Vestdijkkroniek. Jaargang 2009
(2009)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek–
[pagina 63]
| |
[pagina 64]
| |
Als een jonge auteur aan het begin van zijn carrière een uitvoerig essay publiceert over een op dat moment in Nederland nog onbekende Amerikaanse dichteres, kan dat bijna geen toeval zijn. Daarachter moet een weloverwogen strategie schuilgaan. In mei-juni 1933 publiceerde S. Vestdijk (1898-1971) zijn eerste essay in Forum. Het was gewijd aan Emily Dickinson (1830-1886). Du Perron en Ter Braak, beiden redacteur van Forum, waren enthousiast over Vestdijks bijdrage. Du Perron schreef: ‘Gegeven de absolute van de dame, èn haar “poetisch karakter”, ben ik zeer voor dit stuk [ ].’ En Ter Braak antwoordde: ‘Het stuk heeft me van a tot z geboeid, hoewel ik niets afweet van Emily Dickinson.’Ga naar voetnoot1 Hoewel Du Perron in zijn brief aan Ter Braak zich niet over Vestdijks achterliggende bedoelingen uitliet, moet hij er wel van op de hoogte zijn geweest. Vestdijk had het essay namelijk geschreven toen hij in april 1932 bij Du Perron in Gistoux logeerde. In het begin van zijn essay stelt Vestdijk Emily Dickinson als een relatief miskende dichteres tegenover haar landgenoten Walt Whitman (1819-1892) en Edgar Allan Poe (1809-1849). De oorzaak van de miskenning heeft volgens Vestdijk te maken met een verschil in type dichter. Whitman en Poe behoren tot het klanktype dat het meer van de uiterlijke, welluidende kwaliteiten van het gedicht moet hebben. Dickinson daarentegen behoort tot het ‘intentionele’ type waarbij de inhoud van het gedicht ‘overweegt boven den vorm’.Ga naar voetnoot2 De poëzie van Emily Dickinson moet het niet hebben van uiterlijk vertoon en lijkt daardoor weinig spectaculair, maar inhoudelijk is zij volgens Vestdijk van de allerhoogste kwaliteit. In het![]() Emily Dickinson, circa 1847
vervolg van zijn essay werkt Vestdijk deze tegenstelling tussen schijnbare eenvoud en rijke inhoud verder uit. Het betoog loopt uit op wat hij als de kern van Dickinsons poëzie ziet: de plastiek. Zij vormt de sleutel tot haar poëzie. Door zich op de metaforen te concenteren, ziet men pas ‘welke kostbaarheden in haar poëzie verborgen zijn’.Ga naar voetnoot3 Op het eerste gezicht lijkt Vestdijks essay niet meer dan een uit bewondering geschreven introductie van een Amerikaanse dichteres, al valt het op dat vrijwel geen biografische gegevens worden verstrekt. Vestdijk vermeldt alleen haar geboorteplaats Amherst in de staat Massachusetts. Daar werd Emily Dickinson op 10 december 1830 geboren als de dochter van een succesvol advocaat en politicus. Emily leidde een teruggetrokken bestaan in een kleine kring van familie en enkele vrienden. Tijdens haar leven verschenen slechts enkele van haar gedichten in | |
[pagina 65]
| |
druk. Pas na haar dood werd de omvang van haar werk duidelijk: zij had meer dan zeventienhonderd gedichten geschreven. Vanaf 1890 werden deze in opeenvolgende bundels uitgegeven. Haar teruggetrokken leven in combinatie met het enorme aantal gedichten heeft aanleiding gegeven tot veel speculaties en tot het ontstaan van een ‘Dickinson-mythe’. Vestdijks concentratie op het werk van Dickinson, het tijdstip van ontstaan en publicatie van het essay, en vooral de overgeleverde kladhandschriften onthullen de ware bedoeling.Ga naar voetnoot4 De handschriftversie van het essay, die tweemaal zo lang is als de gepubliceerde tekst, bevestigt het door anderen eerder geuite vermoeden dat Vestdijks introductie en verdediging van Dickinsons poëzie in feite een oratio pro domo was.Ga naar voetnoot5 Geschreven enkele maanden vóór het verschijnen van zijn debuutbundel Verzen, was het essay over Dickinson tegelijkertijd een introductie van hemzelf als dichter, behorende tot hetzelfde type als Dickinson. In een interview uit april 1933 verklaarde Vestdijk: ‘Maar mijn verzen zijn vooral plastisch. [ ] Ik ga zover, dat ik het belang van de plastiek voor de poëzie wel in theorie zou willen vastleggen. De klank en de gedachte zijn ondergeschikt aan het beeld.’Ga naar voetnoot6 Het zijn precies deze opvattingen die in het essay over Dickinson worden gebruikt om haar poëzie te verdedigen, ja zelfs superieur te verklaren aan die van het andere dichtertype à la Whitman en Poe. Zes jaar na zijn essay publiceerde Vestdijk een klein bundeltje met dertig vertalingen van gedichten van Dickinson. In 1941 nam hij die op in de grote bundel Simplicia. Het feit dat Vestdijk zijn essay over Dickinson niet als inleiding bij de vertalingen, maar als apart artikel in een van de invloedrijkste tijdschriften van het interbellum heeft gepubliceerd, onderstreept nogmaals de literair-strategische bedoelingen ervan. Het essay over Dickinson is overigens wel nauw verbonden met het ontstaan van de vertalingen van haar gedichten. De handschriften in het Letterkundig Museum onthullen wat dat betreft nog meer bijzonderheden. Vestdijk heeft bijna tweemaal zoveel gedichten van Dickinson vertaald als hij in 1939 heeft gepubliceerd en de grootste verrassing is: hij heeft tweemaal nagenoeg dezelfde gedichten vertaald, eenmaal vóór het schrijven van het essay en eenmaal erna. Met behulp van de gedateerde manuscripten, brieven en andere documenten kunnen we de ontstaansgeschiedenis reconstrueren. Vestdijk maakte in juni 1930 kennis met de poëzie van Emily Dickinson toen hij in de universiteitsbibliotheek van Amsterdam zat te lezen in de bloemlezing Modern American Poetry van Louis Untermeyer. Hierin staan zes gedichten van Dickinson.Ga naar voetnoot7 Vestdijk schreef er vier van over in een schrift en uit een ander boek voegde hij er later nog één aan toe. Op 7 februari 1931 vertaalde hij vier van de overgeschreven gedichten. En in de periode juni-december 1931 maakte hij een vertaling van nog eens eenenzestig gedichten. Als bron gebruikte hij toen de zevende druk van The Complete Poems of Emily Dickinson uit 1929.Ga naar voetnoot8 | |
[pagina 66]
| |
Vervolgens begon hij op 1 april 1932 aan het essay. In de handschriftversie van het essay worden meer gedichten van Dickinson genoemd en besproken dan in de gepubliceerde tekst. Aangezien het hier in alle gevallen gaat om gedichten die Vestdijk ook heeft vertaald, zijn er veel meer verbanden tussen essay en vertalingen dan tot dusver vermoed kon worden. Een voorbeeld van een geschrapte passage is: ‘Verder noem ik dan Nature ii, xvi, en xxxiii,Ga naar voetnoot9 waarin ons na elkaar het wanhopige zoeken in den nacht naar de “place called morning”, de loslippigheid der natuur, die de geheimen van den hemel overbrieft, waarvan echter de dichteres geen misbruik wil maken, een onafhankelijke kiezelsteen, die geen loopbaan hoeft te volgen, maar toch met het geheele universum in verbinding staat uitgebeeld worden. En zoo zouden er nog veel meer op te noemen zijn.’ Een kleine, maar onthullende aantekening in de marge bij een passage over Dickinsons gewrongen syntaxis luidt: ‘Sommige gedichten heb ik tijdenlang niet of verkeerd (Love L)Ga naar voetnoot10 begrepen alleen door een zonderlinge zinsconstructie, vaak tot op 't kleinste bestek samengedrongen.’ De analyse van het door Vestdijk zeer bewonderde gedicht ‘If I shouldn't be alive’, met de beroemde slotregel ‘With my granite lip’, werd mede op aanwijzing van Du Perron sterk bekort. Na de voltooiing van het essay begon Vestdijk in de herfst van 1932 opnieuw gedichten van Dickinson te vertalen. Ditmaal schreef hij van elk gedicht eerst de Engelse tekst in zijn schrift over. De keuze van de gedichten verschilde vrijwel niet van die van het jaar daarvoor. Waarom dan deze nieuwe vertalingen? Een vergelijking van de twee versies laat zien dat de nieuwe vertalingen meestal dichter bij het origineel staan dan de in 1931 gemaakte. Waarschijnlijk was Vestdijk, toen hij bij het schrijven van het essay de gedichten van Dickinson herlas, tot de conclusie gekomen dat zijn eerste vertalingen te ver van het origineel afstonden. Als deze veronderstelling juist is, vormt het essay over Dickinson de verbindende schakel tussen de twee versies van de vertalingen. Omgekeerd is het essay beïnvloed door het werken aan de vertalingen in de maanden daarvoor. Zo zijn de meer specifieke kenmerken van Dickinsons gedichten die Vestdijk in het essay noemt, tegelijkertijd te beschouwen als de problemen waarmee hij bij het vertalen werd geconfronteerd. Niet zonder reden wijst hij erop dat de ‘zuiverheid’ van Dickinsons poëzie mede te danken is ‘aan het Engelsche idioom, dat zich voor haar stijl als voor geen ander leende’.Ga naar voetnoot11 De handschriften van de vertalingen laten zien hoezeer de Nederlandse dichter heeft geworsteld met dat Engelse idioom en met de sterke concentratie en elliptische zinsstructuur van Dickinsons gedichten. Voor de vertaling van een gedichtje van twintig Engelse woorden (‘The show is not the show’) had Vestdijk er maar liefst dertig nodig.Ga naar voetnoot12 Terecht heeft hij zijn vertalingen getypeerd als ‘oefeningen’ en ‘parallel-verschijningen, die de dichterlijke intentie trachten te benaderen, zonder aanspraak te maken op tekstueele | |
[pagina 67]
| |
betrouwbaarheid’.Ga naar voetnoot13 De bewaard gebleven handschriften van Vestdijks vertalingen geven inzicht in de wijze waarop ze zijn tot stand gekomen met alle aarzelingen, verworpen alternatieven, noodgedwongen oplossingen, onopgeloste problemen, enzovoort. Van sommige gedichten heeft Vestdijk vrij snel, zonder veel wijzigingen, de vertaling op papier gezet. In andere gevallen is hij hopeloos vastgelopen. Tussen deze twee uitersten heeft het vertaalproces zich afgespeeld. Daarbij valt het op dat in veel gevallen de twee kladversies van de vertalingen op dezelfde plaatsen een worsteling van de vertaler laten zien. Van het gedicht ‘I asked no other thing,’ (Life xii) leverde de derde regel een vertaalprobleem op, in het gedicht ‘How happy is the little stone’ (Nature xxxiii) zorgden drie regels voor problemen, van het gedicht ‘The soul unto itself’ (Life xli) was het de tweede strofe, enzovoort. Waar Vestdijk in zijn tweede poging tot vertaling van hetzelfde gedicht op dezelfde plaats in de problemen kwam, vertonen de twee kladversies uit 1931 en 1932 zelfs een opvallende gelijkenis. In sommige gevallen is Vestdijk bij zijn poging een betere vertaling te maken in 1932 vastgelopen en moest hij in arren moede teruggrijpen op de versie van het jaar daarvoor. Dit is bijvoorbeeld gebeurd met de laatste strofe van het gedicht ‘The soul selects her own society,’. Na vele pogingen en doorhalingen noteerde Vestdijk uiteindelijk: ‘zie andere cahier’. De gepubliceerde tekst van de vertaling heeft inderdaad de laatste strofe uit 1931. Vestdijk had met name moeite met de speelse ironie en humor van Dickinson. Vergelijk bijvoorbeeld de tweede strofe van ‘I know some lonely houses off the road’, een speels gedicht over inbraak:
Where two could creep:
One hand the tools,
The other peep
To make sure all's asleep.
Old-fashioned eyes,
Not easy to surprise!
Twee zijn er aan 't sluipen,
De een met de werktuigen,
Terwijl de ander zich vergewist
Of niemand wakker geworden is.
Ouderwetsche ooren,
Makkelijk te storen!
De vertaling is te omslachtig, niet lichtvoetig genoeg en de vervanging van ‘ogen’ door ‘oren’ is een weinig gelukkige greep. Tussen de versies van eenzelfde vertaling bestaan soms opvallend grote verschillen. Blijkbaar kan een vertaling verschillende kanten opgaan, afhankelijk van de creativiteit en de opvatting van de vertaler, zelfs als het gaat om een en dezelfde persoon die zich na ruim een half jaar aan het vertalen zet van dezelfde gedichten. Als voorbeeld kies ik de vertaling van ‘Life lxxiii’: | |
[pagina 68]
| |
A face devoid of love or grace,
A hateful, hard, successful face,
A face with which a stone
Would feel as thoroughly at ease
As were they old acquaintances, -
First time together thrown.
1931
Een aangezicht leeg van bevalligheid
Of liefde, hatelijk, hard en voorspoedig;
Gelaat, waarvan een steen, door hardheid moedig,
Maar hartloos in ongure galligheid,
Zich een oude vriend gevoelen zou door 't weten:
Die eerste keer tezamen weggesmeten
1932
Een hard en liefdeloos gelaat
Succesvol en vol plompe haat,
Gelaat waarbij een steen zich gauw
Op zijn gemak voelen zou,
Als oude vrienden die 't nog heel goed [weten:
Die eerste keer tezamen weggesmeten.
Inmiddels is Emily Dickinson een van de meest populaire auteurs in Amerika en daarbuiten. De jonge schrijver die haar zeventig jaar geleden in Nederland introduceerde als een verwant dichtertype, ontwikkelde zich tot een van de grootste talenten van de Nederlandse literatuur. Hij dreigt nu langzamerhand in de vergetelheid te geraken. Ten onrechte. Naast de gepubliceerde werken wachten de honderden handschriften uit zijn literaire nalatenschap op nieuwsgierige onderzoekers. Zij zijn verzekerd van verrassende ontdekkingstochten in de bronnen van Vestdijks enorme en rijke oeuvre. |
|