Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamse Gids. Jaargang 35 (1951)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamse Gids. Jaargang 35
Afbeelding van De Vlaamse Gids. Jaargang 35Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamse Gids. Jaargang 35

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamse Gids. Jaargang 35

(1951)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 509]
[p. 509]

Met pen en potlood

13.

In 1930 stelde Prosper Arents, op verzoek van de P.E.N.-Club, een proeve van bibliografie samen, gewijd aan ‘De Vlaamse Schrijvers in vertaling’. Twintig jaar later gaf de Koninklijke Vlaamse Academie zijn nieuw, aanvullend werk ‘De Vlaamse Schrijvers in het Engels vertaald’ uit. Een deel uit het eerste boek werd aldus, met tijd en vlijt, een zelfstandig en uitgebreid geheel. Laten we hopen dat er nog andere delen zullen uit groeien. Het is steeds interessant te weten, welke Vlaamse spijzen het buitenland niet heeft versmaad, de hoofdschotels zowel als de vele kruimeltjes. In de loop van de eeuwen zijn er meer culturele wisselwerkingen tussen Vlaanderen en de wereld geweest dan men gewoonlijk vermoeden durft uit een soort van valse schaamte of overdreven bescheidenheid. Een boek als dit van Arents laat ons toe, een juiste kijk te krijgen op het internationale ruilverkeer van geestesgoed. En tal van vragen rijzen op. Welke auteurs werden vertaald, welke nooit? Wàt werd die eer waardig geacht? In welke mate hebben de Vlamingen zelf voor hun buitenlandse propaganda en bekendmaking gezorgd? Waarom heeft de ene literatuur meer kans dan de andere? En bij het stellen van deze en nog vele andere vragen verschijnt plots de gestalte van de in duistere onbekendheid werkende vertaler in fel stralend licht. De waardering die men hem altijd onthield komt ineens tot uiting.

Wàt wordt van een letterkunde vertaald? Het essentieelste, het beste, het meest oorspronkelijke en representatiefste? Men is verwonderd te constateren dat soms meer liederen dan gedichten, meer novellen dan romans, meer toeristische en kunsthistorische bijdragen worden vertaald dan essays en critieken. Verwonderd en niet verwonderd; want onze kunststeden en onze musea leven vooral van de internationale belangstelling. En het valt op dat de ‘Kans om vertaald te worden’ vaak meer afhangt van allerlei niets met de kunst uitstaande omstandigheden dan van de wezenlijke waarde van een oeuvre. Het toeval speelt hier een groter rol dan om het even welke doelbewuste actie. Laten wij dit Toeval zegenen. Maar naast het wachten op de Zuster-Anna-van-de-Vertaling, kan men ook zelf uitzien naar zekere uitvoermogelijkheden. Bibliografische lijsten als die van Prosper Arents zijn daarom zeer nuttig. Zij betekenen het begin van de inventarisatie van onze geestelijke exportbedrijvigheid en een aansporing om die op te drijven. En zij bewijzen dat de besten van ons volk, samen met de elite uit de andere landen, al sinds ettelijke jaren daadwerkelijk ijveren voor de Europese Beweging, waarover thans zoveel gepraat wordt en geschreven.

[pagina 510]
[p. 510]

14.

Welke jonge of oude enthousiast schenkt ons eens een ‘galerij’ portretten en portretjes van vertalers en vertaalsters, van mensen welke de Nederlandse letterkunde in het buitenland hebben helpen verspreiden? Me dunkt dat dit werk nog ontbreekt in het panorama van onze culturele arbeid. In dit boek, dat meer dan waarschijnlijk nooit zal verschijnen en dat een lijvig deel zou worden met honderden medaljon-opstelletjes, zou bijv. een Leopoldo Bizio zijn plaatje en zijn plaatsje moeten hebben.

Op het einde van de vorige en in het begin van deze eeuw was de ‘Heer Commandeur’ Bizio consul van Nederland te Venetië. In een paar vergeelde nummers van ‘Neerlandia’ vond ik enkele inlichtingen over deze Nederlandskundige Italiaan. Het Augustusnummer van 1897 drukt een brief van hem over, gestuurd aan de algemene secretaris van het Algemeen Nederlands Verbond. Daarin maakte hij zich bekend als ‘een oprecht bewonderaar’ van onze taal en letterkunde, verzocht hij om als lid van het A.N.V. te worden opgenomen en deelde hij onder meer mede: ‘Sedert vijf jaren heb ik van tijd tot tijd in Italiaanse dagbladen de vertaling van verschillende Nederlandse gedichten laten verschijnen’. In hetzelfde nummer staat het lijstje van de door Bizio vertaalde versjes: een van Jacob Bellamy, drie van De Génestet, twee van Helena Swarth, acht van Rosalie en drie van Virginie Loveling.

De doordringende romantiek van ‘Het Geschenk’, ‘Tegemoet gaan’ en andere sentimentele miniatuurtjes heeft dus ook een Venetiaans hart bekoord... ‘Neerlandia’ van Maart 1904 vermeldde een nieuw blijk van Bizio's liefde tot de Nederlanden: aan het A.N.V. schonk hij de gehele oplage, 150 exemplaren, van het door hem geschreven werk ‘Maladie, mort et sépulture de S.A. le Prince Guillaume George Frédéric d'Orange-Nassau, documents officiels publiés à l'occasion du premier centenaire de sa mort’.

Consuls die gedichten in dagbladen laten verschijnen zijn een zeldzaamheid. Bizio verdient onze dankbare hulde, we mogen hem niet vergeten. Wie bezorgt hem een ‘literair paspoort’ voor de Eeuwigheid? En wie weet er meer over?

15.

Giacomo Prampolini: voor het eerst las ik zijn naam in een kroniek van Marcel Brion uit ‘Les Nouvelles Littéraires’ (1931); hij werd daarin geroemd als de knappe schrijver van een wereldliteratuurgeschiedenis. Later las ik ook enkele artikels van hem in een Hollands tijdschrift (als ik me goed herinner: ‘Den Gulden Winckel’). Hij was (en is nog) een trouwe vriend van Jan Greshoff, die hem steeds vertederd ‘Kobus’ noemde (en nog noemt): men leze Greshoff's stukje over Prampolini in het Friese tijdschrift ‘De Tsjerne’ (1950). In de hete zomer van verleden jaar, althans voor het Zuiden, ontmoette ik ‘Kobus’ te Perugia, samen met prof. Romano Guarnieri. Dr. Prampolini sprak me over Herreman, Minne en Roelants en zei dat hij de jaargangen van ‘'t Fonteintje’ bezat, waarop ik hem antwoordde dat menig Vlaams boeken-

[pagina 511]
[p. 511]

liefhebber hem dit mocht benijden. Doctor in de Rechten en in de Germaanse Filologie (Universiteit van Rome), woont deze Milanees in Umbrië: te Spello, in de buurt van Assisi en Perugia. Hij schonk me een exemplaar van zijn ‘Poeti olandesi’, een boekje of volumetto van 7 × 5 cm. omvang, een van de kleinste formaten die ik ooit zag. Het bevat Prampolini's vertalingen in het Italiaans van gedichten van Bloem, Keuls, De Haan, Greshoff, A. Roland Holst, Nijhoff, Werumeus Buning, Slauerhoff, Hendrik de Vries, Marsman, Du Perron, Engelman, Donker e.a. Hij wijdt er ook een innige gedachte aan zijn ‘buoni amici Marsman e du Perron’. Dit kleine bundeltje verscheen in 1947, uitgegeven door de zorgen van zijn Zwitserse vriend Giovanni Scheiwiller, uit Milaan. Sindsdien is ‘Kobus’ ook met een gelijkaardig reeksje vertalingen uit de hedendaagse Friese poëzie klaargekomen. Voor dezelfde serie werkt hij thans aan de vertaling van verzen van dichters uit Engadin en hij hoopt stellig ook een boekje aan de moderne Vlaamse poëzie te kunnen wijden.

Perugia, Assisi, Spello: van op deze ‘hoogten’ is niet alleen de Umbrische vlakte een genot voor het oog, maar ook de Europese cultuur één groot landingsterrein voor de geest. Ik ging er Johannes Joergensen in zijn hemelhoog gelegen huis opzoeken. Ik maakte er kennis met Romano Guarnieri, die zijn tijd en werkkracht verdeelt over de universiteiten van Amsterdam, Utrecht en Perugia. In diezelfde Hogeschool voor Vreemdelingen zag ik Maria Montessori, aan de arm van haar eveneens vermaarde zoon en te midden van de verering van opvoedkundigen uit allerlei landen, plechtig, voornaam en toch eenvoudig door de koele gangen schrijden. En ik leerde er ook Prampolini kennen, die wonderlijke polyglot van een Kobus, auteur van een in het Italiaans geschreven en ook in het Spaans vertaalde wereldliteratuurgeschiedenis, waarvan ik in Rome de nieuwe druk achter de uitstalramen van een paar grote boekhandels had zien liggen.

16.

Na twee Italiaanse vertalers van Nederlands geestesgoed, een Oostenrijker. Te Wenen woont Heinz P. Kövari met wie ik reeds een paar malen vluchtig correspondeerde, dank zij de sympathieke bemiddeling van ons beider vriend. de Vlaamse declamator Rikke Schmitz.

Kövari bezorgde in 1935 een Duitse vertaling van Theo Thijssen's ‘Kees de Jongen’ (een tweede druk verscheen te Wenen in 1949). In 1937 volgde een overzetting van A. den Hertog's roman uit de tijd der Oostindische Compagnie: ‘Vrouwen naar Jacatra’. Ook van dit boek kwam er meer dan een druk. In 1941 publiceerde Kövari te Wenen en te Leipzig een bewerking van Jan Apon's roman ‘Een zekere Manuel’. Na de oorlog verschenen twee nieuwe Duitse vertalingen van hem bij de Büchergilde Gutenberg te Wenen: in 1947 Theo Thijssen's ‘Het grijze Kind’ en in 1949 ‘Levensbloesem’ van Stijn Streuvels (‘uw grote landgenoot’ schreef hij me). Verder hield Heinz Kövari radiolezingen in het Duits over de Nederlandse Letterkunde, over

[pagina 512]
[p. 512]

Streuvels en over Gezelle. Hij vertaalde een paar verhalen van René J. Seghers en volgt met belangstelling de werkzaamheden van Vlaamse en Hollandse schrijvers en tijdschriften. Hij heeft nog een paar vertalingen in handschrift liggen; want ook in Oostenrijk loopt niet alles van een leien dakje op de boekenmarkt. Dat er dààr eveneens mensen zijn, die aan actieve Europese solidariteit doen, stemt verheugend en hoopvol.

17.

Louise Ackermann

‘Praten betekent: zijn geest door het venster gooien’, meende zij. En daarom verkoos zij het spreken tot zichzelf en hield zij haar ‘Journal’. Maar zij kon niet lang haar geheim voor zich alleen houden; zij moest de anderen er toch iets van mededelen. En zij plukte een tuil eruit: ‘Pensées d'une Solitaire’. En zij hield de giftigste bloemen voor zichzelf. Die werden later posthuum uit haar venster geworpen.

18.

Germaine Acremant
 
De auteur van ‘De Dames met de groene Hoedjes’
 
houdt van provinciale kalfjes en koetjes.
 
Tegenstelling tussen naam en werk,
 
honigzoet contra bitter-sterk.

19.

France Adine
 
Een bloem uit het Zuiden?
 
Neen! Uit Eessen, bij Diksmuide.

20.

Sibilla Aleramo
 
Een oude vrouw droomt van de Eeuwigheid
 
en zingt met heimwee over vroeger tijd:
 
‘Lichaam volmaakt dat lijden nog niet kende’.
 
Troost schenkt haar Naam, de fiere, de bekende.

21.

Celine Arnaud
 
Dada en het surrealisme was ze voor,
 
nu geeft ze slechts haar eigen ingeving gehoor.
 
Dada, dodo:
 
‘La nuit rêve tout haut’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken