De Vlaamse Gids. Jaargang 41
(1957)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–
[pagina 20]
| |
Generalife
| |
[pagina 21]
| |
van alle zijden aankomen
met losbarstende woorden,
traan worden en leed,
in de wateren, met de zielen...
De trap op!
Neen, de trappen àf kwamen zij!
- Wat ontzettende verwarring
van zielen, van wateren, van tranen:
wat bleke opeenhoping
van verbijsterende vluchten!
..En hoe weten wat zij wensen?
Waar te kussen? Hoe, ziel,
zielen noch tranen zien
bevend in het water?
Zij kunnen van elkander niet scheiden;
laat ze vluchten, laat ze! -
..Zijn zij de magnolia's gaan ruiken,
over de muren gaan leunen,
zich in de cypressen gaan verbergen,
beneden tegen de bron gaan spreken?
...Stilte! zij wenen niet meer.
Luistert! Zij spreken niet meer.
Het water is ingeslapen en droomt
dat men het onttraande;
dat de zielen die het had,
geen tranen waren doch vleugels,
liefelijk meisje in haar tuin,
vrouw met haar scharlaken roos,
jongen die naar de wereld keek,
man met zijn jonge bruid...
Hoe het zong en hoe het lachte...
Hoe het zong en hoe het weende,
met het rood der ondergaande zon
in de hoogste tranen,
in de hoogste roep,
wenteling van een bebloede ziel!
Gevallen, gespreid, gebroken
het water, hemels en blank!
Hoezeer ontwricht
verheft het zich boven de arm!
Spreekt met meer vertrouwen tot zijn dromen
die wegtrekken uit zijn angsten;
het schijnt dat het berust
| |
[pagina 22]
| |
de hand reikend aan de ziel,
terwijl, eeuwige aanwezigheid,
de ster van die stond het bedriegt.
Maar nog eens keert het weder
naar de zijde van zijn tegenspoed;
neemt het hoofd in de handen,
wil niemand of niets,
roept luid op aleer te sterven
en vlucht zonder hoop.
...De wateren spreken en wenen,
wenen de zielen en zingen.
O, wat troosteloosheid
van gaan en keren;
wat een naderen van de uiterste hoek,
in slaapwandel herhaald;
wat stoten van het hoofd
tegen de uiteindelijke muren!
- In water gaat de ziel verloren,
en het lichaam daalt zonder ziel;
zonder klacht gaat het lichaam heen,
en laat de ziel met het water,
wenend, sprekend, zingend,
- met de zielen, met de tranen
van het labyrint van het leed -,
tussen de witte oleanders,
tussen de roze oleanders
van de grijze en zilveren avond,
met de mirt die reeds zwart is,
onder de bedekte fonteinen.
(Vertaling door Erik Van Ruysbeek)
|
|