Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche Gids. Jaargang 10 (1914-1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche Gids. Jaargang 10
Afbeelding van De Vlaamsche Gids. Jaargang 10Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche Gids. Jaargang 10

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.09 MB)

ebook (3.50 MB)

XML (0.78 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche Gids. Jaargang 10

(1914-1920)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 114]
[p. 114]

Van het Baronesken en van den jongen Graaf.
(Herinnering uit de kinderjaren.)

Grootmoeder had talrijke kleinkinderen, jongens en meisjes, waar ze veel van hield en die natuurlijk ook veel van haar hielden, omdat zij eene hartelijke grootmoeder was, maar vooral omdat zij zoo goed kon vertellen.

Zoodra er eenige kleinkinderen rondom haren zetel vergaderd waren, was het altijd van: Toe, Grootmoeder, vertel ons nog eens wat!

- Maar, kinderen, ik ben uitverteld... Gij kent al mijne historietjes.

- Neen, neen, Grootmoeder. Gij vertelt er nog altijd nieuwe. En de oude zijn ook goed....

- Welnu, omdat gij zulke brave kinderen zijt, vertel ik van 't Baronesken en van den jongen Graaf. Dat kent gij nog niet.

- O ja, Grootmoeder!

En de oogen blonken en de voetjes trippelden van blijdschap.

- Er waren eens twee kasteelen aan de twee oevers van de Eeie. En in die twee kasteelen woonden twee families van hoogen adel, die sedert langen tijd in bittere oneenigheid leefden.

De baron van 't een kasteel was de gezworen vijand van den graaf van 't ander kasteel. De barones en de gravin bezagen elkander als rotte visch, wanneer zij elkander ontmoetten. Zelfs de knechten en de meiden der twee kasteelen leefden op voet van oorlog.

[pagina 115]
[p. 115]

De baron en de barones hadden maar één kind: het baronesken. De graaf en de gravin hadden ook maar één kind: den jongen graaf.

Die twee werden opgevoed in den wederkeerigen haat der twee families. Zij mochten te zamen niet spelen, elkander noch aanspreken, noch groeten. En zij wisten niet waarom.

Zoo groeiden zij op tot groote menschen en zij beeldden zich in, dat zij elkander haatten; maar zij beminden elkander zonder het te weten....

- Hoe is dat mogelijk, Grootmoeder? riep het oudste der luisterende meisjes onnadenkend.

- Ja, dat is zeer wel mogelijk, kind. Dat gebeurt meer, geloof mij.

- Toe, zwijg! riepen al de anderen. Gij moogt Grootmoeder niet onderbreken.

- Ik zei dus, kinderen, dat het baronesken en de jonge graaf op elkander zeer verbitterd waren; zoo meenden zij ten minste, omdat zij dat van kindsbeen af van hunne ouders, van de knechten en van de meiden geleerd hadden.

Als zij elkander te paard of te voet te gemoet kwamen, keerde het baronesken met opzet haar hoofd af en de jonge graaf bezag haar strak, terwijl hij zijnen hoed diep over zijne ooren trok.

Doch dat zou wel veranderen.

Hens kreeg men op de twee kasteelen de groote maar, dat een suikeronkel van Kortrijk, een gemeenschappelijke bloedverwant, gestorven was. Daar de twee families er volgens 't testament van Mononkel moesten erven, werd besloten, dat vader en moeder en kind van ieder kasteel naar Kortrijk gaan zouden om den plechtigen lijkdienst in St-Martenskerk bij te wonen.

Zoo gezegd, zoo gedaan. De twee koetsen werden ingespannen en reden de baan op naar Kortrijk. Onderwege geraakten de twee koetsiers bijna slaags, daar de koetsier van den baron, die achteraan kwam, den koetsier van den graaf wilde voorsteken. Maar dat gelukte niet, ondanks

[pagina 116]
[p. 116]

al de zweepslagen op de paarden en zelfs naar den anderen koetsier.

Te Kortrijk was er maar één groot hotel, Het Damberd, op de Markt, bij het Stadhuis. Daar stapten de twee vijandige families af; en ondanks hunnen bitteren rouw herbegonnen van weerskanten de kleine en groote plagerijen.

Toen het uur van de uitvaart van Mononkel aanbrak, was het baronesken nog niet gansch gekleed. De coiffeur had haar doen wachten om Mevrouw de Gravin's grijs haar eerst in krullekens te leggen.

De jonge graaf wist het en lachte er zich krom om. Telkens dat de kamermeid van het baronesken, door haar gezonden, boven op de trap verscheen en ongeduldig met haar piepstemmeken riep: ‘Coiffeur, coiffeur, waar blijft gij?’ schoot de jonge graaf in eenen luiden schaterlach en schonk hij zich een nieuw glas rooden wijn in. Hoeveel hij er aldus gedronken had, heeft niemand geteld.

Maar toen het baronesken eindelijk geheel gekleed in haren plechtigen rouw boven op de trap verscheen en zich met waaiende rokken naar beneden spoedde om niet al te laat in de kerk aan te komen, was de jonge graaf door den wijn zoo opgewonden, dat hij eenen ongehoorden inval kreeg.

Hij plaatste zijn boordevol groot wijnglas in het midden van eene der onderste treden van de trap en hij riep het baronesken uitdagend toe:

‘Pas op! Wie mijnen wijn stort, stort mijn bloed, en ‘zal het mij betalen!’

Het baronesken beet zich op de lippen en werd vuurrood van gramschap. Zij bleef sprakeloos staan, terwijl de jonge graaf, zelf verschrikt over zijne daad, ook beweegloos aan den voet van de trap stond.

Maar het baronesken was een koppig en hoogmoedig ding. Zij wilde noch terugdeinzen noch buigen. Zij bedacht zich één enkel oogenblik en nam zonder aarzelen een koen besluit: met eenen krachtigen zwaai harer twee bevallige armen raapte zij vlug al hare rokken op tot aan hare beide knieën....

[pagina 117]
[p. 117]

- Och! maar, Grootmoeder, toch! riepen de twee oudste meisjes, terwijl allen een algemeen gemor van ontzetting lieten hooren.

- Ja, ja, kinderen, zoo is 't gebeurd. En het baronesken raapte hare rokken zelfs nog al hoog aan hare beide knieën op; want anders had zij de trap niet kunnen afkomen zonder den wijnroomer te doen omvallen en den wijn van den jongen graaf te storten.

Deze stond als van de hand Gods geslagen over zooveel mannelijke koenheid bij dat jong blond baronesken en ook over dat paar zoo mollige beentjes en billekens....

- O Grootmoeder! riepen de meisjes blozend; maar de jongens zwegen en bloosden niet.

- En weet gij wat de jonge graaf deed?

Hij knielde beschaamd vóór het baronesken neder en bad haar heel eerbiedig en heel nederig om vergiffenis.

En deze werd zoo bleek als haar witte onderrok en zij voelde op eens iets in haar hart loskomen.

En tot verbazing hunner ouders traden beiden weldra hand aan hand St-Martenskerk binnen om de uitvaart van Mononkel met popelend hart en met blozende wangen bij te wonen.

Korten tijd nadien zijn zij natuurlijk getrouwd en hadden zij vele kinderen, die van 't een kasteel op 't ander mochten gaan spelen bij hunne twee grootvaders en grootmoeders.

En tiereliereluit, mijne historie is uit.

 

Hipp.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken