeer als het u verwondert geen antwoord te

[pagina 211]
[p. 211]

hebben ontvangen evenzeer bevreemd het my te zien dat gy mynen brief, waerin ik u meldde dat het koffertjen, door u vergeten, thans by my staet, niet hebt gekregenGa naar voetnoot(1). Wel is waer dat ik u dien niet over Aken, aen het opgegeven adresGa naar voetnoot(2) gezonden had. Ik deed hem op den post in een oogenblik dat de Directie van den brievenpost in het Journal d'Anvers en aen de deur van het kantoor op de Meir openbaer aengekondigd had dat de communicatie met Holland, ten gevolge van den wapenstilstand, langs de gewoone wegen hernomen hadGa naar voetnoot(3). Nu schynt het wel dat myn brief of te Breda aengehouden of elders verdwaeld zy, en spyt het my dat ik dien niet aen den heer Deusner geadresseerd heb.

Een brief is my door iemand uit uwe buert in de Korte Nieuwe straet ter hand gesteld, als zynde aldaer, ik weet niet hoe, aengekomen. Hy is van de hand van mynen oom Claes te GheelGa naar voetnoot(4). Ik heb hem geschreven dat Mejufv. V. Hengel in Holland gevlucht

[pagina 212]
[p. 212]

wasGa naar voetnoot(1), maer wellicht over een maend stond terug te keerenGa naar voetnoot(2) daer zy haer huis hier te Antwerpen behield, zoo dat hy eenigen tyd zou moeten wachten om antwoord te bekomen. Intusschentyd zou ik den brief onder my laten berusten, ten ware de inhoud van dien aerd mocht zyn dat er spoedig wederschryven van Mejufv. V. Hengel gevorderd wierd, in welk geval ik mynen oom aenbood (N.B. wanneer hy zulks verlangde) zynen brief langs Aken naer Amsterdam over te maken. Tot heden toe heb ik geen antwoord van hem, weshalve ik meen te moeten veronderstellen dat hy wachten zal op nader berigt. Op die wyze heb ik dan reeds vooruit aen het verlangen van jufv. Betje voldaen.

Uwe meid is reeds een paer keeren komen vragen of ik geen tyding van uwe spoedige terugkomst gekregen had. Ik heb haer in den zin van uw schryven omtrent haerGa naar voetnoot(3) geantwoord. Zy is nog altyd zonder dienst en schynt zeer te verlangen wederom ten uwent terug te keeren.

Wy zyn alle (sic) gezond, doch welvarend? dat kan ik niet zeggen. Sedert eergisteren zyn vrouw en kinderenGa naar voetnoot(4) en nicht Netje uit Contich met derzelver bagage de campagne wêer in stad teruggekeerdGa naar voetnoot(5). Daer er geen uitzicht op eene spoedige evacuatie der citadelle is, en de bezetting alhier, niet meer uit blauwe kielenGa naar voetnoot(6) maer uit reguliere troepen onder het commando van den

[pagina 213]
[p. 213]

generael Van der SmissenGa naar voetnoot(1) (een boezemvriend van Chassé)

[pagina 214]
[p. 214]

Ga naar voetnoot(1) staen (sic) zoo hebben wy thans meer vertrouwen opgevat, en leven genoegzaem in de vaste hoop, dat er geen bombarderen meer volgen zal. En zoo zyn wy dan alle (sic) wêer vereenigd t'huis. Sedert eenige weken kan men door het leveren van een kompleet bed (kostende f 20.00) zyn ontslag van den last der inkwartiering bekomen. Wy hebben dien middel van vrystelling ons te baet gemaekt en leven nu Vry. Van de Garde urbaine, die ook en Sarrau looptGa naar voetnoot(2), ben ik vrygesteld, als ambtenaer

[pagina 215]
[p. 215]

van staetGa naar voetnoot(1). Ik zal dus zoo gelukkig niet kunnen zyn van onder de wapenen te sterven en combattant dans l'arrière ban de la garde civique du peuple belge pour la cause de la glorieuse RévolutionGa naar voetnoot(2). Maer gy? is het met de pen of met de musket dat gy

 
Neerlands erf verdedigd?
 
Steekt gy de krygsklaroen of speelt ge op 't herdersrietGa naar voetnoot(3)?

Een paer dagen geleden zyn er oproerige verzamelingen van kaeivolk (!) op de Meir geweest in drygende (sic) houding tegen de Beurs. Men vroeg geld of werk. Met moeite heeft men die menschen uit een gekregenGa naar voetnoot(4). Velen vreezen dat de aenstaende

[pagina 216]
[p. 216]

winter leelyke bewegingen zal veroorzaken. Alle dagen groeit de armoede, de nood, de contrarevolutie. In Gend schynt het nog veel erger gesteld en verergert het dag voor dagGa naar voetnoot(1). Niet lang meer kan dat duren. Ook te Brussel zyn zeer oproerige bewegingen geweestGa naar voetnoot(2) gelyk u onze Belgische dagbladen hebben kunnen doen vernemen, die zoo ik verneem, ook in Holland soms doordringen of van elders gekend worden. Het Congres te Brussel slaept of droomtGa naar voetnoot(3). Myn vriend Van de WeyerGa naar voetnoot(4) zit thans

[pagina 217]
[p. 217]

zoo diep in de diplomatie dat er voor hem geen kans van redding meer is: hy moet verdrinken of vergaen, ten zy hem de groote mogendheden willen opvisschen en hem de middelen toedienen, die men gewoon is aan drenkelingen te bezigen.

StassartGa naar voetnoot(1) (zegt de Belge) werft signaturen by de leden van het

[pagina 218]
[p. 218]

Congres om eene verklaring te provoceren tot vereeniging van Belgie aen FrankrykGa naar voetnoot(2). Daer moet het heen! en zoo zullen wy dan, Franschen geworden zynde, met nationale fierheid mogen uitroepen: vive la Belge!

Nu de winter begint veld te winnen voelen wy meer en meer het gemis dier vrolyke samenkomsten by u en by my waer wy by punch en piano, by thé of beafsteek, met zoo veel hartelykheid (soms met wat al te groote vurigheid en partyyver) over roomschheid en onroomschheid, Belgischheid en Hollandschheid, of welke andere scheidten al, spraken en redetwistten. Zullen wy dat nog doen? Wie weet? Ik zou gelooven van ja, waren maer de Hollanders zulke harde koppen niet! Doch ik moet ophouden. Dit lykt schier naer een oorlogsverklaring: en daermede dien ik toch niet te eindigen.

Zeg aen die lieve Dames, zeg aen onze vriend MarkesGa naar voetnoot(3), zeg aen jouw zelven, dat wy alle (sic) zeer gevoelig zyn voor hetgeen wy, wegens haer, zyn en uw vriendelyk aendenken in uwen brief gelezen en herlezen hebben. Wy zijn en blijven vrienden, hoe het ook met de scheiding of hereeniging der gewesten moge gaen. Wees (sic) allen Gode bevolen. / J F W

[pagina 219]
[p. 219]

XIII. Willems aan Potgieter, 29.12.1830Ga naar voetnoot(1).

MR niet medegedeeldGa naar voetnoot(2).

 

Beste vriend!

 

Voor een paer dagen vernam ik van den Heer SteenveldGa naar voetnoot(3) dat hy te Amsterdam zynde een brief van uGa naar voetnoot(4) had medegenomen doch dat die brief te Breda is moeten afgegeven worden en waerschynlyk zich nog in Holland bevind. Ik schryf u om u deswege te verwittigen en om u te zeggen dat ik midsdien buiten staat ben denzelven te beantwoorden. Hiernevens de rekening van oom ClaesGa naar voetnoot(5) bedragende f 65.44, welke som hy gaerne met of omtrent Nieuwjaer zou incasseren als bestemd zynde voor het kostgeld van zyn zoonGa naar voetnoot(6) in het seminarium te Mechelen. Alles is en blyft hier stil. Vele Hollanders komen weder en zien met gegronde hoop de opening en vrye vaert der Schelde te

[pagina 220]
[p. 220]

gemoetGa naar voetnoot(1). Men petitionneert hierGa naar voetnoot(2), te GendGa naar voetnoot(3) en te Luik voor de verheffing van den pr[ins] v[an] Oranje tot den troon van België. Congres en provisoir Gouvernement zyn hun crediet geheel kwyt, inzonderheid sedert dat de geestelyke party in de deliberatien der grondwet de overhand en veel te veel vryheden voor de R[oomse] Kerk verkregen heeftGa naar voetnoot(4). Te Gent kan schier geen priester meer op de straet komen of hy wordt uitgejouwdGa naar voetnoot(5). Ook hier te Antwerpen by de verkiezing eener nieuwe regeringGa naar voetnoot(6) hebben de zwarte rokken veel moeten lyden. Onze commandant, gen[erael] van der Smissen, leeft op een vriendelyken voet met

[pagina 221]
[p. 221]

Chassé, en dat geeft ons securiteit. Van logementen zyn wy geheel vry sedert het leveren van beddegoed. De helft der volontairen loopen misnoegd naer huis; doch het staende of regulier armée wordt met kracht georganiseerd en versterkt zich ongemeen. Van de burgerlyke wacht raekt men zeer gemakkelyk vry: slechts om de 24 dagen eens moet men ter wacht opkomen en dan nog maer voor 12 uren. Alles in en blouse. De armoede groeit allerverschriklykst. In koffyhuizen en estaminets schreeuwt men luidkeels tegen de omwenteling; doch men zegt ook dat in Holland niet minder geschreeuwd en voor oproer gevreest (sic) wordt: wat is van dit laetste te gelooven?

Myne vrouw en kinderen zyn welvarend en spreken dagelyks van u en de Dames. Ik heb myne gade belooft (sic) veel van haer aen u en de uwen te schryven: doch wat zal ik zeggen? Jammeren en kermen over het verlies dat wy van zulke goede vrienden gedaen hebben? U van onze voortdurende hartelyke genegenheid te (sic) verzekeren? Nu, daeraan kunt gy immers niet het minste twyfelen? Komt maer weder te Antwerpen! Wy raden het u; want wy verlangen er naer.

Groet hartelijk de lieve tantes en wees van ons hartelyk gegroet.

Vaerwel / tt / J F Willems.

Antwerpen 29 Xber 1830. Veel geluks met het aenstaende Nieuwjaer! Vrede en zegen over ons land!

XIV. Willems aan E. Van Hengel, 21.5.1832Ga naar voetnoot(1).

Max Rooses niet medegedeeldGa naar voetnoot(2).

 

Waerde vriendin,

Wy hebben in der tyd uwen briefGa naar voetnoot(3) en dien van onzen braven vriend PotgieterGa naar voetnoot(4) ontvangen doch tot heden toe geene zekere gelegenheid gehad om u ons antwoord te doen gewordenGa naar voetnoot(5). Alle schriftelyke correspondentie met Holland is hier ten stengste verboden, en men houdt my, meer dan een ander, in 't oog.

[pagina 222]
[p. 222]

Sedert uw vertrek stierf de kleine MimiGa naar voetnoot(1). Daarentegen heeft het God behaegd my, nu drie weken geleden, wederom met een dochtertje te zegenen dat ook den zelfden naem voertGa naar voetnoot(2). Wy zyn alle (sic) hier te Eecloo gezond, en daerby minder ongelukkig dan wy gedacht hadden te zullen zyn. Jammer maer dat wy hier niet eens een tamelyke schoolonderwyzer vinden kunnen en dat myn kinderen daerdoor, by myne groote bezigheden, schier van alle opleiding tot eene goede opvoeding verstoken blyven. Zy zyn echter nog alle jong, en een betere toekomst schynt aenstaende. Wat er ook van ons kome, wy zullen dankbaer beleven hetgeen ons de goede God zal willen verzenden.

Nog dikwils, nog dagelyks herdenken wy de recht zalige uren die wy in het gezelschap van u en de uwen binnen Antwerpen sleten. Wy hadden toch waerlyk niet verdiend om aldus gescheiden te worden. Alle hoop tot die vriendschappelyke hereeniging wordt intusschen door my nog niet opgegeven. Ook voel ik dagelyks het gemis van myn hartelyk geliefde Potgieter, wiens brief my en de mynen tranen heeft doen storten. Ja, ik zeg het nog eens, God zal ons nog eenmael by elkander brengen. Wy bidden hem er hartelyk voor.

Vaerwel, goede waerde vriendin, ontvang onze wenschen van geluk en welvaren, benevens uwe waerdige gezellinne, den heer Markes, enz.

Wees hartelyk gegroet van / uwen vriend / J F Willems.

Eecloo 21 Mei 1832.

XV. De ‘Gids’-redactie aan Willems, 15.9.1837Ga naar voetnoot(3).

WelEdele Heer!

 

Bij de toezending van het negende nommer van ons Tijdschrift voegen wij het verzoek van UWed. te mogen weten of UWEd. plan heeft ons eene beoordeeling te schenken der UWEd. door

[pagina 223]
[p. 223]

tusschenkomst van den Heer E.J. Potgieter geworden werkenGa naar voetnoot(1). UWEd. zal ons daarmede zeer verpligten; dit ook kan aan geen beter handen vertrouwd zijn.

Bij de oprigting van ons Tijdschrift beloofden wij spoediger dan anderen te zullen beoordeelenGa naar voetnoot(2); vereer ons dus zoodra het UWEd. mogelijk is (met) UWEd. bijdragen.

Wij hebben de eer ons met de meeste achting te noemen / WelEdele Heer / UWEd DW Dienaren / De Redacteurs van den Gids.

Amsterdam 15 Sept. 1835 (sic).

XVI. De ‘Gids’-redactie aan Willems, 30.12.1837Ga naar voetnoot(3).

WelEdele Heer!

 

Op onderscheidene missives aan UWEdGa naar voetnoot(4) bevinden wij ons nog altijd zonder UWEd antwoord; - bij het intreden van een nieuwen jaarkring zoude het ons aangenaam zijn van UWEd te vernemen of wij op UWEd medewerking mogen rekenen.

Wij maken nooit onderscheiden haast, maar een aankondiging der UWEd ter beoordeling gezonden werken, wordt dringend vereischt; gelieft ons op te geven of en wanneer wij ons daarmede mogen vleijen?

Intusschen hebben wij de eer ons met ware hoogachting te noemen / WelEdele Heer! / UWEd DW Dienaren / De Redacteurs van den Gids.

 

Amsterdam 30 decembr 1837.

[pagina 224]
[p. 224]

XVII. Willems aan de ‘Gids’-redactie, 23.3.1838Ga naar voetnoot(1).

MR niet medegedeeldGa naar voetnoot(2).

 

Myne Heeren,

 

In de maend Mei jl. heb ik aen den Heer W. MesschertGa naar voetnoot(3) een pakjen met boeken gezonden en daerin ook voor den Gids eene recensie van Du Puy de Montbrun'sGa naar voetnoot(4) Recherches Bibliographiques en eene van MeyersGa naar voetnoot(5) herdruk van Spreekwoorden.

[pagina 225]
[p. 225]

Dit pakjen, naer my de Heer Messchert bericht heeftGa naar voetnoot(1), is op de grenzen door de Hollandsche douanes aengehouden en nu zie ik uit uw brief dat ook de recensien niet by UEden ontvangen zyn.

Daer ik echter gaerne wil medewerken aen een zoo verdienstelyk tydschrift als is de Gids, zoo zal ik U binnen kort een ander opstel voor het zelve laten geworden, immers zoo dra ik eenigzins de beslommeringen zal zyn doorgekomen, welke ik op dit ogenblik moet onderstaen, uit hoofde van myne verandering van woningGa naar voetnoot(2) en het overbrengen myner bibliotheek.

In der tyd heb ik U de uitgekomen nummers van myn Belgisch MuseumGa naar voetnoot(3) toegezonden: ik twyfel niet of zy zyn U geworden. De latere afleveringen zullen volgen.

Ik heb de eer met byzondere hoogachting te zyn / UEd D.V. Dienaer / J F Willems.

 

Gent 23 Maert 1838.

XVIII. Willems aan Potgieter, 23.3.1838Ga naar voetnoot(4).

MR niet medegedeeldGa naar voetnoot(5).

 

Waerde vriend,

 

In vliegende haest schryf ik u eenige regels. Uit bygaenden brief aen de redactie van den Gids zal UEd zien waerom myne recensien by dezelve niet eerder zyn aengekomenGa naar voetnoot(6). Houw (sic) het my ten goede dat ik u niet dikwylder schryve: ik zit tot over het hoofd in allerlei beslommeringen. Nu woon ik te Gent op den Zandberg no 16. Waer ik u, zoo gy ooit naer België overkomt, hoop te

[pagina 226]
[p. 226]

recipieren. In een myner vorigenGa naar voetnoot(1) heb ik u geschreven dat gy wegens jonker SerklaesGa naar voetnoot(2) berichten vinden kunt in MoreriGa naar voetnoot(3) en in Tewater'sGa naar voetnoot(4) Historie van het Verbond der edelen, III, bl. 291 en de aldaer aengehaelde werken: ik ken er geen andere.

Voor uw AlmanakGa naar voetnoot(5) had ik niets kunnen leveren, dat goed genoeg

[pagina 227]
[p. 227]

was. Bovendien heeft my ImmerzeelGa naar voetnoot(1) al zoo dikmaels om bydragen gevraegd welke ik hem geweigerd hebGa naar voetnoot(2), op voorwendsel (en wat ook waer is) dat men hier by het Gouvernement het my kwalyk zou nemen, zoo ik voor Hollandsche Muzenalmanakken my werkzaem toonde.

Nog onlangs heb ik u het een en ander gezonden, dat gy vast ontvangen hebtGa naar voetnoot(3). Gy ziet daeruit dat ik u niet vergeet en dat u myne vriendschap altyd byblyft.

Van Gheel heb ik al eenige brieven ontvangen, waerby over betaling wegens het onderhoud van uw tantes broeder geklaegd wordtGa naar voetnoot(4). Ik weet dat zy niet meer met u leeftGa naar voetnoot(5), doch gy zoudt my verplichten door my te melden wat er van haer geworden is en of zy, naer gy denkt, het verschuldigde zal voldoen.

Indien de heeren van den Gids over myn lang zwygen ontevreden zijn, wil ik gaerne dit tydschrift betalen wegens de nos van dit jaer, alschoon ik hun ook myn Museum daervoor gezonden heb.

Vaerwel, beste vriend, ik heb geen tyd zelfs om dit myn biljet

[pagina 228]
[p. 228]

nog eens over te lezen. Hartelyk gegroet van al de mynen en van uwen niet min / hartelyken vriend / J F Willems.

Gent 23 Maert 1838.

 

***

 

Waar het dus blijkt dat Willems door de ‘Gids’-redactie, bij de oprichting van het tijdschrift, om medewerking werd verzocht en dat hij daaraan gevolg gaf, doch dat zijn bijdrage, door het onzekere postverkeer, verloren geraakte, loont het de moeite na te gaan - in zover zulks mogelijk is - op welke wijze zijn verhouding tot het tijdschrift zich verder ontwikkeld heeft.

Uit Potgieter's antwoord van 5.4.1838Ga naar voetnoot(1) vernemen we dat hij brief XVII aan de Gidsredactie had overgemaakt! Hij twijfelde er niet aan dat Willems' belofte tot medewerking de redactie genoeg zou zijn. Hem persoonlijk was ze zeer aangenaam. Anderdeels nam hij graag kennis van opmerkingen, die Willems in verband met zijn bijdragen in ‘Tesselschade’ en ‘De Gids’ eventueel zou gelieven te maken.

Enkele dagen tevoren, op 31.3.1838Ga naar voetnoot(2), was van ‘de redactie’ zelf een antwoord aan Willems uitgegaan. Vermits diens brief aantoonde dat hij tot medewerking bereid was, bood de redactie hem de reeds verschenen nummers van ‘De Gids’ aan. Verlangend keek ze uit naar het toegezegde opstel. En was het te veel gevraagd, dat Willems twee nieuwe recensies zou schrijven, indien het verloren geraakte pakje niet meer terecht kwam?

Dit laatste verzoek heeft Willems niet ingewilligd. In ‘De Gids’ 1838 en 1839 komt althans geen bespreking van de bedoelde werken voor. Heeft hij dan ten minste de beloofde bijdrage ingezonden? Het ziet er niet naar uit. In ‘De Gids’ 1839 komt wel een stukje van Willems voor, ‘Proeven van Belgisch-Nederduitsche dialecten’Ga naar voetnoot(3), maar in nota staat er bij vermeld dat het ‘als eene proeve’ uit het ‘Belgisch Museum’Ga naar voetnoot(4) werd overgenomen. Willems kan dit reeds gepubliceerde stukje wel bezorgd hebben, met verzoek tot nadruk, maar in de thans zeer schaarse brieven valt niets daarover te vinden. Er zijn inderdaad uit later

[pagina 229]
[p. 229]

tijd geen brieven, tussen Willems en ‘De Gids’ gewisseld, aan het licht gekomen en voor de jaren 1839-1846 (Willems' sterfjaar) beschikken we verder slechts over één brief van Potgieter aan Willems en twee van Willems aan Potgieter. De laatste daarvan brengt ons in het jaar 1844 en is wel van betekenis voor Willems' houding tegenover Potgieter-‘De Gids.’

In 1844 heeft Potgieter immers opnieuw - zeven jaar na zijn ‘Licht- en Schaduwzijde’ - over de jonge Vlaamse letteren een oordeel geveld. Men kent dit artikel, zijn veroordeling van de Vlaamse poëzie en zijn genuanceerde waardering van het proza, aan de hand van twee werken van Conscience en twee van Van Kerckhoven. Maurits Sabbe beschouwde het als ‘een eerste erkenning van de jonge Vlaamsche literatuur door de Hollandsche critiek, en wel bij monde van den gezaghebbendste van haar vertegenwoordigers’Ga naar voetnoot(1). Dit moet zijn opvatting staven, dat Potgieter tegenover de Vlaamse Beweging en de Vlaamse letterkunde stond ‘in vertrouwende sympathie.’ Naar mijn mening is die opvatting onjuist en heeft Sabbe niet genoeg betekenis gehecht aan Willems' repliek, die hij overigens in extenso mededeeltGa naar voetnoot(2).

Willems heeft zich over Potgieter's artikel niet bijster tevreden getoond. Hij betoogdeGa naar voetnoot(3) dat Potgieter niet de beste werken ter recensie had gekozen en verdedigde de Vlaamse schrijvers - ook de dichters -, wie nog wel allerlei ontbrak maar die toch hun eigen hoedanigheden hadden en deze ten goede zouden ontwikkelen. ‘Ons “avenir littéraire” laat zich met goede voorteekenen voorzien.’ Twee en een half jaar vroeger had hij het nog betuigd: ‘Na het gedicht van Ledeganck in den Nederl. Muzen-Almanak gelezen te hebben, zeg dan toch niet, dat de Belgische dichters niet vooruitgaen. Wy marcheeren vry goed en welhaest zullen wy wedyveren met onze noordelyke taelbroeders’Ga naar voetnoot(4). Doch Potgieter hield klaarblijkelijk aan zijn mening vast, hetgeen Willems' critiek verklaart.

C. Ter Haar heeft reeds opgemerkt dat Potgieter's opstel meer

[pagina 230]
[p. 230]

getuigde ‘van belangstelling in de Vlaamsche letterkunde, dan van een juiste voorstelling waar het in Vlaanderen eigenlijk om ging, en begrip van de moeilijkheden waarmee de schrijvers, de dichters vooral, daar te worstelen hadden’Ga naar voetnoot(1). En zij stelt de vraag of die kwestie verkoeling heeft gebracht in de zo lang onderhouden vriendschap, waarbij ze er op wijst dat er, voor zover bekend, geen andere brieven meer gewisseld zijn. Dit argument is niet steekhoudend, want van een werkelijk voortgezette correspondentie kunnen de stukken verloren zijn geraakt, zoals met vorige brieven het geval is geweest. Hoe het zij, het kan niet betwist worden dat, na Willems' dood, Potgieter voor het Zuiden geen belangstelling meer heeft betoondGa naar voetnoot(2).

Verschillende feiten brengen dit duidelijk aan het licht. Potgieter heeft in ‘De Gids’ geen artikel aan de nagedachtenis van Willems gewijdGa naar voetnoot(3). Hij heeft anderdeels in de volgende jaren geen enkele poging meer gedaan om in zijn tijdschrift speciaal de aandacht op Vlaanderen te vestigen, al werd hij daar, zoals verder blijken zal, van gezaghebbende Vlaamse zijde wel toe verzocht. Aan de Nederlandse Congressen heeft Potgieter nooit deel genomen. Met het Zuiden had hij geen persoonlijke relaties. Willems was daar zijn enige verbindingsman geweest; hij werd niet vervangen. Willems' rechterhand, F.A. Snellaert, heeft nochtans een poging gedaan om de band tussen Potgieter en het Zuiden niet te laten verbreken. De aanleiding er toe vond hij in de verdere uitwisseling van ‘De Gids’ met het ‘Belgisch Museum.’ De volgende brieven mogen dan ook bij de voorgaande aansluiten, als daaruit onrechtstreeks voortvloeiend.

[pagina 231]
[p. 231]

XIX. Snellaert aan Potgieter, ca. 15.11.1846Ga naar voetnoot(1).

Wel Edele zeer Geleerde Heer,

 

Onlangs vernam ik dat onze gemeenschappelyke vriend Willems het maendschrift ‘de Gids’ door uwe tusschenkomst ontving. Sedert 's mans doodGa naar voetnoot(2) heeft men opgehouden het geachte werk naer herwaert over te zenden, vermoedelyk omdat het in ruiling tegen het ‘Belgisch Museum’ werd uitgeleverdGa naar voetnoot(3). Ik kom uwe goedwilligheid inroepen, Mynheer, of het U niet mogelijk ware den uitgeverGa naar voetnoot(4) over te halen, ten minsten voor dit jaer, de uitwisseling voort te zetten. Daer ik de loopende werkzaemheden van Willems waer hy ze onvoltrokken lietGa naar voetnoot(5), op my heb genomen, zend ik U op goed geluk de twee sedert des schryvers dood verschenene afleveringenGa naar voetnoot(6), met vriendelyk verzoek van er het gewenschte gebruik van te maken. Indien het ‘Museum’ wordt voortgezet, zal ik het my immer tot eene eer rekenen met ‘de Gids’ in betrekking te blyven, indien de redactieGa naar voetnoot(7) met de voortzetting der ruiling genoegen neemt.

Van een anderen kant veronderstel ik, myn waerde Heer, dat, om reden uwer byzondere vriendschap met den ingeslapene,

[pagina 232]
[p. 232]

Willems U een exemplaer van zyn tydschrift zond. Is dit zoo, en ik hoop ja, dan betrouw ik op zoo veel vrymoedigheid by U van het my te melden: de U dan ontbrekende twee nummers zullen spoedig dit pakje volgen. Wat meer is, indien het ter uwer kennis ware dat te Amsterdam of elders iemand van Willems' vrienden in dergelyk geval verkeerde, Gy zoudt my zeer verpligten met de namen dier persoonen op te geven. Gy zult my in de gelegenheid stellen van de inzichten die Willems had te bevredigen.

Het belang dat Gy in den man steldet gedurende zyn werkzaem leven, zal zich gewis nog uitstrekken tot op de nageblevene getuigen zyner liefde voor land en kunst. Ik bied U daerom het eerste deel aen van den Catalogus zyner belangryke bibliotheekGa naar voetnoot(1), waeraen ik eenige maenden besteed heb, en als vriend van mynen vriend en leermeester, eene litterarische kleinigheid welke ik in den tyd opstelde, en die misschien niet geheel zonder belang is voor U die zoo lange jaren de zuidelyke gewesten van Nederland bewoondetGa naar voetnoot(2). Dit diene als blyk hoe gaern het zuiden de broederhand aen het noorden geeft, en niemand doet dit met meer gulhartigheid dan degene die de eer heeft zich te noemen / Uw toegenegen stamgenoot / F.A. Snellaert.

XX. Potgieter aan Snellaert, 25.2.1847Ga naar voetnoot(3).

Hoog Geleerde Heer!

 

Eenigen tijd geleden gewierd mij een heusch aanzoek van U, om de voortzetting der toezending van den Gids, zoo als ik dien ons beider lieve vriend Willems plagt te doen geworden. Velerlei bezigheden alleen zijn oorzaak, dat ik dien wensch niet eer heb vervuld, zoo als ik bij dezen doe.

De beide nommers van het Belgisch Museum, door U voortgezet, een waar geluk voor het tijdschrift, zie ik gaarne van Uwe goedheid te gemoet.

Heb dank voor de brochures bij Uw vriendelijk schrijven gevoegd,

[pagina 233]
[p. 233]

- en geloof mij, met al de belangstelling in België, welke mijn aangenaam verblijf te Antwerpen mij blijft inboezemen, Uw hoogachtende en toegenegen dr / E.J. Potgieter.

Amst 25 feb 1847.

 

***

 

Drie maanden heeft Snellaert op dat antwoord gewacht, zo lang dat hij er niet meer op telde en het besluit trok dat Potgieter, met de oudere Nederlandse letterkundigen, voor de verbroedering van Noord en Zuid niet veel over hadGa naar voetnoot(1). Dat deze dan toch van zich liet horen, op het ruilvoorstel inging en zijn blijvende belangstelling in België betoonde, moet Snellaert dan wel aangenaam zijn geweest en hem gerust gesteld hebben. Ondanks het staken van het ‘Belgisch Museum,’ bleef hij ‘De Gids’ overigens ontvangen. Wellicht betrouwend op Potgieter's vermeende goede intenties, heeft Snellaert dan, twee jaar later, een nieuwe poging gedaan om Potgieter bij de Nederlandse beweging in Vlaanderen te betrekken:

XXI. Snellaert aan Potgieter, 27.5.1849Ga naar voetnoot(2).

Gent, 27 mei 1849.

 

Wel Edl. zeer Gel. Heer,

 

De buitengewone voorkomendheid waermede ik door UE behandeld word, by het voortdurend toezenden van het tydschrift de Gids, maekt het my tot eene dubbel aengename taek UE een exemplaer aen te bieden van het eerste werk van eenige uitgebreidheid dat ik sedert den dood van onzen gemeenschappelyken

[pagina 234]
[p. 234]

vriend uitzendGa naar voetnoot(1). Het werk zelve kan u mede niet onverschillig zyn zoo wel wegens deszelfs aert als omdat ik het der nagedachtenis van Willems heb toegewyd. Ik voeg er eene onlangs door my uitgesprokene redevoeringGa naar voetnoot(2) by, als bewys dat de Vlaemsche Beweging thans iets meer is dan liefhebberywerk van enkele letterkundigen. De lezing van beide stukken zal mogelyk aenleiding geven tot eene nadere beschouwing in de Gids van den tegenwoordigen toestand der Nederlandsche tael en letterkunde in Vlaemsch Belgie, waervan het in augusty plaets grypend CongresGa naar voetnoot(3) eene niet weinig beduidende manifestatie schynt te zullen wezen. Ik neem deze gelegenheid te baet om UE en uwe vrienden nogmaelsGa naar voetnoot(4) onze vergadering van 27 augusty en volgende dagen gunstig aen te bevelen. Onderscheidene Noord-Nederlanders hebben reeds hunne medewerking toegezegdGa naar voetnoot(5).

Aenvaer[d] Wel Edl enz.

 

Snellaert's verwachtingen werden niet vervuld. Potgieter heeft het schrijven onbeantwoord gelatenGa naar voetnoot(6), heeft geen nadere beschouwing aan de Vlaamse letterkunde gewijd en is op het eerste én op de latere Congressen afzijdig gebleven. Het contact met Snellaert blijkt insgelijks verbroken te zijn: er zijn geen andere brieven bewaard.

Verrassing wekt dan ook de uitnodiging, die Snellaert twaalf jaar later ontving:

[pagina 235]
[p. 235]

XXII. De Gidsredactie aan Snellaert, 9.1.1861Ga naar voetnoot(1)

WelEdzegel Heer!

 

Overtuigd van uwe warme belangstelling in onze letterkunde en prijsstellende op de medewerking onzer zuid-nederlandsche auteurs, en bovenal op de uwe, nemen wij de vrijheid u uit te noodigen van tijd tot tijd aan ‘de Gids’ eene bijdrage van uwe hand te doen toekomen.

Hoewel wij ons natuurlijk steeds de beoordeeling van alle ingezonden stukken moeten voorbehouden, zoo twijfelen wij echter geenszins dat de artikelen, die gij ons zult willen toezenden, volkomen geschikt voor ons tijdschrift zullen worden bevonden. Met alle achting / de Redactie van ‘de Gids.’

Amsterdam 9 Januarij 1861.

 

Potgieter was er toen nog bij, en met hem zetelden in de redactie: P.A.S. Van Limburg Brouwer, P.N. Muller, H.J. Schimmel, G.E.V. Schneevoogt, P.J. Veth en Joh. C. Zimmerman. In de Belgische archieven heb ik nergens nog zo'n brief gevonden, zodat vooralsnog niet kan bevestigd worden of nog andere Vlamingen dergelijke uitnodiging hebben ontvangenGa naar voetnoot(2). Snellaert is er intussen niet op ingegaan: artikelen van zijn hand zijn in ‘De Gids’ niet verschenen. De eerste Vlaamse bijdrage in het tijdschrift was er een van J. De Geyter, maar vóór die verscheen werd het 1865 en dan ging het naar de jaren '80 alvorens Vlaamse medewerking merkbaar werdGa naar voetnoot(3). Zou het dan mogelijk zijn dat, na Willems en met Snellaert, nog andere Vlamingen de gelegenheid hebben verwaarloosd om een stem uit het Zuiden in het meest gezaghebbende Nederlandse tijdschrift te laten horen?

voetnoot(1)
G. Schmook, Pleidooi voor de uitgave van de brieven van negentiendeeuwse Vlaamse figuren, in Verslagen en Mededelingen Kon. Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, 1949, blz. 23-42.
voetnoot(2)
Brieven aan Jan-Frans Willems. Toegelicht door J. Bols. Kon. Vl. Acad., Gent, 1909. Verder aangehaald als: Bols.
voetnoot(3)
Brieven van Jan Frans Willems aan Jer. De Vries, K.A. Vervier, E.J. Potgieter, F.H. Mertens, J.B. David, enz., verzameld door M. Rooses, Gent, 1874. Verder aangehaald als: Rooses.
voetnoot(1)
Op. cit.
voetnoot(2)
Rooses, blz. V.
voetnoot(3)
Bols, blz. V.
voetnoot(4)
Zie voorgaande passus.
voetnoot(1)
W. De Vreese, Drie brieven van Potgieter aan J.F. Willems, De Gids, 1931, blz. 199-209.
voetnoot(1)
E.J. Potgieter aan Max Rooses, Amsterdam, 11 April 1873. Hs. Archief en Museum v.h. Vl. Cultuurleven, P 782/B1a.
voetnoot(1)
E.J. Potgieter aan Max Rooses, Amsterdam, 8 Juli 1873. Hs. ibid. P 782/B1a.
voetnoot(2)
Ibid.
voetnoot(3)
Max Rooses aan E.J. Potgieter, Gent, 2 Juli 1873. Hs. Bib. Univ. Amsterdam, An 86 b.
voetnoot(1)
Hij drong er verder op aan, dat Rooses de brieven, vóór eventuele publicatie, aan de goedkeuring van Willems' zoon zou onderwerpen en deze van zijn opvatting volledig op de hoogte zou brengen. Rooses, die zulks overigens van zins was, heeft dat niet nagelaten (Rooses aan Potgieter, Gent, 21 April 1874. Hs. Bib. Univ. Amsterdam, An 86 c), maar Potgieter's verwachtingen, dat de zoon Willems tegen veel door Rooses uitgezochte passages bezwaren zou hebben, werden blijkbaar niet vervuld.
voetnoot(2)
J.H. Groenewegen, Everhardus Johannes Potgieter, Haarlem, 1894, blz. 14, nota 1.
voetnoot(3)
Id. nota 1, blz. 15-16 en blz. 16, nota 3.
voetnoot(4)
A. Verwey, Het leven van Potgieter, Haarlem, 1903, blz. 62.
voetnoot(5)
Bols, blz. 364.
voetnoot(6)
Bib. Univ. Gent, G 1576954, nrs. 1 en 2.
voetnoot(1)
J.H. Groenewegen, op. cit., blz. 128.
voetnoot(1)
Behalve Groenewegen en Verwey leze men hierover: M. Sabbe, Potgieter, Bakhuizen van den Brink en de wedergeboorte der Vlaamsche letterkunde na 1830, Versl. en Meded. Kon. Vl. Acad. 1931, blz. 693-711; en C.C. Ter Haar, Nederland en Vlaanderen, Santpoort, 1933, blz. 30, 32-34, 45-47.

voetnoot(1)
Hs. Bib. Univ. Amsterdam, An 122 a.

voetnoot(2)
Hs. Ibid., An 122 b.
voetnoot(3)
Jaartal volgens aantekening van Potgieter.
voetnoot(4)
Het Brusselse koninklijke genootschap ‘Concordia’ werd in 1818 gesticht en in 1826 opnieuw ingericht. Sporen van zijn activiteit vóór dit laatste jaar vindt men in de uitgave, 1820, van een bundel Mengelingen en het uitschrijven van een prijsvraag ‘over het kenmerkende van het Vlaemsch in onderscheiding van het Hollandsch ten aenzien van de spelling,’ prijsvraag die J.F. Willems aanzette tot zijn verhandeling Over de Hollandsche en Vlaemsche schryfwyzen van het Nederduitsch, Antwerpen, 1824. Waar het genootschap de beoefening van kunsten, letteren en wetenschappen ten doel had, blijkt zijn activiteit nogal flauw en te zeer versnipperd te zijn geweest. Dit was, 1826, de reden van een hervorming, op initiatief van L.G. Visscher (over hem het artikel van M. Sabbe, Uit den taalstrijd in Zuid-Nederland tusschen 1815-1830, Antwerpen, 1939, blz. 1-23). Voortaan zou de vereniging zich bijzonder wijden aan de beoefening en de verspreiding van de Nederlandse taal- en letterkunde en de vaderlandse geschiedenis. Aldus is ‘Concordia,’ onder voorzitterschap van procureur Schuermans, gegroeid tot het genootschap van de Nederlandsgezinden te Brussel. De koning verleende bij gelegenheid subsidies. J.F. Willems was sedert Juli 1826 erelid en meer dan eens op de algemene vergaderingen aanwezig. Deze schijnen eens per maand te hebben plaats gehad. Een bibliotheek en een leestafel met tachtig tijdschriften stonden de leden ter beschikking. Verhandelingen en gedichten werden uitgegeven, die als antwoord op prijsvragen waren ingezonden en bekroond.
Welk programma wordt hier bedoeld? Blijkbaar dat van 15 Februari 1828, waarvan men de tekst terugvindt in de Messager des sciences et des arts, dl. V, 1827-1828, blz. 380-384, en in Le Belge, 21 Maart 1828. Voor de taalkunde werd allereerst de prijsvraag voor 1827 verlengd tot December 1828. Zij luidde aldus: ‘Vooreerst: wat is in de algemeene nederlandsche taal het kenmerkende van het vlaamsch in onderscheiding van het hollandsch, met betrekking tot het gebruik van woorden, zoowel van die, welke in het vlaamsch gebezigd, doch in het hollandsch buiten gebruik zijn, als van de zoodanige, welke in het vlaamsch gebezigd worden in eene beteekenis, verschillende van die, welke in het hollandsch plaats vindt? Ten andere: wat is het kenmerkende van het vlaamsch, in onderscheiding van het hollandsch, ten aanzien van de spelling, en de hiermede verbondene uitspraak der woorden? Ten derde: wat is het kenmerkende van het vlaamsch in onderscheiding van het hollandsch ten aanzien van de geslachten, de verbuiging, en de vervoeging der woorden; mitsgaders van de woordschikking (Syntaxis) in het algemeen?’ (Le Belge, 21 Februari 1827; Th. Coopman en J. Broeckaert, Bibliographie van den Vlaamschen taalstrijd, dl. I, Gent, 1904, blz. 52). In de tweede plaats vroeg men een verhandeling ‘behelzende eene beredeneerde en zoo veel mogelijk volledige opgave van de meest in gebruijk zijnde bastaardwoorden, met aanwijzing der echt Nederlandsche woorden, die dezelve zouden kunnen vervangen, en die niet alleen, met de gewone regelen van afleiding in onze taal overeenkomstig, maar ook, zoo verre de aard der zaak zulks toelaat, uit bekende en geachte schrijvers zullen moeten ontleend zijn.’ Voor de poëzie werd anderdeels een prijs van 100 florijnen uitgeschreven voor het beste lofdicht op Cats. Zuid-Nederlanders alleen mochten mededingen.

voetnoot(1)
Hs. Bib. Univ. Amsterdam, An 122 c.
voetnoot(2)
Jaartal volgens aantekening van Potgieter.
voetnoot(1)
Hs. Bib. Univ. Amsterdam, An 122 d.
voetnoot(2)
Van 1821 tot 1827 woonde Potgieter te Amsterdam met zijn tante, Wilhelmina, Geertruida Van Ulsen, zuster van zijn moeder. Mej. Van Ulsen verbleef bij haar vriendin, Mej. Elisabeth Van Hengel, die een lederhandel dreef. Toen de zaken, na 1825, achteruitgingen, sloot Mej. Van Hengel samen met de Heer W.G. Van der Muelen en ging zich, in 1827, te Antwerpen (Korte Nieuwstraat, 344) vestigen als vertegenwoordigster van het nieuwe huis, Van Hengel & Van der Muelen, dat handel dreef in suiker. Mej. Van Ulsen en Potgieter gingen mee. Aan de laatste vielen overigens de meeste werkzaamheden ten deel. Hij sprak beide dames steeds met ‘tante’ aan.
voetnoot(3)
Mnemosyne. Mengelingen voor Wetenschappen en Fraaije Letteren: verzameld door H.W. en B.F. Tydeman, sedert 1815 uitgegeven; 1828, VIIIe dl., XVIIIe stuk, te Dortrecht, bij Blussé en Van Braam. Bilderdijk heeft in dit tijdschrift gedichten gepubliceerd.
voetnoot(4)
W. Bilderdijk en vrouwe K.W. Bilderdijk, Nieuwe Dichtschakeering, 2 dl., Rotterdam, 1819.

voetnoot(5)
Hs. Bib. Univ. Amsterdam, An 122 e.
voetnoot(6)
Jaartal volgens aantekening van Potgieter.
voetnoot(7)
Apollo. Tijdschrift voor den beschaafden Stand. Weekblad, verschenen van 4.12.1827 tot 26.8.1828. Volgens de litteraire overlevering, bestond de redactie uit Jacob Van Lennep en Adriaan van der Hoop Jr. Die overlevering is voor de laatste alleen betrouwbaar bevonden; cfr. C.G.N. De Vooys, Apollo, Argus en Nederlandsche Mercurius, en Iets over Adriaan van der Hoop als criticus, in: ‘Verzamelde letterkundige opstellen, nieuwe bundel,’ Antwerpen-Amsterdam, 1947, resp. blz. 96-115, 116-129.
De twee hier bedoelde nummers zijn nr. 22, van 29.4.1828, en nr. 24, van 13.5.1828.
voetnoot(1)
Potgieter heeft in ‘Apollo’ gedebuteerd. Hij publiceerde er negen gedichten, vermeld in J.H. Groenewegen, Bibliographie der werken van E.J. Potgieter, Haarlem, 1890, blz. 16-17. Het hier bedoelde vers is: De komst der Lente (Hijmne), in ‘Apollo,’ nr. 24, 13.5.1828, blz. 190-191. Het werd herdrukt in E.J. Potgieter's Verspreide en nagelaten werken, uitg. Joh. C. Zimmerman, Poëzij, I, Haarlem, 1875, blz. 29-34.
voetnoot(2)
Men zal opmerken dat J. Van Lennep door Willems aangezien wordt als de auteur die zich achter L.V. verschuilt. Is die overtuiging aldus ook Potgieter eigen geworden? Volgens de Vooys is het niet Van Lennep maar Van der Hoop, die van deze initialen gebruik heeft gemaakt.
Het vers in kwestie, in ‘Apollo,’ nr. 22, 29.4.1828, blz. 176, is getiteld De glimworm en de pad. (Eene fabel); het luidt aldus:
 
Flikkrend door het looverduister,
 
Zelf onkundig van zijn luister,
 
Lichtster van den klavergrond,
 
Doolde een glimworm in het rond:
 
Uit het modd'rig slijk gekropen
 
Stort een pad, van vuil bedropen,
 
Op dien fel gehaatten schijn
 
't Doodaanbrengend slijmvenijn.
 
‘Waarom moordt, in koelen bloede,
 
Mij uwe ongetergde woede,
 
Die u nooit beledigd had?’
 
‘Waarom licht gij?’ brult de pad.
voetnoot(3)
Marie, Madeleine, Nicole, Alexandrine Gehier, dame Joliveau de Ségrais, Franse dichteres, 1756-1830. Het feit dat ze haar kinderen zelf wou onderwijzen, verplichtte haar heel wat te studeren. Door de lectuur van La Fontaine werd ze er toe gebracht ook fabels te gaan schrijven. Haar eerste proeven, in tijdschriften gepubliceerd, hadden succes. Zo gaf ze een hele verzameling in het licht: Fables nouvelles en vers, divisées en six livres, suivies de quelques poésies, Parijs, 1801. Het door Willems geciteerde komt onder de 139 hierin bevatte fabels niet voor. Latere, verbeterde en aangevulde uitgaven, van 1807 en 1814, heb ik niet kunnen vinden.
voetnoot(1)
Hs. Bib. Univ. Amsterdam, An 122 f.
voetnoot(2)
Foutieve schrijfwijze van de naam Avesaet. Bedoeld is: Catharina Jacoba Bisdom, dochter van Marcellus, heer van Vliet, en Maria, Catharina Reynders; te Gouda geboren, 6.8.1778, aldaar overleden, 30.3.1852; op 31.10.1798, insgelijks te Gouda, gehuwd met Cornelis, Johannes baron Vosch van Avesaet (Waalwijk 1775 - Gouda 1826), laatste uit een adellijk geslacht, waarvan de stamboom opklimt tot het begin der XVIIe eeuw. Cfr. Nederland's Adelsboek, 1911, blz. 481-484, en 1918, blz. 251-253.
voetnoot(3)
Anna, Barbara van Meerten, geb. Schilperoort; Voorburg, 3.1.1778 - Gouda, 14.2.1853; huwde in 1794 Hendrik van Meerten, predikant (te Gouda van 1798 tot zijn dood in 1830). Moeilijke materiële omstandigheden brachten haar er toe een school te openen, die een goede naam kreeg en die ze ook na de dood van haar man openhield. Mevr. van Meerten heeft tal van pedagogische en litteraire werkjes geschreven, meestal zeer godsdienstig getint en ten gebruike bij het onderwijs. Van 1821 tot 1843 (?) gaf ze uit: Penélopé of Maandwerk aan het vrouwelijk geslacht toegewijd. Bevattende: de beschrijving en afbeelding van allerhande soorten van vrouwelijke handwerken; benevens eenige lektuur, over onderwerpen uit den vrouwelijken kring. Van 1823 tot 1829 verscheen te Amsterdam, in 5 dl., een door haar in briefvorm opgesteld en voor onze provincies ook interessant relaas van een Reis door het koningryk der Nederlanden en het groothertogdom Luxemburg, voor jonge lieden. Hieruit blijkt dat zij in 1828 niet haar eerste bezoek aan Antwerpen bracht. In Penélopé, 5e dl., Amsterdam 1829, blz. 117-140 en 145-165, publiceerde ze Vlugtige herinneringen van een kort uitstapje, buiten het vaderland, verslag over een reisje van enkele weken naar de Moezel- en Rijnstreek, dat vermoedelijk in 1828 werd ondernomen. Over onze Zuidelijke provincies wordt niet gesproken maar vermeld is (blz. 117) dat de tocht ging over N. en Z. Brabant, Antwerpen, O. Vlaanderen, Namen en het groothertogdom Luxemburg.
voetnoot(4)
De ‘Société Royale d'Harmonie’ - het ‘koninklijk’ werd haar in 1829 door Willem I na diens feestelijk bezoek geschonken - werd gesticht in 1814. Het was een ‘société’ van de ‘deftige burgerstand.’ Naar F.H. Mertens en K.L. Torfs, Geschiedenis van Antwerpen, dl. VII, Antwerpen, 1853, blz. 212-213 mededelen, kende ze zoveel bijval, dat ze in 1818 in staat was ‘hare zomeroefeningen in eenen grooten en fraeijen bewaterden tuin in de Markgravelei over te brengen’ (het hof Ter Beke, nu nog de ‘Harmonie’ geheten). De ‘Société d'Harmonie’ richtte wedstrijden in en nam zelf deel aan dergelijke feesten in andere steden. Over haar geschiedenis raadplege men: P. Genard, Notice sur la Société Royale d'Harmonie d'Anvers, Antwerpen, 1865. Volgens Groenewegen, op. cit., blz. 37, was Potgieter sedert 1828 ‘membre honoraire.’ Willems was, in 1829 alleszins, een der directeurs.
In haar Reis door het koninkrijk der Nederlanden, 4e dl., blz. 141-143, spreekt Mevr. van Meerten met enthousiasme over een avond die ze in de Harmonie doorbracht. Er was een zeer fatsoenlijk gezelschap van 8-900 man, het salon was zeer goed ingericht, de muzikanten speelden voortreffelijk; aan een menigte tafeltjes in salon en tuin werd een glaasje Leuvens, Faro of Lambik gedronken. Bij het invallen der duisternis werd de dans ingezet en de bevallig aangelegde tuin met lampions mooi verlicht. Een aardig vuurwerk besloot de avond. Intussen was de maan opgekomen (!) en bij heerlijk weder wandelde het ‘uitnemend goed gezelschap’ naar de stad terug. Dit ‘alleraangenaamste’ bezoek kan wellicht op 3 Juli 1828 gesitueerd worden.

voetnoot(1)
Hs. Bib. Univ. Amsterdam, An 122 g.
voetnoot(2)
Het gaat hier om Potgieters Ode aan Napoleon Buonaparte (naar het Engelsch van Lord Byron), verschenen in de ‘Vaderlandsche Letteroefeningen,’ 1832, 2e stuk, blz. 129-133 en later niet herdrukt. Met die vertaling heeft Potgieter zich bezig gehouden toen hij nog te Antwerpen verbleef. Dat hij hierbij voor vele punten bij Willems te rade ging en steeds gewillige hulp ontving, heeft hij zelf medegedeeld in zijn Leven van R.C. Bakhuizen van den Brink, Haarlem, 1885, blz. 159.
De 6e strofe van Byron's gedicht, in de Poems, uitg. G. Pocock, 3 dl., Everyman's Library, Londen-New-York, 1948, dl. I, blz. 121, luidt aldus:
 
He who of old would rend the oak,
 
Dream'd not of the rebound;
 
Chain'd by the trunk he vainly broke -
 
Alone - how look'd he round?
 
Thou in the sternness of thy strength
 
An equal deed hast done ar length,
 
And darker fate hast found:
 
He fell, the forest prowlers' prey;
 
But thou must eat thy heart away!
voetnoot(1)
Pausanias, Grieks periegeet, IIe eeuw na Chr., onder de Antonijnen. Reisde zelf door Griekenland, Klein Azië, Egypte, Libye en Italië en putte uit de werken van oudere periegeten. Zijn Graeciae descriptio, in 10 boeken, geschreven tussen 160 en 180 n.C., vertoont vele leemten en onnauwkeurigheden maar bevat toch een schat van gegevens in zake archeologie en mythologie en blijft de hoofdbron voor de topografie van Griekenland.
De aangeduide plaats, VI, 14, 5-8, handelt over Milo's overwinningen, buitengewone kracht en dood.
voetnoot(2)
Timoer-lenk, Aziatisch veroveraar, 1336-1405. Mongools hoofdman, leidde zijn afkomst af van Dsjengis-Kan, verwierf in 1370 de opperste macht in het Mongolenrijk, na het verval van de dynastie der Tsjagatajieden. Hij veroverde Perzië, geheel Midden-Azië, van de Chinese muur tot Moskou, en in 1398 Voor-Indië van de Indus tot de monding van de Ganges. Als vriend van de Byzantijnse keizer kwam hij daarna, in Georgië en Armenië, in conflict met de Osmanische sultan Bajezid I, rukte naar Anatolië op en versloeg de sultan bij Ankara in Juni of Juli 1402, waardoor de inname van Constantinopel door de Turken enkele decennia werd vertraagd. Timoer veroverde Klein Azië tot de Egese Zee en stierf tijdens de voorbereiding van een tocht naar China. Hij werd bijgezet in zijn residentie Samarkand, die hij door allerlei bouwwerken had verfraaid. Zijn rijk viel spoedig uiteen. Zijn tochten vormen een der bloedigste perioden uit de Mohammedaanse geschiedenis.
voetnoot(3)
Begin der 15e strofe in Lord Byron, op. cit., blz. 123:
 
Thou Timour! in his captive's cage
 
Wat thoughts will there be thine,
 
While brooding in thy prison'd rage!
 
But one - ‘The world was mine!’
voetnoot(4)
Bajezid I, Osmanische sultan, 1347-1403. Volgde in 1389 zijn vader, Moerad I, op en onderwierp in 3 jaar de Balkanstaten. In 1396 versloeg hij, bij Nicopolis, koning Sigismond van Bohemen en Hongarije en een leger, waarvan ridders uit bijna alle Europese landen deel uitmaakten. Tien jaar lang belegerde hij Constantinopel. Aangevallen en verslagen door Timoer, stierf hij in diens kamp.
voetnoot(5)
Zie volgende brief.
voetnoot(1)
Namelijk de 1ste strofe, aldus luidend in Potgieter's versie:
 
‘'t Is uit - nog gist'ren waart ge een Koning;
 
Gij grijpt het zwaard, de wereld beeft!
 
Gij valt, waar is uw moedbetooning?
 
Gij zijt verworpen en gij leeft!
 
Zijt gij 't, die rijk bij rijk verdeeldet,
 
Die legers schiept, met legers speeldet,
 
En nu gij valt niet moedig sneeft?
 
Sinds Satan viel uit de Eng'lenrij,
 
Zonk niemand nog zoo diep als gij!’

De laatste twee regels bij Byron, op. cit., blz. 120:
 
‘Since he, miscall'd the Morning Star,
 
Nor man nor fiend hath fallen so far.’

Potgieter heeft aldus met Willems' opmerking rekening gehouden bij het uiteindelijk vastleggen van zijn vertaling.
voetnoot(2)
Geschrapt of een vlek.

voetnoot(3)
Hs. Bib. Univ. Amsterdam, An 122 h.
voetnoot(4)
Ancyra, later Angora, thans Ankara, hoofdstad van Turkije.
voetnoot(1)
Inderdaad.

voetnoot(2)
Hs. Bib. Univ. Amsterdam, An 122 i.
voetnoot(3)
Jaartal volgens aantekening van Potgieter.
voetnoot(4)
In 1844 heeft Potgieter herinneringen aan deze wedstrijd opgehaald (De Gids, VIII, 1e dl., blz. 160-162). C.G.N. de Vooys heeft de passus herdrukt als bijlage bij zijn art. Wisselwerking en Samenwerking van Noorden Zuid-Nederland, op taal- en letterkundig gebied. (Versl. en Meded. Kon. Vl. Acad., 1946, blz. 171-173). Al werd een alleenspraak uit Kotzebue tot vervelens toe herhaald en zat het Hollandse jurylid met zijn oordeel verlegen omdat hij heel wat niet verstaan had, toch was hij getroffen door de liefde voor hun taal, die door declamators én publiek werd betoond, en door Willems' vertrouwen in de toekomst. De wedstrijd ging door in het Wafelhuis, op het Mechelse plein, en was uitgeschreven door de maatschappij ‘Jong en Leerzuchtig.’ Het toeval wil dat ik geen nadere bijzonderheden kon vinden. Van de Antwerpse bladen, 2e semester 1828, kreeg ik alleen het ‘Journal d'Anvers’ in handen en daarin wordt over Vlaamse toneelaangelegenheden niets bericht.
voetnoot(5)
Johannes, Leonardus Nierstrasz Jr., Rotterdam 4.3.1796 - Alfen 2.8.1828. Door J. Immerzeel in de poëzie ingewijd, vormde hij zich naar Tollens, wiens trouwe aanhanger hij bleef. Hij rekende zich niet te verheven om door zijn gedichten het aankweken van huiselijke en maatschappelijke deugden te bevorderen. Hij publiceerde vele stukjes in jaarboekjes, almanakken en tijdschriften, enkele ook afzonderlijk en ten slotte een bundel Gedichten, Leeuwarden, 1827. Het jaar daarop werd hij scherp aangevallen in een hatelijk hekeldicht, Nieskruid voor den heer J.L. Nierstrasz, dat naamloos verscheen en algemeen aan de jeugdige belhamel J.J.F. Wap wordt toegeschreven. Nierstrasz was al te gevoelig voor scherpe critiek. Zijn dood, die spoedig volgde, werd dan ook met het beruchte schotschrift in verband gebracht.
voetnoot(1)
Hs. Bib. Univ. Amsterdam, An 122 k.
voetnoot(2)
Deze brief is niet uit 1828, gezien de titel en de inhoud van brief I. Voor de rechtvaardiging van 1829, zie hiernavolgende nota 4.
voetnoot(3)
De Ode aan Napoleon Buonaparte. Potgieter heeft nog één ander stuk van Byron nagevolgd, een der ‘Hebrew Melodies,’ De verdelging van Sanherib, verschenen in het ‘Algemeen Letterlievend Maandschrift,’ 1830, XIVe dl., Mengelwerk, blz. 567, herdrukt in de Verspreide en Nagelaten Werken, Poëzij, dl. I, blz. 56-57. Dit gedicht van zes strofen werd insgelijks te Antwerpen vertaald, maar de inhoud blijkt niet van zulke aard, dat op Willems beroep moest worden gedaan.
voetnoot(4)
In meer dan één Willems-monografie is er sprake van een door hem gehouden redevoering Over het gedrag der Belgen by de scheuring der Nederlandsche provincien in de zestiende eeuw. Naar algemeen wordt aanvaard, zou die rede in het genootschap Concordia uitgesproken zijn in 1828. Men steunt hierbij op een verklaring, door Willems zelf afgelegd. In zijn ‘Voorbericht’ tot de Mengelingen van historisch-vaderlandschen inhoud, Antwerpen, 1827-1830, lezen we inderdaad, blz. 1-2: ‘By de openbare uitgave van het zevende en laatste stuk dezer eerste verzameling myner Mengelingen (reeds in het voorjaar van 1830 afgedrukt) heb ik zeer weinig te berichten. Men weet genoeg om welke reden dit stuk nu zoo laet verschynt; men weet dit genoeg, inzonderheid te Antwerpen, waer ik niet anders dan vrienden vermeen te mogen tellen.
Ik wil den lezer slechts kortelyk berichten, dat de verhandeling over de scheuring der nederlandsche provincien, thans in het licht verschynende, reeds ten jare 1828 en dus lang vóór de omwenteling van 1830 door my opgesteld is, misschien wel niet zonder eenig voorgevoel van hetgeen later gebeuren kon, doch dat ik de aflevering daervan heb terug gehouden, met inzicht om dit stuk nader toe te lichten, door Bylagen en Aenteekeningen. In afwachting dat ik tyd en lust heb hieraan te arbeiden, levere ik het stuk, zoo als het daer is liggende.’
Het ‘voorbericht’ is gedateerd uit Eeklo, 28 Februari 1833. De Mengelingen zijn in dat jaar heruitgegeven, inclusief de laatste aflevering, die in Juli 1830 reeds gedrukt maar nog niet op de markt gebracht was. Op de titelpagina zijn de jaren 1827-1830 behouden. In de 2e druk komt de bewuste redevoering voor blz. 390-422, bladzijden die men aantreft tussen blz. 489 en 491, terwijl men, vooraf, nog eens de bladzijden 389-422 vindt, inhoudend de ‘Plundering van de stad Mechelen door de Spanjaarden (2 8ber 1572),’ blijkbaar herdrukt volgens de vellen, klaar gemaakt voor de eerste uitgave.
Willems heeft zich, in 1833, alleszins gedeeltelijk vergist in zake het jaartal 1828. Inderdaad, in de Brusselse pers uit dat jaar heb ik geen enkel spoor gevonden van een door Willems in Concordia gehouden voordracht. Daarentegen wordt in de Gazette des Pays-Bas van 15.2.1829, bij een verslag over de activiteit van het genootschap, o.m. medegedeeld dat Willems in de algemene vergadering van 13 Febr. ‘un discours remarquable et élégant’ hield ‘sur la conduite des Belges lors et après la séparation des provinces des Pays-Bas au 16e siècle.’ Dat sluit niet uit, dat Willems reeds in 1828 het onderwerp ter studie had genomen. Uit bovenstaande brief, die dus van 1829 moet zijn, blijkt echter dat hij einde Januari nog lang niet klaar was. Het aangeven van 10 Februari kan een schrijffout geweest zijn of misschien zo gewild om de bedoelde Maandag ongestoord te kunnen werken?
Is de redevoering anderdeels dan werkelijk niet gedrukt om de in 1833 voorgewende reden? De zaak ziet er in feite wel anders uit, zoals blijkt uit brieven van Willems aan Jer. De Vries (Rooses, blz. 71-76, 83). Begin Sept. 1829 sprak Willems zijn rede nog eens uit, thans op de algemene vergadering der 2e Klasse van het Nederlands Instituut, doch daarbij haalde hij zich heel wat critiek op de hals; minister Roëll en prof. Tydeman maakten bezwaar tegen publicatie. Willems zou daarover heengestapt zijn, doch heeft toegegeven op aandringen van De Vries. De verhandeling was reeds gedrukt, maar hij liet de vellen terzijde leggen en door een ander stuk (het hierboven vermelde dus) vervangen. Moest het dan later tot een uitgave komen, zou hij zijn stuk met enige bijlagen en toevoegsels ophelderen. Tot die uitgave blijkt Willems begin Juli 1830 geneigd te zijn geweest, maar de omwenteling heeft zulks verhinderd.
voetnoot(1)
Willems was ontvanger der registratie.

voetnoot(2)
Hs. Bib. Univ. Amsterdam, An 122 j.
voetnoot(3)
Het feit dat geen andere brieven dan de voorgaande uit 1829 bewaard zijn, laat de veronderstelling opkomen dat deze uit 1828 is, maar dat valt door niets te bewijzen.
voetnoot(4)
Isabella, Maria, Carolina Borrekens, dochter van Hendrik, Frans, Jozef en Maria, Isabella Spoormans, geb. te Antwerpen, 2.3.1789, weduwe van Pieter, Jan Walravens, trad met J.F. Willems in het huwelijk op 22.7.1818.
voetnoot(1)
Over dit ‘nichtje,’ ‘nicht Netje’ en ‘nicht Buelens’ wordt in de Willemscorrespondentie meer dan eens gesproken; voor de eerste maal in een brief aan C.A. Vervier, van 6.9.1821 (Rooses, blz. 21), waaruit kan afgeleid worden dat ze toen reeds bij Willems thuis was. Blijkens de Antwerpse bevolkingsboeken, telling 1829-1846, gaat het om: Maria, Catharina, Antonia Bulens, geb. te Antwerpen in [1806], zonder beroep. In [1832] huwde ze de zeepzieder Karel, Jan, Maria Huysmans en ging met hem wonen aan de Paardenmarkt.
voetnoot(2)
Isabella Walravens, oudste dochter van Mevr. Willems, uit haar eerste huwelijk, geb. te Antwerpen in [1812].

voetnoot(3)
Hs. Bib. Univ. Amsterdam, An 122 1.
voetnoot(4)
In handschrift van Potgieter.
voetnoot(5)
Het blijkt dus dat na 19 November, datum van Potgieter's vertrek uit Antwerpen, en vóór of uiterlijk op 13 December 1830 Willems twee brieven van Potgieter heeft ontvangen. Geen van beide is tot hiertoe aan het licht gebracht.
voetnoot(6)
Bij zijn vertrek had Potgieter twee brieven van Willems, beide van 17.11.1830, op zak. De eerste moest dienen tot introductie bij Bilderdijk (Rooses, blz. 104; heruitgegeven door W. Van Eeghem, Jan Frans Willems en Willem Bilderdijk, in ‘Jan Frans Willems herdacht,’ Kon. Vl. Acad., reeks X, nr. 2, z.p.n.d., blz. 20). De andere was gericht aan Willems' grote vriend, Jeroom De Vries, griffier en chef van het secretariaat op het stadhuis te Amsterdam (Rooses, blz. 103). Dit laatste schrijven werd door Potgieter persoonlijk bezorgd. De Vries verzond daarop een uitvoerig antwoord, gedateerd 30 Nov. - 2 Dec. 1830 (bols, blz. 224-228). Op zijn beurt schreef Willems dan weer opnieuw, en wel op 13 Dec., eveneens de datum van onderhavige brief aan Potgieter. Bij die laatste werd het schrijven aan De Vries (Rooses, blz. 105-107) overigens ingesloten. De overeenkomst tussen beide stukken is in alle opzichten opvallend.
voetnoot(1)
Die brief, waarover Willems het verder heeft, moet (zie volgende nota) het antwoord geweest zijn op de eerste van Potgieter's twee verloren geraakte missieven. In de verzameling te Amsterdam komt hij niet voor: Willems verklaart zelf het verloren gaan; zie hieronder, nota 3.
voetnoot(2)
Dit adres moet door Potgieter ‘opgegeven’ zijn in zijn eerste schrijven, zodat Willems' brief een antwoord was. Het gaat hier om de wat verder vermelde, mij onbekend gebleven heer C.F. Deusner, te Aken. Blijkens de aantekeningen van Potgieter op de betreffende stukken, zijn Willems' brieven van 13.12.1830, 29.12.1830, 7.1.1831 en 7.4.1831 via deze tussenpersoon verzonden.
voetnoot(3)
Het staken der vijandelijkheden werd op 4.11.1830 door de Conferentie van Londen voorgesteld. In de ochtenduren van 21 Nov. maakte het Voorlopig Bewind te Brussel in een dagorder bekend, dat het een wapenstilstand van tien dagen had goedgekeurd; de troepen zouden hun posities handhaven en de verbindingen met Holland hersteld worden. Dat dagorder werd gepubliceerd in het Journal d'Anvers van 22 en 23 Nov. In dat zelfde nummer deelde het blad ook het hier bedoelde bericht van de postdirectie mede: iedere dag zou een koerier naar Breda vertrekken, vermits volgens het officieel communiqué de verbindingswegen weer geopend waren. In feite bleek dit laatste niet helemaal het geval te zijn.
voetnoot(4)
Van in de XVIIe eeuw zijn alle voorvaders van J.F. Willems uit Geel afkomstig; zie G. Schmook, Fragment uit ‘Kleine studie naar aanleiding van Jan Frans Willems' honderdste sterfdag,’ in Tijdschrift voor Geschiedenis en Folklore, 1946, blz. 138. Zijn grootvader, Guilielmus Willems, had - naar familiegewoonte - een groot gezin. Een van zijn kinderen, Maria Dymphna (Geel, 19.4.1772 - ibid., 5.11.1847), tante dus van J.F. Willems, huwde een zekere Jan Claes (P. Visschers, Geslacht-Boom van Jan Frans Willems, Antwerpen, 1858, blz. 3-4).
voetnoot(1)
Zij vertrok de 29e October, vergezeld van Ds. P.J.J. Mounier, predikant bij de protestantse gemeente te Antwerpen.
voetnoot(2)
In zijn brief aan Bilderdijk van 17.11.1830 (Rooses, blz. 104) schrijft Willems anderdeels dat Potgieter, als Hollander, zijn woonplaats Antwerpen voor enkele weken slechts verlaat.
voetnoot(3)
Een van Potgieter's twee verdwaalde brieven dus.
voetnoot(4)
In het gezin Willems leefden op dat ogenblik zeven kinderen. De oudste twee, Isabella en Edouard Walravens, geboren te Antwerpen, resp. in [1812] en [1814], waren kinderen uit het eerste huwelijk van Mevr. Willems. De anderen zijn: Malvina, Paulina, August, Maria en Felix, allen geboren te Antwerpen en er gedoopt, respectievelijk op 19.10.1820, 28.12.1823, 27.7.1827, 14.8.1828 en 25.6.1830.
voetnoot(5)
De volgende zin laat vermoeden dat zij, zoals vele andere Antwerpenaars, uit de stad gevlucht waren na het bombardement van 27 October en dat ze zo lang te Kontich waren gebleven uit vrees voor een nieuwe beschieting.
voetnoot(6)
De Belgische vrijwilligers. Twee colonnes, o.l.v. de Fransen Mellinet en Niellon, hadden op 22 October te Oude-God hun verbinding verwezenlijkt. De 24ste en de 25ste leverden ze te Berchem en Kiel hevige gevechten tegen de koninklijke troepen, die zich in de nacht van de 25ste op de 26ste binnen Antwerpen terugtrokken. Die dag bracht de agent van het Voorlopig Bewind, F.L. Vanden Herreweghe, de Antwerpse patriotten in actie en hij behaalde militair en diplomatiek succes; hij wist van generaal Chassé een overeenkomst los te maken, volgens welke de Hollandse troepen zich in de citadel zouden terugtrekken. Nadat de sleutels van de poorten waren overhandigd, kwamen de vrijwilligerscolonnes de 27ste de stad binnen, maar ze vernietigden het werk van Vanden Herreweghe. De aanvoerders keken hem over het hoofd en eisten van Chassé onmiddellijke overgave. Waar ze anderdeels niet in staat waren om hun manschappen in toom te houden of zelf te voortvarend optraden, kwam het tot incidenten, waarbij de met Vanden Herreweghe gesloten overeenkomst werd geschonden. Hierop beval Chassé het bombardement.
Nadat een nieuw accoord was gesloten, werden van Belgische zijde maatregelen genomen om een tweede catastrofe te voorkomen. De ongeregelde, geïmproviseerde Belgische troepen werden gezuiverd, de kaders ingericht, de discipline verscherpt. Onder Mellinet en Niellon werden twee brigades naar de grenzen gezonden; een derde bleef voorlopig te Antwerpen om er de orde te handhaven.
voetnoot(1)
Jacques, Louis, Dominique, baron vander Smissen, Brussel, 21 Oct. 1788 - Homburg, begin Febr. 1856. Sedert 1807 in Franse militaire dienst; nam deel aan de veldtocht in Rusland; in 1813 als 2e luitenant met pensioen. Begin 1814 majoor in Nederlandse dienst, commandant van twee artilleriecompagnies onder Chassé's bevel; onderscheidde zich te Waterloo; daarom in 1818 in de adelstand verheven; hetzelfde jaar met pensioen, na een ongeval. Dank zij Willem I, ontving hij een toelage van 30.000 gulden om een vermicellifabriek op te richten. Hij onderhield uitstekende betrekkingen met de kroonprins, die hem bij zijn huwelijk, in 1816, een woning had aangeboden.
Tijdens de omwenteling van 1830 speelde vander Smissen dubbel spel. Hij werd tweede bevelhebber van de Burgerwacht, te Brussel, nam deel aan de besprekingen met de prins van Oranje te Vilvoorde, werd door diens paard gekwetst bij zijn intocht te Brussel, op 1 Sept., doch bleef deelnemen aan de onderhandelingen. Van verraad tegenover de patriotten beschuldigd, diende hij ontslag in. Ook hij vluchtte nochtans naar Valenciennes. Na zijn terugkeer werd hij gerehabiliteerd, dank zij Gendebien en de door hem zelf voltooide inname van het fort van Ath. Op 28 Sept. werd hij tot kolonel benoemd, op 18 Oct. tot generaal, op 20 Oct. tot militair gouverneur van Limburg en op 29 Oct. in dezelfde functie te Antwerpen. Intussen volbracht hij een zending in Engeland, waar hij tegen hoge prijs slechte geweren en munitie kocht. Te Antwerpen was hij de handelskringen van dienst en haalde hij zich critiek op de hals vanwege de patriotten, doordat hij bij Chassé te veel bezoeken aflegde. Hij comploteerde in feite voor de prins van Oranje, in verstandhouding met de Engelse gezant, Lord Ponsonby, maar de samenzwering van 23 Maart mislukte. Vander Smissen vluchtte naar Aken, over Brussel, waar hij door de regent, Surlet de Chokier, beschermd werd.
Verbannen verklaard, verbleef hij in het buitenland, tot hij in 1839 gegracieerd werd, in zijn voormalige graad hersteld en op non-activiteit geplaatst. Dit besluit werd in April 1840 evenwel herroepen, na een cabinetscrisis te hebben uitgelokt. Vander Smissen werd dan de ziel van een nieuwe orangistische samenzwering, de beruchte ‘conspiration des paniers percés,’ in Sept. 1841 ontmaskerd. In Maart 1842 ter dood veroordeeld, ontvluchtte hij, in de klederen van zijn vrouw, uit de gevangenis. Hij woonde in de badplaats Homburg (Hessen) tot aan zijn dood.
voetnoot(1)
David, Hendrik, baron Chassé. Tiel, 18.3.1765 - Breda, 2.5.1849. Begon reeds in 1775 zijn loopbaan als cadet in het Nederlandse leger; streed achtereenvolgens met de Patriotten, in Frankrijk, met het leger van Pichegru, en in dienst der Bataafse Republiek; onder Lodewijk-Napoleon generaalmajoor; daarna bevelhebber van de Ndl. afdeling van het Franse leger in Spanje, ‘baron de l'Empire,’ bij herhaling gouverneur van een Spaanse provincie; nam ontslag uit het Franse leger na de abdicatie van Napoleon en trad, als luitenant-generaal, in Ndl. dienst.
Sedert 1819 was hij bekleed met het militair commando te Antwerpen. Op zijn beleid tijdens de omwenteling is critiek uitgeoefend. Hij stond evenwel in een moeilijke positie, doordat hij ook met politieke overwegingen moest rekening houden. In Nov.-Dec. 1832 heeft Chassé de citadel te Antwerpen tegen de Franse troepen schitterend verdedigd. In Nederland terug, werd hij commandant te Breda en lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
voetnoot(2)
Dat de manschappen der ‘Garde urbaine’ als uniform een blauwe kiel droegen, is een verschijnsel dat zich pas na het welslagen van de omwenteling te Antwerpen heeft voorgedaan. De ‘Garde urbaine’ was immers nevens de sedert 1827 bestaande Schutterij, in een recordtempo op 28.8.1830 opgericht, op initiatief van burgemeester de Caters. Uit Brussel was toen pas het nieuws binnengekomen van de eerste aldaar uitgebroken wanordelijkheden. De bedoeling, die aan het oprichten van deze noodwacht ten grondslag lag, was dan ook geen andere dan dergelijke tonelen te Antwerpen te voorkomen. Rust en orde dienden gehandhaafd te worden. De burgerwachten, die vrijwillig aan de oproep van de burgemeester gevolg gaven, waren dan ook ‘notabele burgers,’ meestendeels behorend tot de handelskringen. Op 28 Aug. reeds trad de wacht 's avonds met succes op, om samenscholingen te verdrijven. Het patrouilleren bleef, zij het in kleinere formaties, in voege tijdens de kalme Septembermaand en de eerste veertien dagen van October, tot de ‘Brusselaars’ in aantocht waren. Daarna hadden tijdens de avondpatrouilles enige incidenten plaats, voorsmaakjes van de gebeurtenissen van 26 Oct., waarbij de ‘Garde urbaine’ geen rol heeft gespeeld. Waar de gewezen burgerwachten hun dienst hadden gestaakt, heeft het nieuwe stadsbestuur de afgetreden bevelhebbers toch verzocht met hun wachten en met nieuwe recruten de orde te blijven handhaven, tot een nieuwe ‘Garde urbaine’ zou op de been gebracht zijn. Die reorganisatie tot ‘Garde civique’ werd dan begin December doorgevoerd.
voetnoot(1)
Willems was bij het oprichten der ‘Garde urbaine’ onmiddellijk van de partij geweest, al wist hij niet met een geweer om te gaan, hetgeen de grote bezorgdheid van zijn ‘lieve, brave vrouw’ opwekte. Geregeld bleef hij zijn dienst vervullen. Cfr. Rooses, blz. 87-101 passim.
voetnoot(2)
De ‘Garde civique’ werd door het Voorlopig Bewind in October 1830 opgericht met een uiterst gebrekkige uitrusting.
voetnoot(3)
Deze tekst kon ik niet thuisbrengen. Potgieter heeft er op geantwoord in zijn stuk Mijne Stemming, Antwoord aan mijnen hartelijk geliefden vriend J.F. Willems. Na mijn vertrek uit Antwerpen, gedateerd uit Amsterdam, 30 Dec. 1830 en gepubliceerd in N.G. Van Kampen's en J. De Vries' Hollandsch Magazijn van Letteren, Wetenschappen en Kunsten, 1831, 1e deel, 1e stuk, blz. 93-97; herdrukt in de Verspreide en nagelaten werken, Poëzij, dl. I, blz. 73-78. Het gedicht begint aldus:
 
‘Wat vraagt gij, of ik 't herdersriet
 
Als in de lieve lent' bespeel,
 
Of krijgsgevaar en wachtverdriet,
 
Met Nederlands getrouwen deel?
 
'k Had moed en levenslust weleer,
 
Och! gaf mij God die wêer!’
voetnoot(4)
Het ziet er niet naar uit dat zich bij die samenscholingen incidenten hebben voorgedaan. In het Journal d'Anvers is er niets over te vinden en F. Prims, Antwerpen in 1830, 2 dl., Antw., z.j., spreekt er niet over, maar we vernemen wel (2e dl., blz. 73-74) dat, blijkens rapporten van de ‘Commission de sûreté,’ sedert begin December met angst het ogenblik werd tegemoet gezien, dat niet langer nog het ongeduld kon worden bedwongen van de ongelukkige arbeiders, ‘qui ne cessaient de demander du pain et du travail.’ Grote ontevredenheid en agitatie werden onder de werklieden waargenomen en samenscholingen op alle openbare pleinen lieten ernstige onlusten vrezen. Op sociaal-economisch gebied was de toestand, ingevolge het stilvallen van het havenverkeer, inderdaad zeer ernstig. Militaire en burgerlijke overheden hebben de werkloosheid dan bestreden door werken van openbaar nut en verdedigingswerken te laten uitvoeren.
voetnoot(1)
Op dat ogenblik waren evenwel nog geen onlusten uitgebroken, al werden de orangisten er ook van beschuldigd daarop aan te sturen.
voetnoot(2)
Zoals te Antwerpen, had het gemeentebestuur te Brussel openbare werken, aan de stadslanen, laten uitvoeren om in de werkloosheid van vele arbeiders te voorzien. Dat kostte de stad ongeveer 22.000 gulden per week, uitgave die veel te zwaar bleek. Bovendien werden misbruiken vastgesteld: een hele hoop werklieden had middel gevonden om een dubbel of een drievoudig loon te ontvangen, door zich te zelfder tijd bij meer dan één werkbrigade te laten inschrijven. Een groot aantal, wel een vijfde van alle tewerkgestelden (Journal d'Anvers, 12.12.1830) werd dan ontslagen, hetgeen onmiddellijk, op 9 Dec., onlusten tot gevolg had. Deze werden zonder aarzelen onderdrukt. Een twintigtal arbeiders werden gearresteerd en veiligheidsmaatregelen genomen om een herhaling te voorkomen. In de pers vindt men daarover berichten tussen 10 en 14 December. Het door Willems gelezen blad (zie blz. 29) Le Belge gaf op 13.12.1830 beschouwingen ten beste in het art. ‘Un mot sur les derniers troubles.’
voetnoot(3)
Deze bewering geeft wel een geheel verkeerde voorstelling van de werkzaamheden van het Nationaal Congres, dat op 10 Nov. voor de eerste maal bijeenkwam. Allereerst waren twee beginselkwesties behandeld, die hun beslag moesten krijgen alvorens de constructie van de nieuwe staat werd aangevat: de onafhankelijkheid van België (motie goedgekeurd op 18 Nov.) en de regeringsvorm (grondwettelijke monarchie op 22 Nov. boven de republiek verkozen). Een bijkomende kwestie van persoonlijke aard werd op 24 Nov. beslecht: de leden van het huis Oranje-Nassau werden voor altijd van de macht in België uitgesloten. De 25e vatte het Congres dan zijn belangrijkste taak aan: het uitwerken van een Grondwet. Men voerde daarbij volgende werkmethode in: het Congres werd ingedeeld in 10 secties van 20 leden; iedere sectie onderzocht het ontwerp, titel na titel, en stelde twee van zijn leden aan om een centraal comité te vormen, waar de laatste hand werd gelegd aan de tekst voor de algemene vergadering. Die methode bracht voor de overigens zeer ijverige Congresleden werk mee van 's morgens tot 's avonds: voor slapen of dromen hadden ze in de loop van de dag geen tijd. Aldus kwam de Grondwet in een recordtempo klaar (7 Febr. 1831).
voetnoot(4)
Jean-Sylvain Van de Weyer, Leuven 19.1.1802 - Londen 23.5.1874. Sedert 1823 doctor in de rechten, advocaat te Brussel, bibliothecaris dezer stad, in 1825; twee jaar later leraar in de geschiedenis van de wijsbegeerte aan het Museum van Wetenschappen en Letteren, te Brussel, conservator van de hss. der Burgondische bibliotheek en lid van de Commissie voor de publicatie van de oude Belgische kronieken, waaruit, na de omwenteling, de ‘Commission royale d'histoire’ is ontstaan. Voorstander van de persvrijheid, was Van de Weyer een der redacteurs van de Courrier des Pays-Bas, nadat hij tot 1828 aan het regeringsorgaan, de Gazette générale des Pays-Bas had meegewerkt. Hij kantte zich nu tegen het bewind en verdedigde de vervolgde schrijvers; veel ophef maakten zijn pleidooien in het proces De Potter.
Bij de omwenteling werd Van de Weyer lid van het Voorlopig Bewind. Op 1 Nov. vertrok hij naar Londen om aldaar te onderhandelen. Tot lid van het Congres gekozen, werd hij op 18 Nov. benoemd tot voorzitter van het ‘Comité diplomatique.’ Hij wist het Voorlopig Bewind het op 7 Nov. door de Conferentie van Londen gedane voorstel van een wapenstilstand te doen aanvaarden. Op 18 Dec. vertrok hij met Gendebien naar Parijs, om te onderhandelen over de erkenning van België en de weg te effenen tot een handelsverdrag. Daarop werd hij met Vilain XIIII, commissaris bij de Conferentie te Londen; einde Jan. 1831 bracht hij over die tweede zending naar Engeland verslag uit. Van einde Febr. tot einde Maart was hij minister van Buitenlandse Zaken. Daarop volgde een derde missie naar Londen, waar de onderhandelingen met de toekomstige Leopold I tot een goed einde moesten gebracht worden. Op 24 Juli werd hij gezant te Londen, hetgeen hij bleef tot in 1867.
Dat Willems Van de Weyer zijn ‘vriend’ noemt, is ironisch bedoeld. Hij had het inderdaad met hem aan de stok gekregen, naar aanleiding van Van de Weyer's Lettre à M. Ernst Munch, Brussel, 1829. Deze Zwitser, professor en bibliothecaris in Den Haag, had in een artikel, De la langue nationale des Pays-Bas et des derniers arrêtés qui y ont rapport, gepubliceerd in zijn ‘Aletheia, Zeitschrift für Geschichte, Staats- und Kirchenrecht,’ 1829, 1e dl., blz. 128 beweerd dat Van de Weyer de auteur was van een geschrift ten voordele van de ‘Vlaamse’ taal. Deze laatste schoof die ‘beschuldiging’ van zich af en trok in zijn Lettre tegen het Nederlands van leer. Willems sprong dan in de bres en gaf de repliek in zijn De la langue Belgique. Lettre à M. Sylvain Van de Weyer, Brussel, 1829.
voetnoot(1)
Goswin, Joseph, Augustin, baron de Stassart, Mechelen 2.9.1780 - Brussel, 10.10.1854. Na rechtstudies te Parijs, maakte hij onder het Keizerrijk carrière als magistraat. Bij Napoleon's val kwam hij zich op het kasteel te Corioule vestigen, waar hij zich met zijn landerijen en met de letteren bezig hield. De provincie Namen verkoos hem in 1821 tot de Tweede Kamer. Hier werd hij een der vooraanstaande oppositieleden. Hij nam actief deel aan de omwenteling, was hoofd van de delegatie, die in Den Haag aan de koning grievenherstel ging vragen, werd daarna voorzitter van het ‘Comité de l'Intérieur’ en gouverneur der provincie Namen. Hij was lid en ondervoorzitter van het Congres en gold als een der voornaamste leiders van de liberalen. Hij was senator tot 1847 en zeven jaar voorzitter van de Senaat. Van 1834 tot 1839 was hij gouverneur van Brabant. In 1849 trok hij zich uit de politiek terug. Met baron de Gerlache, was hij de animator van de Koninklijke Academie van België. Op letterkundig gebied heeft hij vooral als fabeldichter naam gemaakt.
voetnoot(2)
Dit bericht in Le Belge van 13.12.1830. De Brusselse bladen kregen daarop een brief van de Stassart, waarin deze zijn mening verdedigde en verklaarde dat hij de vereniging van België met Frankrijk wel had gepropageerd maar geen lijst in omloop had gebracht. Dit laatste werd evenwel tegengesproken door de Courrier des Pays-Bas, 16.12.1830, die het eerste bericht met nadruk bevestigde.
voetnoot(3)
Foutief voor Marcus. Ds. Pierre Jacques Marcus was einde 1828 aangesteld tot hulpprediker bij de protestantse gemeente te Antwerpen. Met Potgieter knoopte hij een warme, levenslange vriendschap aan.
voetnoot(1)
Hs. Bib. Univ. Amsterdam, An 122 m.
voetnoot(2)
In handschrift van Potgieter.
voetnoot(3)
Blijkens de Antwerpse bevolkingsboeken, telling 1829-1846, kan hier niemand anders bedoeld zijn dan: Henry Steenveld, geb. te Amsterdam in [1783], makelaar, protestant, wonend in de Schuttershofstraat, 33, en gehuwd met Anna, Elisabeth Simons. Bij F. Prims, Antwerpen in 1830, I, blz. 134, vindt men een B. Steenveld als een der ondertekenaars van een orangistisch vertoogschrift van 7.9.1830. Ik ben geneigd hierin dezelfde persoon te zien, daarbij veronderstellend dat de copiist der petitie, stadssecretaris Wellens of een van zijn bedienden, bij het ontcijferen der handtekening van Steenveld voor de H een B gelezen heeft. Het origineel is op het Antwerpse stadsarchief niet aanwezig.
voetnoot(4)
Brief XII werd op 26.12.1830 door Potgieter beantwoord, naar blijkt uit een aantekening op de adreszijde. Indien ‘een paar dagen’ letterlijk wordt opgevat, kan het dus Potgieter's verloren geraakte brief van 26.12.1830 geweest zijn, die dhr Steenveld had meegenomen.
voetnoot(5)
Aldus is de inhoud van Claes' brief, waarvan sprake in brief XII, opgehelderd. Wat de aard van de rekening betreft, zie brief XVIII.
voetnoot(6)
J.B. Claes, daarna onderpastoor te Retie en later ‘pastoor in het gasthuis’ te Herentals (P. Visschers, op. cit., blz. 4).
voetnoot(1)
Sedert Antwerpen door de omwenteling was beroerd, hadden de Hollanders de haven geblokkeerd. Dank zij de wapenstilstand mocht men, van einde November af, het opheffen der blokkade verwachten, doch het liep aan tot einde Januari 1831 vóór de Hollanders de schepen te Vlissingen niet meer ophielden.
voetnoot(2)
Het feit dat de Hollanders de Antwerpse haven gesloten hielden, was door de Haut-Commerce moeilijk te slikken. Zo ontstond de overtuiging dat er, om uit het slop te geraken, maar één uitweg overbleef: de prins van Oranje tot koning van de Belgen kiezen. Het Congres moest dus verzocht worden op zijn veto terug te komen. Naar F. Prims, op. cit., 2e dl., blz. 50 mededeelt, werd de uitvoering van dit plan begin Januari 1831 aangevat. Uit Willems' brief blijkt dat de petitie reeds einde Dec. 1830 in omloop was. Naar het getuigenis van Max Rooses, heeft Willems een verzoekschrift aan het Congres in bedoelde zin opgesteld en in handschrift te Antwerpen laten aanplakken. Rooses publiceerde het stuk in zijn Levensschets van Jan Frans Willems, Gent, 1874, uitg. Willemsfonds nr. 78, blz. 99-101.
voetnoot(3)
Cfr. D. Destanberg, Gent sedert 1831. Voornaamste gebeurtenissen. Eerste reeks 1831-1840, Gent, 1903, blz. 11.
voetnoot(4)
Van katholieke zijde werd officieel stelling genomen in de brief van Mgr. de Méan, die op 13 December in het Congres werd voorgelezen. De daarin vervatte voorstellen, die door het Congres goedgekeurd werden, waren ingegeven door de zucht naar een volledige vrijheid voor de Kerk, gepaard gaande met bescherming vanwege de Staat. De discussie daarover was einde December zo goed als afgelopen en had tot resultaat de artikelen 14, 15, 16, 17 en 117 van de Grondwet.
voetnoot(5)
Cfr. D. Destanberg, op. cit., blz. 10-11.
voetnoot(6)
Het Voorlopig Bewind had reeds op 8 Oct. de onverwijlde wedersamenstelling der plaatselijke besturen voorgeschreven. Dit besluit was te Antwerpen vóór de dagen van de opstand echter niet eens gepubliceerd. Op 27 Oct. was er een voorlopig bestuur gevormd. De nieuwe verkiezingen werden op 15 Nov. aangekondigd en hadden plaats op 7 en 8 Dec. Zij stonden niet in het licht van een tegenstelling katholiek-liberaal, maar werden veeleer beïnvloed door de oppositie tussen Belgischgezinden en min of meer extreme orangisten, welke laatste groep succes behaalde. De gekozenen waren anderdeels in grote meerderheid katholiek.

voetnoot(1)
Hs. Bib. Univ. Amsterdam, An 121.
voetnoot(2)
In handschrift van Potgieter.
voetnoot(3)
Uit Amsterdam, 26.2.1832. In Bols, blz. 242-243.
voetnoot(4)
Uit Göteborg, 23.2.1832. Ibid., blz. 242.
voetnoot(5)
Dit antwoord werd ingesloten bij een brief van 20.5.1832 aan Jer. De Vries (Rooses, blz. 117-119) en meegegeven met iemand, die vanuit Eeklo over de grens ging.
voetnoot(1)
Maria, Johanna, Angela, 8e kind Willems, te Antwerpen gedoopt op 14.8.1828 en aldaar overleden op 17.2.1831.
voetnoot(2)
Maria, Eeklo, 29.4.1832 (volgens in nota 5, blz. 221, vermelde brief) - aldaar Juli 1834 overleden (volgens een ander schrijven aan De Vries, 7.9.34, Rooses, blz. 132). P. Visschers, op. cit., geeft verkeerde data aan.

voetnoot(3)
Hs. Bib. Univ. Gent, G 1576954 nr. 1.
voetnoot(1)
De hier bedoelde werken moeten die zijn, vernoemd in brief XVII. Wanneer Potgieter ze heeft overgemaakt, blijkt niet uit de door Bols gepubliceerde fragmenten van zijn brieven van 24.7.36, 24.10.36 en 15.8.37. In zijn schrijven van 7.10.36 (Rooses, blz. 144) dankt Willems Potgieter voor de boeken, hem door Messchert over Rotterdam toegezonden. Willems spreekt daarbij over de ‘my zoo gul geschonken boeken,’ hetgeen nochtans niet belet dat een recensie kan zijn gevraagd.
voetnoot(2)
In het Prospectus. De tekst daarvan in De Gids, 50e jg., 1886, blz. 589.

voetnoot(3)
Hs. Bib. Univ. Gent, G 1576954 nr. 2.
voetnoot(4)
Buiten voorgaande zijn me geen andere bekend.
voetnoot(1)
Hs. Bib. Univ. Amsterdam, An 120.
voetnoot(2)
In handschrift van Potgieter.
voetnoot(3)
Willem Messchert. Rotterdam, 3.3.1790 - ibid., 14.2.1844. Tot in 1835 was hij bierbrouwer, daarna boekhandelaar. Hij knoopte relaties aan met de meest vooraanstaande Vlaamsgezinden en was met Willems goed bevriend. Hij heeft zich sterk ingespannen om de jonge Vlaamse literatuur in Nederland ingang te doen vinden. Pogingen die, gezien de tijdsomstandigheden, geen al te groot succes oogstten. Messchert heeft zich anderdeels altijd met liefde aan de letteren gewijd. Grote bekendheid verwierf De Gouden Bruiloft, Leiden, 1825. Na zijn dood werden zijn Nagelaten Gedichten door Tollens uitgegeven (Haarlem, 1849). Hij bezorgde zelf de publicatie der correspondentie van Bilderdijk.
voetnoot(4)
Etienne, Henri, Josué, markies du Puy de Montbrun-St. André. Emden, 17.2.1805 - Kleef, 20.12.1867. Zoon van een Frans emigrant. Na studies te Göttingen, werd hij leraar in de geschiedenis te Haarlem, later te Kleef. Hij legde zich vooral toe op de studie van de wijzigingen, die de loop van de Beneden-Rijn heeft ondergaan en publiceerde daarover enkele werken. Heel apart staat de hier vermelde studie: Recherches bibliographiques sur quelques impressions néerlandaises du quinzième et du seizième siècle, Leiden, 1836.
voetnoot(5)
Gerrit, Johan Meyer. Kleef, 15.8.1781 - Groningen, 22.11.1848. Na te Nijmegen en te Amsterdam privaat onderwijs te hebben gegeven, werd hij in 1818 benoemd tot ‘hoogleraar’ in de Ndl. taal- en letterkunde aan het Atheneum te Brussel. Als dusdanig ging hij in 1822 naar Leuven over, waar hij ook vaderlandse geschiedenis en welsprekendheid onderwees. Bij de oprichting van het Collegium Philosophicum werd hij er insgelijks mee belast aldaar Nederlands en vaderlandse geschiedenis te doceren. Te Leuven richtte Meyer een afdeling op van ‘Tot Nut van 't Algemeen,’ Na de omwenteling werd hij benoemd tot professor in de vaderlandse geschiedenis aan de universiteit te Groningen. Meyer schreef een groot aantal verhandelingen van literaire en historische aard en bezorgde schoolboeken voor het onderwijs van het Nederlands en enkele tekstuitgaven. Zijn Oude Nederlandsche Spreuken en Spreekwoorden; met taalkundige aanteekeningen, Groningen, 1836, is slechts een herdruk van twee verzamelingen uit de XVIe eeuw.
voetnoot(1)
Daarover is niets te vinden in de door Bols gepubliceerde fragmenten der brieven van Messchert aan Willems. Anderdeels was Messchert in Juli 1837 bij Willems op bezoek.
voetnoot(2)
Zie brief XVIII.
voetnoot(3)
Belgisch Museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands, door Willems uitgegeven sedert 1837.

voetnoot(4)
Hs. Bib. Univ. Amsterdam, An 122 u.
voetnoot(5)
In handschrift van Potgieter.
voetnoot(6)
Aldus te begrijpen: waarom mijn recensies niet reeds enkele maanden terug zijn toegekomen. Uit het antwoord van de Gidsredactie, 21.3.1838 (Bols, blz. 364), blijkt immers dat zij niets ontvangen heeft.
voetnoot(1)
Nl. een verloren geraakt schrijven van na 7.10.1836. Op die datum schreef Willems aan Potgieter: ‘Aenstaende week, wanneer ik wat minder drukte heb, zal ik naer Jan Serklaes omzien’ (Rooses, blz. 145). Potgieter moet de inlichting gevraagd hebben in zijn brief van 24.7.36.
voetnoot(2)
Blijkens de in Te Water aangeduide plaats is hier bedoeld: ridder Martijn T'Serclaes, heer van Tilly, zoon van Jacob, uit het bekende Brabantse geslacht. Hij was generaal onder Karel V en een ijverig voorstaander van de godsdienstvrijheid. In 1566 maakte hij deel uit van het Verbond der Edelen en was één der afgevaardigden die de landvoogdes, Margaretha van Parma, om de opheffing der plakkaten gingen verzoeken. In 1568 werd hij door Alva's Raad van Beroerten verbannen en zijn goederen werden verbeurd verklaard. Naderhand schaarde hij zich evenwel helemaal aan Spaanse zijde en werd dan ook, in 1574, door Requesens begenadigd. Martijn overleed in 1607 (?). Hij was de vader van Jan, de grote Tilly.
voetnoot(3)
Louis Moreri. Bargemont, 25.3.1643 - Parijs, 10.7.1680. Na theologische studies te Lyon priester gewijd. Achtereenvolgens predikant, bisschoppelijk aalmoezenier en (in 1678) leraar der kinderen van minister Pomponne. Steeds voortgezette studies bezorgden Moreri een grote eruditie. Hij heeft zijn naam gehecht aan een werk, dat groot succes heeft geoogst: Le grand dictionnaire historique, ou le mélange curieux de l'histoire sacrée et profane, waarvan de 1ste uitgave, 1 dl., Lyon, 1674, door Moreri zelf bezorgd werd maar dat daarna zo sterk gewijzigd en zo zeer aangevuld werd, dat het niet meer als van hem mag beschouwd worden. De beste editie - alle aanvullingen inbegrepen - is de 20ste, tevens de laatste, verschenen in 10 dl., Parijs, 1759.
voetnoot(4)
Jona, Willem te Water. Zaamslag, 28.10.1740 - Leiden, 19.10.1823. Was van 1761 tot 1780 predikant, daarna ‘hoogleraar’ in de wijsbegeerte en de vaderlandse geschiedenis te Middelburg, en in 1785 professor in de kerkgeschiedenis en de exegese van het Nieuw Testament aan de universiteit te Leiden. In 1776 werd hij door de Staten van Zeeland tot geschiedschrijver van dit gewest benoemd. Van 1793 tot 1822 was hij voorzitter van de ‘Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde.’ Te Water, die ook veel voor het gereformeerde kerkrecht heeft gedaan, was een achttiendeeuwse historicus, zorgvuldig verzamelaar van feiten. Hij heeft zeer veel gepubliceerd, vooral over Zeeuwse geschiedenis. Zijn belangrijkste werk - wegens de documentatie die het biedt - is zijn Historie van het verbond en de smeekschriften der Nederlandsche edelen, ter verkrijginge van vrijheid in den godsdienst en burgerstaat, in de jaaren 1565-1567, 4 dl., Middelburg, 1779-1796.
voetnoot(5)
Het gaat hier om het door Potgieter verzorgde jaarboekje Tesselschade. In zijn brief van (15.8.) 1837 (Bols, blz. 347) had Potgieter op de medewerking van Willems beroep gedaan. De eerste jaargang, 1838, werd, zonder bijdrage van Willems, einde 1837 te Amsterdam uitgegeven, hetgeen het gebruik van de voltooid verleden tijd in onderhavige zin verklaart.
voetnoot(1)
Johan Immerzeel Jr. Dordrecht, 2.7.1776 - Amsterdam, 9.6.1841. Na in de administratie werkzaam te zijn geweest, stak hij in Den Haag van wal met een boekhandel-uitgeverij, die zich later uitbreidde tot Rotterdam en Amsterdam en waarbij hij nog een kunsthandel voegde. Hij heeft zich vóór 1830 ingespannen om het contact tussen boekhandelaren van Noord en Zuid te bevorderen, waarbij hij veel moeilijkheden ondervond. Van in 1819 was hij een goede vriend van Willems, met wie hij een drukke briefwisseling voerde. De veelzijdig ontwikkelde Immerzeel heeft heel wat dichtbundels gepubliceerd.
voetnoot(2)
Sedert 1819 was Immerzeel respectievelijk ontwerper, redacteur, uitgever en medewerker van de Nederlandsche Muzen-Almanak. Dat hij na 1830 Willems om medewerking verzocht heeft, blijkt niet uit zijn brieven aan Willems (hss. Bib. Univ. Gent). Een weigering van Willems, om de hier aangegeven of om een andere reden, is evenmin te vinden in diens brieven aan Immerzeel, althans niet vóór 1839 (hss. Kon. Bib. Den Haag). Ik hoop die correspondentie binnen afzienbare tijd uit te geven.
voetnoot(3)
Zeer waarschijnlijk enkele presentexemplaren. Uit vroegere brieven van Willems en Potgieter blijkt dat zij elkaar daarmee genoegen deden.
voetnoot(4)
Een broeder van Mej. Van Hengel werd dus te Geel bij oom Claes verpleegd. Diens brief en rekening, in brieven XII en XIII, zullen dan ook hierop betrekking hebben. Zie ook het schrijven van Potgieter en Van Hengel aan Willems, 1.2.1831, uitg. W. De Vreese, De Gids, 1931, blz. 202.
voetnoot(5)
Mej. Van Hengel bleef slechts tot in 1833 met Mej. Van Ulsen samenwonen en verliet toen Amsterdam.
voetnoot(1)
Bols, blz. 365.
voetnoot(2)
Id., blz. 364.
voetnoot(3)
De Gids, 1839, Mengelingen, blz. 310-314.
voetnoot(4)
Ie jg., 1837, blz. 33-39.
voetnoot(1)
M. Sabbe, op. cit., blz. 702.
voetnoot(2)
Id., blz. 701, nota 2.
voetnoot(3)
J.F. Willems aan E.J. Potgieter, Gent, 30.4.1844. Rooses, blz. 190-191.
voetnoot(4)
J.F. Willems aan E.J. Potgieter, Gent, 30.12.1841. Rooses, blz. 180-181.
voetnoot(1)
C.C. Ter haar, Nederland en Vlaanderen, blz. 47.
voetnoot(2)
Het is nog niet uitgemaakt in hoever hij van zijn vroegere sympathieën werd afgeleid door toedoen van zijn vriend Bakhuizen van den Brink, die tegenover de Vl. Beweging en letterkunde fel antipathiek stond. Hierover M. Sabbe, op. cit. en Ter Haar, op. cit., blz. 47-48.
voetnoot(3)
L. Monteyne, De honderdjarige Gids en Vlaanderen, in Versl. en Meded. Kon. Acad., 1937, blz. 101-131, heeft dit met begrijpelijke verwondering vastgesteld. Hij wijst er verder op dat de Gidscritiek in de jaren 1865-80 tegenover de Vlaamse letteren, ondanks vriendschappelijke gevoelens, vooral treft door haar koele objectiviteit, door het aanleggen van een te zuiver aesthetische maatstaf. Waar hij betreurt dat de geest van Potgieter de houding van het tijdschrift aldus niet meer beheerste, blijkt hij m.i. Potgieter al te zeer in het licht van Sabbe's voorstelling te bekijken.
voetnoot(1)
Hs. Bib. Univ. Amsterdam, An 107. Het ontwerp van deze brief, z.p.n.d. evenals het Amsterdamse hs., is bewaard op de Bib. Univ. Gent, G 15767 nr. 56. Datering op ca. 15.11.1846 volgens een schrijven van Snellaert aan [S.J. Van den Bergh], 23.1.1847, waarin het luidt dat hij (Snellaert) ‘voor een paer maenden’ aan Potgieter heeft geschreven. Zie verder.
voetnoot(2)
Gent, 24.6.1846.
voetnoot(3)
Zie inderdaad brieven XV, XVII en XVIII en ook Potgieter's brief aan Willems van 15.6.1839, in Bols, blz. 399.
voetnoot(4)
P.N. Van Kampen, Amsterdam.
voetnoot(5)
Nl. de verdere uitgave van het Belgisch Museum, Xe jg., 1846, en van de verzameling Oude Vlaemsche liederen ten deele met de melodiën, waarvan Willems slechts twaalf liederen voor de 2e afl. had persklaar gemaakt; de lijvige uitgave werd door Snellaert bezorgd, Gent, 1848, met een uitvoerige inleiding.
voetnoot(6)
Die twee afleveringen zijn tevens de laatste geweest. Zij vormen het 3e en 4e dl. van de Xe jg. en bevatten verscheidene teksten, door Willems gecopieerd en door Snellaert gepubliceerd: bovendien nog twee bijdragen van Ph. Blommaert en drie van Snellaert, waarvan de laatste een necrologisch artikel is: Jan Frans Willems, dat de jg. besluit en afzonderlijk werd uitgegeven onder de titel Korte Levensschets van Jan Frans Willems, Gent, 1847.
voetnoot(7)
De redacteurs waren toen: Potgieter, Gerrit De Clercq, Dr P.J. Veth en Dr G.E. Voorhelm Schneevoogt.
voetnoot(1)
Bibliotheca Willemsiana ou catalogue de la riche collection de livres délaissés par J.F. Willems, 2 dl., Gent [1847], met een inleiding van Snellaert.
voetnoot(2)
Die gegevens volstaan niet om uit te maken welke van Snellaert's reeds talrijke publicaties hier bedoeld wordt.

voetnoot(3)
Hs. Bib. Univ. Gent, G 1576130 nr. 1.
voetnoot(1)
In een brief aan [S.J. Van den Bergh], Gent, 23.1.1847, kwam Snellaert uit voor een Groot-Nederland en betreurde dat er te weinig wisselwerking was tussen Noord en Zuid, aldus vervolgend: ‘Nu, wat er ook van ons geworde, het is wenschelyk dat de jongere letterkundigen van noord en zuid meer en meer verbroederd blyven; hetgeen, zonderling genoeg, met de ouderen niet zoo wel vlotten wil. B.V. Ik heb voor een paer maenden aen den heer Potgieter geschreven, en deze dichter was my gewis een antwoord verschuldigd, althans ik rekende er zoo op - maer ik rekende buiten den waerd. Hapert daer iets anders aen? de tyd zal het uitwyzen. Het schynt my anders dat de vriend van Willems alle vereischten bezit om ons bondgenootschap by te treden.’ Hs. Bib. Univ. Amsterdam, Db 73.

voetnoot(2)
Ontwerp, hs. Bib. Univ. Gent, G 1576130 nr. 2.
voetnoot(1)
Histoire de la littérature flamande, Brussel 1849. Kort begrip eener geschiedenis der Nederduitsche letterkunde, Antwerpen, 1849.
voetnoot(2)
Redevoering over de noodzakelykheid om met de lotgevallen van 's lands tael en letterkunde bekend te zyn, op 7.2.1849 in het Gentse ‘Vlaemsch Gezelschap’ uitgesproken en verschenen in de ‘Bydragen van het Nederduitsch tael- en letterkundig Genootschap te Brussel,’ IIe jg., 1849, blz. 120-127. Ook afzonderlijk uitgegeven.
voetnoot(3)
Cfr. M. De Vroede, Het Nederlands Congres van 1849, in ‘Cultureel Jaarboek voor de Provincie Oostvlaanderen 1949,’ Ie band, Gent, 1950, blz. 289-332.
voetnoot(4)
Begin Februari 1849 was reeds aan de letterkundigen en philologen uit België en Nederland een eerste, door Snellaert opgestelde circulaire gezonden, waarin het doel en de beginselen van het Congres omschreven werden.
voetnoot(5)
Cfr. M. De Vroede, op. cit., blz. 297.
voetnoot(6)
Geen spoor van een antwoord is te vinden in het archief van Snellaert, die zijn zeer drukke briefwisseling zorgvuldig bewaarde, noch in de Handelingen van het Congres, waar andere ingekomen stukken wel vermeld staan.
voetnoot(1)
Hs. Bib. Univ. Gent, G 15767 nr. 90.
voetnoot(2)
C.G.N. De Vooys betoogt in zijn Wisselwerking en samenwerking van Noord- en Zuid-Nederland, op taal- en letterkundig gebied, Versl. en Meded. Kon. Vl. Acad., 1946, blz. 166-167, dat vóór Rooses waarschijnlijk geen Vlamingen tot medewerking aan ‘De Gids’ werden verzocht. Brief XXII volstaat intussen om zulks tegen te spreken.
voetnoot(3)
Cfr. L. Monteyne, op. cit.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • M. de Vroede

  • J.F. Willems

  • F.A. Snellaert

  • E.J. Potgieter

  • over E.J. Potgieter

  • over J.F. Willems

  • over [tijdschrift] Gids, De


datums

  • 1 maart 1828

  • 17 maart 1828

  • 4 april 1828

  • 28 mei 1828

  • 31 mei 1828

  • 3 juli 1828

  • 13 juli 1828

  • 31 juli 1828

  • 7 augustus 1828

  • 31 januari 1829

  • 13 december 1830

  • 29 december 1830

  • 21 mei 1832

  • 15 september 1837

  • 30 december 1837

  • 23 maart 1838

  • 15 november 1846

  • 25 februari 1847

  • 27 mei 1849

  • 9 januari 1861