Ardens sonnet
door Francesco Petrarca
Door wilde bossen trek ik, jong van moed.
Ongastvrij oord, zelfs voor de wapenmannen;
Maar duisternis kan mij niet overmannen,
Dit kan de zon die straalt met liefdegloed.
'k Trek zingend voort (niet wijs, vol overmoed!),
De hemel heeft mijn liefde niet verbannen.
Staat zij daar niet met vrouwen als omspannen?
't Zijn sparren en 't zijn beuken: 'k zag niet goed.
In bLAd en zUcht meen ik ze dRA te horen.
Ook in de takken en in 't vogelklagen,
In 't water dat hier murmelend verdwijnt.
Nog zelden kon een stilte zo bekoren
En 't eenzaam bosgeheim me zo behagen.
Ware het niet dat te veel zon verkwijnt.
Nota: In juni 1333 trok Petrarca, op weg naar Luik, alleen door de Ardennen. De troepen van de hertog van Luxemburg streden er toen tegen die van de hertog van Brabant.
Op zaterdag, 2 augustus 1947, werd, als herinnering aan Petrarca's tocht door de Ardennen, te Habay-la-Neuve, in het woud van Anlier, een eenvoudige gedenksteen onthuld.
In het eerste vers van het sextet vlocht Petrarca Laura's naam:
‘Parme d'udirLA, Udendo i RAmi e l'ôre’.
Wij hebben getracht dit ook te doen.