Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamse Gids. Jaargang 34 (1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamse Gids. Jaargang 34
Afbeelding van De Vlaamse Gids. Jaargang 34Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamse Gids. Jaargang 34

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamse Gids. Jaargang 34

(1950)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 381]
[p. 381]

Met pen en potlood

16.

Sommige zinnen blijven in het geheugen ankeren tot in lengte van dagen, van jaren. Van het werk van gravin de Ségur herinner ik me nog bitter weinig; doch volgende woorden uit ‘De schildpad, de kat en de goudvink’ willen maar niet wijken:

‘Ik heb de schuldige gestraft, maar de onschuldige niet kunnen redden’.

Onlangs las ik het verhaaltje opnieuw, om die zin ‘op zijn plaats te zetten’. Het gaf me de indruk, dat ik een lijk weer tooide met het enig overgebleven kostbare sieraad.

En ik zag weer de kat Minet naar de goudvink happen, mijnheer de Réan met een vuurtang naar Minet slaan en meneer zijn verontschuldigingen aanbieden aan zijn vrouw.

Wij zijn allen, zo nu en dan, een mijnheer de Réan en de comtesses, die ons daarom ietwat misprijzen, leggen hùn wijste woorden in ónze mond. - Js.

17.

Voor de derde maal herrie om de Letterkundige Prijs van de stad Gent.

In 1947 vergaderde de jury éénmaal. Er kon geen definitief voorstel worden gedaan, daar een lid afwezig was en een ander (intussen overleden) aan de aanwezigen verklaarde de ingestuurde werken nog niet ter inzage te hebben ontvangen. Er werd geen tweede, nochtans noodzakelijke, vergadering belegd; er werd de juryleden niets meer gevraagd: zij wachten nog steeds...

In 1948 stelde de jury voor, de Prijs toe te kennen aan het werk van een te Gent geboren en getogen, doch thans elders wonende essayist die het slachtoffer werd van een onduidelijk, voor verschillende interpretaties vatbaar artikel uit het reglement. Men had het ‘één jaar werkelijk verblijf te Gent’ even goed in zijn voordeel kunnen opvatten, vermits hij 23 jaren aldaar verbleef.

In 1949 weer moeilijkheden, nu in verband met weer een ander artikel uit hetzelfde reglement. Daar dit uit een 8 à 9 artikels bestaat (waarvan er dan elk jaar één kan gewijzigd worden), mag gevreesd worden dat de crisis van de Letterkundige Prijs van de stad Gent nog haar eindpunt niet heeft bereikt.

En toch is het zo eenvoudig om alles in orde te brengen, om een einde te maken aan deze triestige comedie van het wederzijdse leedvermaak: dat ‘Pan’, de vereniging van Oostvlaamse letterkundigen, en het Gentse gemeentebestuur de verschillende jury's bijeenroepen, met het doel om het discrediet te doen ophouden dat al sinds drie jaar op de Letterkundige Prijs van de stad Gent weegt. - Js.

[pagina 382]
[p. 382]

18.

Boris was druk bezig met het lezen van allerlei artikels, in kranten en tijdschriften, over de wijze waarop de Vrijheid ‘in het rood wordt gekleed’.

Hij zuchtte:

- Waar men de popen buiten walst, gaan de poppen aan het dansen!

En Joris, die Leo Landsman's boekje over ‘Het Poppentheater van Sergej Obraztov te Moskou’ (Uitg. Boekuil en Karveel, Antw.) voor een derde maal las en telkens weer van de 39 prachtige buitentekstfoto's genoot, antwoordde:

- Ik zie ze liever evolueren op Obraztov's toneel!

En lang nog praatten ze over de touwtjes op het toneel en de koordjes in de politiek, over de wonderbare kunst en de soms gruwelijke werkelijkheid.

19.

Mensen die met een monocle lopen, witblinkend in de zon (als ze schijnt!), hebben iets feestelijks en uitdagends in hun handel en wandel.

Gebrilde wezens aanvaarden, elk naar zijn of haar aard, het compromis tussen zwakke natuur en hulpvaardige beschaving: de bril als scherm, als schut, als uitstalraam, als spiegel!

Wie daarenboven een oog achter een donkerkleurig lapje moet verbergen, heeft lust om nog verder in zijn schulp terug te kruipen. Treurige maskerade voor maanden en jaren, zonder de vreugde van één dag uitzinnig carnaval. Voor wanneer de bevrijding?

Raak mij, gevoelige barometer, niet aan: de opklaringen helpen me de betrokken luchten te verdragen. Laat me, half benijd en half beschreid, half beloond en half gestraft. mijn dubbel leven leven: ik juich, ik lijd.

Ik draag het ding, maar het woord werp ik af.

20.

Een prijswinnaar, op weg naar de officiële receptie, aan een vriend van hem:

- Ik vermoed dat ze me zullen bedanken voor hetgeen ik al gegeven heb en dat ik dan op mijn beurt zal danken om wat ik nog moet krijgen...

21.

Een ongeduldige uitgever stuurde aan een niet haastige criticus brief op kaart over het uitblijven van een recensie. Verontwaardiging ontmoette verbolgenheid, want de zwijgzame boekbespreker antwoordde lakoniek:

- Ben ik uw sandwichman?

Een andere collega, eveneens periodisch begraven onder een vracht ongevraagd drukwerk, zei snedig:

[pagina 383]
[p. 383]

- Geen tijd meer om te lezen, nog minder om te schrijven; al mijn vrije uurtjes besteed ik aan het luctor et emergo. Geen tijd tot bezinken, 'k moet zien niet te verdrinken!

En een derde, zinspelend op de titel van een beroemd boek, besloot:

- Wie de zuivere schoonheid rustig of wild bemint, wordt nooit gejaagd door de... wind!

22.

Boris: - De waarheid, eeuwig en onveranderlijk, bestaat ze?

Joris: - Elk ogenblik zijn waarheid, elke mens zijn millioenen waarheidjes!

23.

Waar een criticus vooral het land en de pest aan heeft: elk boek te moeten lezen met het oog op een bespreking. Dat lezen en recenseren, na het schrijven en uitgeven aan de lopende band, foei, slavernij van de geest. En hoe groter de malaise in de letterkunde, hoe kleurlozer de toch immer voortstromende boekenvloed. En wel het treurigste van al: dat goede en minderwaardige boeken in één en dezelfde stroom worden meegesleurd. Het trekt ons mee, het boek met een kleine b, het wil ons klein krijgen; doen wij hetzelfde. De grillige Aprilmaand nodigt ons uit tot een uurtje schoonmaakcritiek over werken die we in de loop van de winter plichtmatig lazen of herkauwden. Twaalf boeken van de plank; voor elk vijf minuten diagnose. Dan pauze. Doornen en rozen.

1. ‘Wroeging’, door Loe Sun (Uitg. Die Poorte, Antw.): acht novellen van de Chinese Tsjechof, geestelijke vader van de typische figuur A Kwi. Acht aanklachten tegen Chinese sociale wantoestanden. In alle domineert de bittere toon van iemand die medelijden heeft met zijn volk, doch geen kans ziet daarin verbetering te brengen.

2. ‘Volken van één stam’, door Philip Gibbs (Uitg. H.D. Tjeenk Willink, Haarlem): Zesde druk, zal er wel volgende bereiken zonder bespreking ook. Strekkingsroman waarin Paul von Arnsberg en Audrey Middleton de mannelijke Duitse en de vrouwelijke Engelse ziel moeten incarneren. Noch ziel, noch vlees, alleen papier.

3. ‘Dr. Robert Shannon’, door A.J. Cronin (Sijthoff, Leiden): Uitstekend verteld, maar gemis aan diepte. Idealisme genoeg. Schrijver schijnt wel met een oog naar zijn boek en met het andere naar de film, die er kan uit voortrollen, te kijken. Vervolg van een vorig Shannonnetje en aanloop tot een mogelijk (of onvermijdelijk?) volgende. En ook deze al te korte bespreking kan worden vervolgd.

4. ‘Moeraskoorts’, door Vicente Blasco Ibanez (Uitg. Wereldbibliotheek, Antw.): van de in de vergetelheid geraakte aartsvijand van Alfonso XIII dit wrange verhaal over arme vissers en rijstbouwers. Thema dat weer actueel is geworden wegens het succes van half romantische en half naturalistische films als de Mexicaanse Maclovia en de Italiaanse Bittere Rijst. Of de zoveelste vergankelijke lelie op de door geen duizenden boeken te vervangen mesthoop.

[pagina 384]
[p. 384]

5. ‘Een Huis vol Mensen’, door C. en M. Scharten-Antink (Uitg. Wereldbibliotheek, Antw.): definitieve tekst in de oude (ook definitieve?) spelling. Dit boek, verwant met werken van Elsschot, Baum, Fonteyne en andere huis-vol-mensen-scheppers, heb ik met genoegen opnieuw gelezen. Eigenaardig toch dat oud wordende auteurs in hun definitief-doen ook hun gebreken in bescherming nemen.

 

6. ‘Masten’, door Staf Vliegers (Uitg. Die Poorte, Antw.): de auteur, uit reactie tegen zijn ‘rollend leven’ als hoofdtreinwachter, gaf zijn naam vleugelen des meervouds en toont hier een verscherpte aandacht voor zee en vissers. Zijn vlot verteld boekje is een sympathieke poging om werkelijkheid en droom op één zelfde plan te tillen. Folkloristisch magisch-realisme, waarin voorlopig de lezer nog niet genoeg gelooft. De auteur en zijn personage Masten zien reeds de verdronken prinses Elza; wij nog niet.

 

7. ‘Het groene Havenlicht’, door René Brink (Uitg. Kroonder, Bussum): volstrekt geen schoonheidshaven in het zicht; met zo'n ersatz de kachel vullen is plicht.

 

8. ‘De Zege van het Verzaken’, door Valère Depauw (Uitg. A. Manteau, Brussel): laatste deel van een trilogie, maar niet de laatste trilogie. Kon de schrijver toch eens de diepzinnigheid van zijn titel bevroeden!

 

9. ‘Het Dodenwoud’, door José Eustasio Rivera (Uitg. Die Poorte, Antw.): exotisme en sociale aanklacht, bittere rubber i. pl. v. bittere rijst. Hier is de mesthoop een oerwoud en de lelie een schim. We zitten er volop in, we rillen ervan (voor vele lezers een extraatje); doch we stijgen er slechts nu en dan eens boven uit.

 

10. ‘Rimboe’, door L. Szekely (Uitg. Wereldbibliotheek, Antw.): Sumatrase miseries van een koloniaal. Door een man geschreven en door zijn vrouw bewerkt; dat spreekt boekdelen.

 

11. ‘De dove Smid’ en ‘De dolle Graaf Pongracz’, door Koloman Mikszath (beide boeken uitg. Die Poorte, Antw.): deze Hongaarse smid legge of stelle men naast die van Ernest Claes om aan te tonen dat men in beide landen in dit geval het litteraire ijzer smeedde toen het koud was. En Graaf Pongracz plaatse men naast Don Quichotte om te bestuderen hoe elke nationaliteit haar dwaasheid in een andere stijl doch met dezelfde bedoeling weet af te reageren. Ik voel veel voor de intelligente Mikszath, vooral zijn ‘Wonderparaplu’ is me bijgebleven.

 

12. ‘Generaal des Konings’ door Daphne du Maurier (Uitg. Sijthoff, Leiden): een gegeven dat Alexandre Dumas père zou hebben doen watertanden. Hier gezien door de dromerig romantische ogen van een vrouw: retrospectief schouwend. Niet actief veroverend en overrompelend.

 

Het uur is om. Slotsom: de boekenslikker en -verslinder krijgt naar zijn gading, lading!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken