Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamse Gids. Jaargang 37 (1953)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamse Gids. Jaargang 37
Afbeelding van De Vlaamse Gids. Jaargang 37Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamse Gids. Jaargang 37

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamse Gids. Jaargang 37

(1953)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 173]
[p. 173]

Brieven van Julius Vuylsteke aan Julius Sabbe

VOOR jonge Vlamingen van vandaag is de naam van Julius Vuylsteke nog slechts een naam. Af en toe vindt men in moderne literatuuroverzichten een paar regels aan hem gewijd, sporadisch treft men een gedicht van hem aan in een nieuwe bloemlezing.

Nu het vijftig jaar geleden is dat deze beroemde Vlaming te Gent overleed, hebben verschillende dagbladen een sympathiek herdenkingsartikel over Julius Vuylsteke laten verschijnen.

Wij hoorden over Vuylsteke vaak spreken door onze oud-leraar Prof. Maurits Basse, die in zijn lessen en in zijn voordrachten in grote mate er toe bijgedragen heeft, dat velen van ons toch weten wat Vuylsteke voor de Vlaamse cultuur heeft betekend. Door Basse's woord meer ontroerd dan overtuigd (want de idolen van onze jeugd waren er andere en, op Multatuli na, van jongere leeftijd) gingen wij op de prondelmarkt snuffelen naar de werken van Vuylsteke: de wereld van Vuylsteke lag zo ver verwijderd van de onze, zijn verzen konden we zelden genieten; maar iets van Basse's verering ging toch op ons over, nl. het ontzag voor die krachtige pioniersfiguur.

Ik vond iets ‘kouds’ aan hem en die indruk is me bijgebleven, ondanks de geestdrift die (na Basse) Richard Maerten en Julius Pée me gul en kwistig hebben meegedeeld. Maar steeds heb ik in hem belang gesteld, steeds heb ik het gevoel gehad dat deze Man, om meer dan één reden bewonderenswaardig, nóóit door zijn volk gewaardeerd is geworden zoals hij het nochtans had verdiend. Er leeft een drang in mij om Vuylsteke beter te leren kennen; en het doet me meer dan genoegen te zien, dat andersdenkenden als Mamix Gijsen en R.F. Lissens hem niet hebben vergeten. En enkele jaren geleden kon ik Julius Pée ertoe bewegen, zijn herinneringen aan Vuylsteke voor ‘De Vlaamse Gids’ te schrijven. Ik ben er nog blij om. Als het me gegund wordt eerst andere taken te volbrengen, kom ik stellig eens tot Vuylsteke terug. Intussen ben ik zeer benieuwd om zijn miskend terrein verder te leren ontdekken.

Vuylsteke behoort tot diegenen die een groot deel van hun talent en hun activiteit opgeofferd hebben voor het Willems-Fonds. Op deze zo merkwaardige Vlaamse culturele vereniging heeft hij voor altijd zijn forse stempel gedrukt.

In de documenten, welke mijn schoonvader Richard Maerten vlijtig vergaard had met de bedoeling een geschiedenis van het Brugse Willems-Fonds te schrijven (taak die de dood hem belet heeft te volbrengen), vind ik acht brieven en briefjes van Julius Vuylsteke aan Julius Sabbe. Zij dagtekenen uit de periode 1871-76 en maken deel uit van het archief van het Brugse Willems-Fonds. De meeste handelen over ledenlijsten, het sturen van boeken en over andere zakelijk-administratieve aangelegenheden en zouden van weinig of geen

[pagina 174]
[p. 174]

belang zijn, ware het niet dat afzender en bestemmeling twee beroemde Vlamingen waren. Een paar daarvan bevatten interessante bijzonderheden; en één brief acht ik zeer belangrijk omdat hij zo goed de verhouding tussen het Algemeen Bestuur van het Willems-Fonds en de plaatselijke afdelingen weergeeft, onderscheidenlijk vertegenwoordigd door de beheerste Vuylsteke en de impulsieve Sabbe.

Hoe staan door deze brieven, ondanks de louter zakelijke dingen waarover het gaat, de mensen Vuylsteke en Sabbe (verbonden door een grote vriendschap, een zelfde ideaal en een zelfde voornaam) zo dicht bij ons; hun beslommeringen en vreugden zijn nog steeds de onze.

Wij laten hier nu de tekst van een viertal epistels volgen:

Gent, 7 Nov. 1871.

Amice.

 

Gij hebt mij gezegd dat onze lijst veel fouten bevat. Wees zo goed de bijgaande proef eens te overlopen, en ze mij morgen vóór 5 uren na middag terug te bezorgen, met uw correctiën. Uw

Julius Vuylsteke.

Gent, 5 Juli 1874.

Waarde vriend, J. Sabbe

Brugge

 

Binnen 14 dagen zal uwe bijdrage voor het Jaarboek nog zeer wel in tijd komen; op voorhand dank.

Hierbij een paar aanbevelingen van onze laatste uitgaven met verzoek ze ergens in een Brugs blad te doen opnemen.

Wat Bousson betreft, gij hebt voor hem geantwoord, en u borg voor hem gesteld: ik kan dus zijn kwitancie in 't geheel niet terugnemen en wij zijn u niets schuldig. Moge 't u tot les dienen om ons niet telkens zogezegde inschrijvers op te geven, die als de kwitancie komt, er op schrijven dat zij nooit ingeschreven hebben. Dat gebeurt maar te Brugge.

Reikhalzend zie ik de bestelling der prijsboeken tegemoet. Uw

Julius Vuylsteke.

Gent, 22 Nov. 1874.

Waarde vriend, Jul. Sabbe

Brugge

 

Ik zend u een proef van uw verslag, vergezeld van het Handschrift. Een paar verkortingen zijn oorzaak dat dit stuk u niet onbezoedeld terugkomt. Wij zullen het u echter doen heruitschrijven indien gij zulks verlangt.

Het § 1 is niet kunnen opgenomen worden omdat het ene kwestie als beslist vooronderstelt, waarover wij het met u niet eens zijn. Volgens onze opvatting zijn de Afdelingen plaatselijke inrichtingen, en wordt de hoedanigheid

[pagina 175]
[p. 175]

van lid ener Afdeling door de verblijfplaats bepaald. Gij wilt, integendeel, aan Brugge verscheidene personen trekken die noch die stad noch de aanpalende gemeenten bewonen. Alvorens dit mogelijk is, zal uw aangekondigd voorstel eerst moeten gestemd worden, en bovendien nog een ander voorstel waarbij aan de inschrijvers zou toegelaten worden zich aan te sluiten bij zulke Afdeling als zij verlangen.

Wij geven u echter in overweging of die veranderingen in ons inrichtingstelsel wel enige wezenlijke voordelen, voor wie het ook zij, zouden opleveren.

Het voordeel voor de Brugse Afdeling zou bestaan in enige fr. meer in haar kas, maar zij zou dan ook de verplichting op zich laden om in andere plaatsen werkzaam te zijn; voor die andere plaatsen, die gij u zoudt annexeren, zou het voordeel zijn dat gij dan misschien iets zoudt doen, maar daartegenover zou het verlies staan van hetgeen er nu gedaan wordt bij middel van de verzekerde toelagen, hoe klein ook, welke de toegevoegde bestuurleden genieten. In den grond zou dus niemand er bij winnen.

Er is meer. Het verhoopt voordeel van enige fr. meer te ontvangen zou zelf maar schijnbaar zijn. Want zo de Afdelingen de buitenleden aan zich trekken, wier bijdragen nu het Algemeen Bestuur toelaten haar buitengewonetoelagen te verlenen, dan zullen zij die hulpbron gedeeltelijk doen opdrogen en bijgevolg evenveel minder ontvangen als buitengewone toelage.

Gij zegt dat de propaganda ten behoeve van het Willemsfonds in 't algemeen er zou bij winnen. Ik zie dit niet in. Die propaganda, gelijk zij nu door het Algemeen Bestuur bij middel der toegevoegde bestuurleden in de kleine steden wordt uitgeoefend, is, geloof ik, ten minste zo doeltreffend als zij het zou kunnen wezen wanneer zij overgenomen wierde door een Afdelingsbestuur hetwelk toch zijnen zetel in die kleine plaatsen niet heeft.

Bestaat er reden om den territorialen werkkring der Afdelingen ten koste van dien van het Algemeen Bestuur uit te breiden? Wij geloven het niet.

Door de inschrijvers der kleine plaatsen in de nu bestaande Afdelingen op te slorpen, zou men beletten dat er in die kleine plaatsen zelve met der tijd Afdelingen gevormd worden, hetgeen wij moeten wensen, en mogen hopen.

Waar zou bovendien die uitzetting der Afdelingen ophouden? De ene zou zich een geheel arrondissement, de andere ene gehele provincie toeëigenen. Daarenboven zouden zij het recht nemen leden te hebben in alle delen des lands. Het zou op die wijze mogelijk zijn dat er ene Afdeling bestaat die in de plaats zelve waar zij gevestigd is geen of bijna geen leden telt, maar die er zou hebben hetzij in andere plaatsen van het arrondissement of de provincie, en verder hier en daar in andere delen des lands. Gent en Brugge b.v. zouden nu ieder een lid hebben te Arlon (Gent P. Fredericq, Brugge Cornette) en ieder een lid te Bergen (Gent Keurvels, Brugge De Block): veronderstel dat er zo tien heinde en verre verspreid liggen, en de Afdeling Brugge zal bestaan en zal niet kunnen ontbonden worden zelfs wanneer zij in de Brugse agglomeratie geen enkel lid meer zou tellen. Ook in de plaatsen, waar Afdelingen bestaan, zouden de andere Afdelingen leden willen hebben: A die naar Brussel of Antwerpen verhuist, zou verklaren lid te willen blijven van de Brugse. B die te Gent woont, zou om de ene of andere reden verklaren geen lid te willen zijn van de Gentse afdeling (hetgeen volgens de Grondslagen zijn recht is), maar hij zou tevens verklaren zich aan te sluiten bij de Lierse, b.v. - Van daar onderlinge misnoegdheid tussen de Afdelingen.

Ik zwijg van de moeilijkheden welke dat alles voor den financiëlen dienst zou bij brengen.

[pagina 176]
[p. 176]

Laat dus, bidden wij u, de Afdelingen blijven wat zij zijn: plaatselijke kringen, die hunne reden van bestaan en hunne taak vinden in de behoeften der plaats waar zij hunnen zetel hebben, en der gemeenten die daar onmiddellijk aan palen en aldus met de eerste één agglomeratie uitmaken, - en die zich geheel aan het volbrengen dier taak toewijden. Zij is reeds veelomvattend. Wanneer gij b.v. in Brugge van het Willems-Fonds het middenpunt wilt maken van die kunst- en toneelbeweging waarvan gij spreekt, zult gij de handen vol werk hebben. In die orde van zaken vermag overigens de geest van initiatief en de persoonlijke invloed meer dan het geld; maar zelfs, wat het geld betreft, hebt gij nog over geen nood te klagen, want uwe rekening sluit met een boni van 300 fr. Wij zijn overtuigd dat een Afdeling, ook in de omliggende kleine en grote plaatsen, ja in het ganse land, veel nuttiger kan zijn voor het Willems-Fonds door de voorbeelden van ijver en werkzaamheid die zij binnen haar beperkt gebied geeft, dan door te pogen hare werkingen over veel plaatsen uit te strekken. Mocht nochtans uwe Afdeling inderdaad overvloed van leven hebben, niets zal haar beletten hare vruchtbare bedrijvigheid ook over het omliggende te laten stromen: daartoe is geen verandering in onze inrichting nodig. De toegevoegde bestuurleden b.v. van Thourout, Blankenberge, Oostende, Tielt hebben credieten te hunner beschikking; wilt gij in die plaatsen iets doen, welnu verstaat u met hen, zij kunnen, indien zij het raadzaam oordelen, hunne credieten aanwenden tot bevordering van hetgeen gij daar zoudt willen aan-vangen.

Ten slotte verzoeken wij u, in geval gij uw voorstel op de dagorde der Algemene Vergadering (28 december aanstaande) wilt gebracht hebben, het duidelijk te willen formuleren: federatieve uitbreiding is zeer rekbaar, en daar het hier ene verandering geldt die wezenlijk met de bepalingen der Grondslagen in strijd is, zal het nodig zijn het voorstel als wijziging of vollediging van het een of ander artikel in te kleden.

Gelief mij de proef van het Verslag ten spoedigste terug te sturen, en geloof mij

Uwen verkleefden

Julius Vuylsteke

 

Uit de vierde brief schrijf ik de mededelingen van de ‘boekhandelaar’ Vuysteke niet over, enkel de eerste helft die handelt over een studie van Karel Deflou.

Gent, 18 Oct. 1876

Waarde Julius Sabbe,

 

Er zal hoogstwaarschijnlijk, zoals ik den heer Deflou schreef, geen middel zijn om zijn bijdrage op te nemen, en dit wel om twee redenen: 1o naar ik schatten kan is de aangenomene kopij reeds toereikend om het bepaald getal bladzijden te vullen, 2o al was er zelfs nog enige plaats over, voor een zó uitgebreid stuk zou er toch niet genoeg zijn. Uw wens om het dan afzonderlijk uit te geven, zal ik aan het Bestuur mededelen, dat na onderzoek zal beslissen.

 

Uw

Julius Vuylsteke

[pagina 177]
[p. 177]

De vier andere briefjes achten wij niet belangrijk genoeg om de inhoud ervan mede te delen; het gaat er om allerlei administratieve kleinigheden. Er zullen wel nog meer brieven geweest zijn. In een ervan verwijst Vuylsteke naar een schrijven dat wie weet waar verzeild is geraakt. En tevens mag hier de vraag worden gesteld, waar de brieven van Julius Sabbe aan Vuylsteke terecht zijn gekomen?

Wat de hier aangehaalde epistels betreft, bevestigen vooral de eerste twee de indruk die sommige gedichten van hem op mij maakten en die ik samenvatte met het benaderende woord ‘koud’. Hard, stug, ruig zijn allicht betere termen. Vuylsteke is de regelaar, de ordenaar, de wet-houder; Sabbedaarentegen ‘dichterlijker’, vlugger door geestdrift mede te slepen. Vuylsteke moest intomen, Sabbe liet zich opzwepen. Zij gehoorzaamden beiden aan de ongeschreven natuurwetten die enigszins anders zijn voor Brugge dan voor Gent: boven Brugge drijven en dreven er altijd meer ‘wolken’ dan boven Gent. Veronderstel dat er vandaag of morgen iemand opstaat of opdaagt om de geschiedenis te schrijven van de betrekkingen tussen Brugge en Gent in het algemeen en van Brugs en ‘Gents’ Willems-Fonds (d.w.z. Algemeen Bestuur) in het bijzonder, ik ben er van overtuigd dat hij, ook rekening houdend met de apartheid van elke persoonlijkheid, zekere lijnen van bestendigheid zal ontdekken in de verhoudingen tussen achtereenvolgens Julius Vuylsteke en Julius Sabbe, G.D. Minnaert en Albert Thooris, Jozef Vercoullie en Julius Boedt, Oscar Van Hauwaert en Cyriel Braekman, Hans van Werveke en Victor Sabbe.

Sinds het heengaan van mijn schoonvader Richard Maerten heb ik al ettelijke porties archief stof ingeademd; en in verband met Vuylsteke'sbetekenisvolle en nog steeds actuele brief van 22 November 1874 meen ik te mogen verklaren dat de geschiedenis van het Willems-Fonds nu eens het standpunt van Vuylsteke, dan weer dat van Julius Sabbe heeft zien zegevieren. De geestdrift die hen verbond (en elk uitte ze in zijn eigen trant) is het Willems-Fonds steeds ten goede gekomen. Dit weze een les voor ons allen; waar onverschilligheid heerste werd nooit iets bereikt.

 

Brugge, 18.1.53

Jan SCHEPENS


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Jan Schepens

  • over Julius Vuylsteke

  • over Julius Sabbe

  • brief aan Julius Sabbe

  • brief van Julius Vuylsteke

  • brief aan Julius Sabbe

  • brief van Julius Vuylsteke

  • brief aan Julius Sabbe

  • brief van Julius Vuylsteke

  • brief aan Julius Sabbe

  • brief van Julius Vuylsteke


datums

  • 7 november 1871

  • 5 juli 1874

  • 22 november 1874

  • 18 oktober 1876