Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamse Gids. Jaargang 34 (1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamse Gids. Jaargang 34
Afbeelding van De Vlaamse Gids. Jaargang 34Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamse Gids. Jaargang 34

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamse Gids. Jaargang 34

(1950)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 574]
[p. 574]

Met pen en potlood

31

Grasduinend in drie en dertig jaargangen van ‘De Vlaamse Gids’. Nogmaals uit mijn nota's een kleine greep. Geen inleiding of programmaverklaring op de eerste bladzijden van het allereerste nummer, doch een studie van Max Rooses over ‘Jordaens Calvinist’, waarin de schrijver ‘ook een blik werpt op de geschiedenis der ketters, die te dien tijde in onze gewesten leefden’. Vaak zou D.V.G. over ketters handelen in de loop van zijn jaargangen. In 1940 zet zijn laatste nummer in met een typering van ‘De Ketter Vestdijk’.

Maurits Sabbe publiceerde in 1905 een verhaal, getiteld ‘Een Schutsgeest’: wat hij dan ook altijd voor ons tijdschrift is gebleven.

Enkele ‘Wetenschappelijke Berichten’ over de nieuwe electrische lampen uit dit jaar en over gist en bier bewezen van stonde af aan dat D.V.G. een algemeen tijdschrift wou en wil zijn. Veertig jaar daarna schrijft Max Cosijns er over de atoomenergie en nog wat later Gerard Walschap over bieren Lamot en Callebaut's bier.

De stad Brugge werd meer dan eens met gedichten hier vereerd: van de sonnetten van Julius Sabbe (1905) tot het sonnet van Kitty de Josselin de Jong (1950).

Tussen Jozef Vercoullie's artikels over Kerk en Godsdienst (uit de ‘grijze’ tijd) en Gerard Walschap's ‘Volgende Europeeër’ (uit de ‘groene’ jaren) is er wel een touw te spannen en een lijn te trekken.

De grijze cahiers verheugden zich in de medewerking van Lodewijk De Raet, de huidige groene in die van zijn neef Max Lamberty.

Dat een tijdschrift met traditie (in afwachting van een stijl) ook de ‘banden des bloeds’ niet kan missen wil het leefbaar blijven, bewijst de activiteit van Julius en Maurits Sabbe, van Alfons en Hans van Werveke.

Wat mij verbaast, is dat Cyriel Buysse nooit één letter in D.V.G. heeft geschreven.

In 1907 spreekt Augustijn Lodewijckx over Zuid-Afrika, veertig jaar later stuurt hij van uit Australië bijdragen over het land van de kangoeroe.

Een paar literaire hoogtepunten: in 1906 Maurits Sabbe's ‘Filosoof van 't Sashuis’; in 1923 Willem Elsschot's ‘Lijmen’.

In 1909 handelt Arthur Cornette over Casanoviana, bijna veertig jaar daarna vraagt Raymond Brulez zich af of obsceniteit bestaansrecht heeft. In hetzelfde jaar (ik stak pas mijn hoofd op de wereld) zetten André De Ridder en Julius Hoste (toen nog Junior) een jarenlange, nu en dan onderbroken medewerking in.

Abraham Hans schreef in 1910 over ‘De Geuzenhoek’ (Maria-Horebeke); wat de redactie het volgende jaar niet belette een verhaaltje van Felix Tim-

[pagina 575]
[p. 575]

mermans en Frans Thiry op te nemen: ‘Van Zuster Katelijne en 't Lievevrouwken’.

Moest J.M. nog leven, graag zou hij zijn oordeel over Benedetto Croce's beroemde ‘Estetica’ (1910) herzien.

In 1908 gaf Maurits Sabbe ‘Philemons Dans om de Bruid’ en in 1924 publiceerde Joris Vriamont zijn ‘Ballet’, met ‘Het Lied van de Bruid’ en twee andere ‘dansen op één motief’.

Felix Timmermans' laatste inzending voor ons tijdschrift heette ‘Het Eerste-Communikantje’ (1923).

Franz de Backer's kranig opstel over ‘Nieuwe Banen?’ (1923) verdient stellig een herdruk. Hoevelen hebben vóór en na hem dezelfde roep in de Vlaamse woestijn laten horen? Even baanbrekend was in die tijd Edgar Blancquaert's opstel ‘Over Dialectstudie’.

Uit Raymond Herreman's artikel over ‘Het literaire Slagveld’ (reactie op een stuk van Wies Moens in ‘Pogen’) lichten we deze ene zin, die nog steeds op ons aller antwoord wacht: ‘Het dient onderzocht hoe de beeldende kunstenaars van Vlaanderen wel de gansche wereld bereiken en onze letterkundigen niet, of in veel geringer mate. De oorzaak ligt ongetwijfeld nog elders en dieper dan de taal’.

Ik wil voor vandaag eindigen met dit detail, waaruit blijkt hoe ik vroeg of laat moest in D.V.G. terechtkomen: in één en hetzelfde nummer uit de zestiende jaargang vind ik de tweede bijdrage van Virgiel de Maesschalck en de eerste van Carmen Maerten, twee mensen die een grote rol in mijn leven spelen; de eerste is mijn directeur op school, de tweede... mijn directrice thuis. Leve beiden! Laat mij ze huldigen naar eigen trant.

32

Op Paasregenmaandag heb ik me voor enkele grijze uren opgesloten in mijn werkkamer, tientallen boeken en druksels door mijn handen laten gaan, vijf en twintig jaren Vlaamse cultuurbeweging om me heen laten waaien en enkele losse gedachten neergepend, ter overweging voor u en voor mij, voor ons allen, wij die aan de ‘openbare weg’ timmeren en zo nu en dan eens naar onze ‘ivoren toren’ terugkeren.

Ik heb kleine plaatselijke blaadjes van vroeger bekeken en ze vergeleken met die van vandaag: dezelfde titels, soms nog altijd dezelfde taal- en denkfouten, om van dezelfde bekrompen- en benepenheid te zwijgen. En toch is er meestal verbetering merkbaar: zoniet in de inhoud, dan toch reeds in de stoffelijke presentatie. Het moderne kleedje stemt tot optimisme; de rest zal misschien volgen, met tijd en vlijt.

Ik zal hier niet aan politiek doen. Geen centen-en-andere-krenten-belangen. Hoevele honderden dorpen nog zonder Davidsfonds, hoevele duizenden

[pagina 576]
[p. 576]

gemeenten zonder Willemsfonds, Vermeylenfonds, 'k-weet-niet-wie-maar-ik-weet-wel-wat-fonds. Overal bakkers en slagers. Overal pastoors en schoolmeesters om de zonden en de taalfouten te bestrijden. Maar honderden kleine mensengemeenschappen zonder verlangen naar cultuur, naar een hoger geestesleven. En overal, op de ladder der beschaving, de eenzamen boven, en beneden het millioenengekrioel om en bij de laagste sport: de Sport.

Terwijl het nu toch stortregent en ik niet buiten moet, denk ik aan kleine Vlaamse steden, die me zo verdrietig lijken als deze grauwe aprilvlaag.

Ik liep onlangs door Maldegem en dacht aan de vele Duimpjes-uitgaven van Victor De Lille. Sic transit... De man is dood en zijn Beernem- en andere politieke avonturen, wie denkt er nog aan? Maar de culturele daad die hij met zijn boekjes verrichtte gaf Maldegem en hem een gouden glans. Nu, niets meer dan de harde en soms listige levensstrijd; voor cultuur geen tijd! Ik trok door Roeselare, nijvere bijenkorf in het rijk van de stof. Maar in dat van de geest? Oude, aloude, al te oude herinneringen aan Rodenbach en De Seyn-Verhougstraete. En het aandoenlijke pogen van een paar kleine groepen om het nog niet uitgegane vlammetje tot een vlam te doen oplaaien.

‘'t Is triestig als het regent in den herfst’, zei Van de Woestijne. Idem zoveel in de lente. En nog triestiger is het te moeten aanzien dat, ondanks al dat jarenlange geroep over Vlaamse Beweging, zekere cultuurhaarden in Vlaanderen uitdoofden of aan het uitdoven zijn.

Deze overweging geldt voor alle groeperingen, voor alle overtuigingen, voor alle geestesactiviteiten. Uitgeverijen, bibliotheken, verenigingen ontstaan, ontwikkelen zich, bereiken hun hoogtepunt (hoe relatief ook!), slabakken en verdwijnen. Nog niet zo erg als ze door andere, jonger en vuriger zusjes en broertjes worden opgevolgd. Doch dit is niet altijd het geval. In de grote steden blijft het meestal eb en vloed, een ononderbroken keten van oud en nieuw. Maar kleine provinciestadjes verliezen vaak helemaal hun betekenis van cultuuroase. Ik noemde er twee, dicht bij mijn Brugse deur. Maar zet gerust twee nullen achter die twee. Spreek niet meer van het ‘dode’ Brugge (nog niet levend en levendig genoeg!), maar denk aan het dode Damme, Dendermonde etc... Vul zelf verder in.

Kultuurhaarden doofden of doven uit. Steek weer overal de vuren aan, anders wordt het koud in Vlaanderen!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken