De Vlaamse Gids. Jaargang 45
(1961)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–
[pagina 313]
| |
Y. De Smet
| |
Mens en dandyJüngers grootste eigenschap, als mens, is wel zijn nauwgezetheid. In elk werk, en in elke omstandigheid, vinden wij haar terug. In de eerste wereldoorlog trad Ernst Jünger op als een gewetensvol soldaat, die zelfs, in een hopeloze situatie, weigerde zich over te geven. Na het grote avontuur van deze wereldoorlog laat hij zich inlijven bij de ‘Reichswehr’, maar hij houdt het er niet te lang uit, en gaat studeren. Hier is Jünger niet zo nauwgezet, want hij beëindigt zijn studies niet, maar behoudt, voor de rest van zijn leven, de belangstelling voor de stof: zoologie en filosofie. Na het succes dat hij behaalde met zijn eerste oorlogsboek ‘In Stahlgewittern’, neemt hij het besluit schrijver te worden. Zo wordt hij meegesleurd op het gevaarlijk terrein van de politiek. De omstandigheden brengen hem dicht in de omgeving van de latere Führer. Hij werkt mede aan het samenstellen van allerlei verzamelwerken, die de herinnering aan de periode 1914-1918 moeten warm houden. Wanneer de Nazi's echter aan de macht komen, wordt Jünger er door zijn nauwgezetheid toe gedwongen het politiek toneel te verlaten. Deze ommekeer gaat niet van zelf, want tegelijkertijd heeft er zich bij Jünger een innerlijke verandering voltrokken. Het soldateske en het politieke zijn thans onvoldoende voor hem; het reizen en de zoologie schenken hem meer voldoening. Op hetzelfde ogenblik wendt hij zich tot een meer letterkundige stof, en werken zoals ‘Afrikanische Spiele’ en ‘Auf den Marmorklippen’, zullen ook langer bij de lezer | |
[pagina 314]
| |
belangstelling vinden. Nochtans treffen wij een ganse reeks werken aan met een pedagogisch doel, die, in hun tijdsgebonden wijsheid beschouwd, geen lang bestaan kunnen kennen (‘Totale Mobilmachung’ - ‘Ueber den Schmerz’). Van nu af aan vinden wij in zijn werk telkens weer die veelvuldigheid: bedrijvigheid in de natuur, daarbij literaire en pedagogische bedoelingen. De oorspronkelijke eenzijdigheid op politiek en militair plan verdwijnt. In zijn plichtsbewustzijn weigert Jünger nog langer enig contact te hebben met die oude wereld: men biedt hem het lidmaatschap aan van de ‘Dichterakademie’, en hij weigert (18 november 1933); hij verbiedt de publicatie van een uittreksel uit ‘Das abenteuerliche Herz’ in het partijblad ‘Der völkische Beobachter’ (14 juni 1934); aan de tweede wereldoorlog neemt hij slechts passief deel, omdat hij niet akkoord is. Hij verdedigt zich tegen de dictatuur in de taal; zijn geschriften ‘Auf den Marmorklippen’ en ‘Gärten und Strassen’ werden zelfs geïnterpreteerd als aanvallen tegen het regime. De overmoedige avonturier uit het eerste werk wordt een vroegrijp denker; het avontuurlijke blijkt nog uit ‘Der Arbeiter’, maar vanaf 1934 ziet men hoe Jüngers denkkracht steeds dieper doordringt, en steeds poogt de macht achter het vormelijke te vinden. Niet de oppervlakte is voor hem belangrijk, maar de onzichtbare diepte. Toch blijft in deze gewetensvolle, ernstige denker één trek merkwaardig, die men pedant, of maniëristisch noemt. Zoals elke persoonlijkheid, is Jünger een dandy en dat betekent, dat hij het buitengewone zoekt. Hij doet dit niet zoals de Beau Brummel in de grove vorm van het uiterlijke, want nooit heeft hij in zijn uiterlijke verschijning fatterige vormen aangenomen. Hij is een ernstig man, zo ernstig zelfs, dat hij zich in elk opzicht ernstig opvat. Hij is precies, en met deze preciesheid verbindt zich preciositeit; het buitengewone bij Jünger treedt te voorschijn onder die verfijnde vorm. Het valt niet moeilijk om deze vormen in het werk op te zoeken, vooral in de dagboeken, waarin het karakter van de schrijver het best tot uiting komt, want daar vinden wij de spiegel van de auteur. Vele vormen van Jüngers dandyisme zijn onwillekeurig ontstaan, en andere weer welbewust. Jüngers neiging tot al wat Frans is, moeten wij zeker overdreven noemen: gedurende de tweede wereldoorlog leest hij alle Franse boeken, die hem in handen vallen; zijn persoonlijke smaak is dus niet erg kieskeurig, maar anderzijds geeft zijn omgang in Parijs blijk van een grote verfijning: Picasso, Braque, Sacha Guitry, Arletty, Cocteau, Jouhandeau, Gallimard, en anderen. Zijn zoeken naar zeldzame boeken bewijst zijn verlangen naar het buitengewone, maar het duidelijkst vinden wij dit verlangen terug daar waar het zijn eigen boeken betreft, zo bv. voor een ex-librisGa naar eind(1), of een etui om het handschrift van ‘Auf den Marmorklippen’ in te bergen. De detaillering in dergelijke passages wijst erop hoe ernstig Jünger die kleinigheden opneemt; zo kijkt hij met liefde naar de inkt waarmee hij schrijft en die blauw uit de pen vloeit, en 's nachts donkerder wordtGa naar eind(2). | |
[pagina 315]
| |
Al deze neigingen tonen ons een dandyisme van de fijnste smaak. Jünger beschouwt het onbelangrijke misschien als belangrijk, maar nooit zo dat een criticus dit als basis voor een verguizing van zijn schrijverstalent zou mogen gebruiken, zoals J.P. Stern het deed in verband met de schrijfwijze: ‘dem Manne’ in plaats van ‘dem Mann’Ga naar eind(3). Deze stijlpreciositeiten vallen slechts op, wanneer men de stijl bestudeert; wanneer men Jünger leest, ziet men die dingen niet. Jünger beseft zijn dandeske neigingen wel; daarom heeft hij in de tweede uitgave van ‘Strahlungen’ de meeste aangehaalde uitingen ervan geschrapt. Dit toont meteen aan, dat hij zich met het probleem beziggehouden heeft; het wordt trouwens nog duidelijker door zijn theoretische beschouwingen over het probleem dandyisme. Ook Rivarol was een fijnzinnig mens, en juist met deze Franse auteur heeft Jünger zich lang beziggehouden. In het werk dat hij over Rivarol geschreven heeftGa naar eind(4) wordt de dandy à la Brummel, die niets anders dan dandy was, geconfronteerd met verschijningen als die van Byron en Richelieu, die ook nog ‘andere Felder pflügen’. Jünger heeft het probleem ernstig bestudeerd en zijn opvattingen met die van anderen vergeleken. Hij vermeldt hiervoor: Otto Mann, ‘Der moderne Dandy’, 1925. Volgens deze bron is de dandy een esthetische ‘Spät-Typ’ in een maatschappij, die zichzelf nivelleert en materialiseert. Hij heeft geen aansluiting met de werkelijke cultuur en vindt die aansluiting dan maar in het vormelijke. Hij probeert zich te laten gelden in zijn eigen uiterlijke verschijning, die een kunstwerk wordt. De mens is niet meer wat hij is, maar wat zijn uiterlijke voorstelt. De dandy is dus een pop die, volgens Jünger, slechts kan gered worden door ‘Schmerz’, zoals Wilde in en door de gevangenis de dichter van ‘De Profundis’ werd. Rivarol is geen dandy, omdat zijn oordeel uit de diepte komt, en zo is Jünger volgens deze maatstaf ook geen dandy, omdat ook zijn oordeel uit de diepte komt. Jünger begaat hier echter de fout de dandy slechts te beschouwen in zijn uiterlijke verschijning. Er bestaat een soort dandyisme, dat zich innerlijk manifesteert. Volgens deze vorm is Jünger zeker en vast een dandy. Hij wil, zoals elke grote figuur, groot verschijnen, dit wil zeggen duidelijk verschillend van het gewone dat hem omringt, en om dit te verwezenlijken moet hij zijn toevlucht zoeken in het ongewone. Jüngers verfijning maakt zijn dandyisme fijnzinnig, hij valt op zonder opvallend te zijn. Hij valt op door zijn verfijnde smaak; hij is niet opvallend, omdat hij altijd schijnbaar in een vaste richting loopt, en niet door een bruuske wending van die vaste lijn afwijkt. Rivarol was een meester in de woordspeling, de eigenschap ‘par excellence’, waardoor een dandy zich laat gelden. Jünger doet ook pogingen in die richting, maar dat lukt hem niet. Zijn woordspelingen zijn gezocht, kunstmatig; men vindt ze in het ‘Vexierbild’-achtigeGa naar eind(5), in de ‘progressive Gleichung’Ga naar eind(6), of in de naamgeving: Kniebolo (Hitler), Grandgoschier (Goebbels)... Zijn scherpzinnigheid tekent hem als een dandy van het edelste soort. Als dandy wou hij tot de elite | |
[pagina 316]
| |
behoren, en daarvoor heeft hij de ‘désinvolture’ nodig, die hem oók in gevaren met een waas van aristocratie omgeeft. Verwijzen wij naar zijn houding tijdens een bombardement van ParijsGa naar eind(7), toen hij de beschieting van op het dak bekeek, terwijl hij een glas ‘Burgunder in dem Erdbeeren schwammen’ in de hand hield. Deze houding wordt hem echter kwalijk genomen als blijk van slechte smaak. Vooral in deze oorlogsjaren wou Jünger door dergelijke kleinigheden ontsnappen aan de verveling van de passieve tijd, die hij meemaakte. Na de oorlog kon Jünger zich weer volledig aan zijn werk wijden en hier zien wij dan hoe hij spoedig de lust tot het dandeske spel verliest. Het valt echter niet te ontkennen, dat die tijd blijvende gevolgen heeft gehad. De neigingen welke in die tijd geaccentueerd werden zijn bewaard gebleven, zij worden als het ware gesymboliseerd in het vignet, dat van 1949 af op geen enkele omslag van zijn boeken zal ontbreken. | |
De auteurJünger heeft het schrijverschap als een levensvorm beschouwd. Daar hij een gewetensvol mens en een evenzo gewetensvol auteur was, heeft hij zich ook in het wezen van de auteur verdiept. | |
Het auteurschapHet auteurschap wordt door Jünger als het hoogste ter wereld beschouwd. Het is iets gevaarlijks, het grootste kansspel ter wereldGa naar eind(8), omdat het een uitermate diepe zin voor verantwoordelijkheid vereist; hij noemt het zelf een geestelijk avontuur. De invloed, die uitgaat van het geschrevene is zeer groot, daarom moet de dichter voorzichtig zijn, want hij is de vader die op zijn geesteskinderen letten moet. De auteur laat de lezer deelnemen aan zijn eigen ontwikkeling, zijn opgave wordt daardoor pedagogisch. Een schrijver werkt als mens voor de mensen en toch moeten er tussen hem en zijn lezers hindernissen zijn. Hij is iemand, die uit onbeperkte en onbekende schatten schenkt. Zo wordt de verantwoordelijkheidszin van de auteur nog duidelijker, want zijn opgave is de weergave van een optimale juistheid. Niettegenstaande deze plicht tot juistheid is hij ten opzichte van de bronnen volledig soeverein, want hij heerst in een wereld die ver boven het technische kader uitreikt. Waarom de auteur daarboven staat? Heel eenvoudig omdat hij onafhankelijk is, want auteurschap is een andere naam voor onafhankelijkheidGa naar eind(9). Deze superioriteit van de auteur wordt nog meer geaccentueerd. Hij is het, die de werkelijke geschiedenis van de wereld schrijft, want waarheid en vrijheid vinden elkaar in het gedicht. Nochtans zijn er perken gesteld aan deze superioriteit, omdat men door anderen ‘dichter’ genoemd wordt, en omdat men zichzelf niet zo noemen kan. Een andere beperking is het gebrek aan oordeel over eigen stijl | |
[pagina 317]
| |
en het gemis aan literair bezit, want wanneer een werk geschreven en gedrukt is, scheidt dit zich af van de auteur. Jünger denkt voortdurend aan die scheidingGa naar eind(10) hij staat zelfs vijandig tegenover het afgewerkte geschrift; zijn precies en gewetensvol werk is beëindigd in het manuscript, met het gedrukte begint de werking ervan; het boek is een gesprek tussen auteur en lezer, waar het handschrift een zelfgesprek, een gesprek tussen auteur en god is. De zinnen zouden, volgens Jünger, zelfs veranderen, wanneer ze steeds weer herlezen werdenGa naar eind(11). | |
Eigen auteurschapJüngers auteurschap stemt overeen met zijn theoretische opvattingen erover. Hij streeft een pedagogische werking na. Dat wordt zeer duidelijk in zijn opstel over de vrede: ‘Der Friede. Ein Wort an die Jugend Europas, ein Wort an die Jugend der Welt’. De pedagogische bedoeling ligt natuurlijk aan de basis van zijn verantwoordelijkheidsbewustzijn. Hij poogt een tekst in een perfecte vorm te gieten; om vluchtiger te schrijven is hij niet nonchalant genoeg. Daarom moet zijn opmerkingsgave voor het schone steeds groter worden, want voor de schildering van het schone is maatgevoel, afstand en scherpe blik noodzakelijkGa naar eind(12). Hiervoor ook is ervaring onontbeerlijk en deze ervaring kan de auteur opdoen op reis. De beelden van deze reizen moeten zich vermengen en waziger worden, want ‘nur aus der Erinnerung fliesst dem Geiste die Nahrung zu’Ga naar eind(13). Om die opmerkingsgave te vergroten houdt Jünger een dagboek; hier wordt het werk, op reis of in de oorlog, aan de ogen overgelaten. Naast de verbeterde opmerkingsgave hoort ook het preciese schrijven tot het verantwoordelijkheidsgevoel van de auteur. Een van Jüngers stelregels is trouwens, dat men een werk nooit genoeg kan overschrijven, en dat men, vooraleer iets te schrijven, het onderwerp volledig moet kennen (voor ‘Auf den Marmorklippen’ bv. moest Jünger de grote hondenrassen bestuderen om het hondengevecht in de roman juist te kunnen weergeven). Ook het hoogwaardigheidsgevoel ontbreekt niet bij Jünger. Zo zegt hij, dat hem in ‘Auf den Marmorklippen’ bladzijden gelukt zijn ‘die sich mit allem messen dürfen, was unserer Sprache je gelungen ist’Ga naar eind(14). Hij schept werkelijk genoegen in zijn taal. In de ideale zin moet, steeds volgens Jünger, elk woord dat aandeel van belang en accent krijgen, waarop het recht heeft. Een zin, die logisch juist is, wordt voor hem waardeloos, wanneer hij niet juist is in de vocalen. Voor hem is elk detail betekenisvol: elk woord, elke vocaal, en toch streeft de auteur een entiteit na die niet bestaat uit de som van al die details, maar uit de draad die de lezer leidt. De stijl van Jünger vertoont deze juistheid van elk detail. Zijn stijl heeft zich ontwikkeld in de loop van de tijd en oorspronkelijk betekende hij niet meer dan een omkleding. Gedurende de eerste wereldoorlog had Jünger notities gemaakt, die hem het geraamte bezorgden dat hij in ‘In Stahlgewittern’ en in ‘Wäldchen 125’ ingekleed heeft. | |
[pagina 318]
| |
Hier ligt de basis, die wij bij Jünger steeds terugvinden: een juistheid, een logisch realisme waaruit spoedig elke neiging tot overdrijving verdwijnt, want het zwelgen in superlatieven (tollkühn, brennend rot, äusserst, scharf) was in feite bij hem een teken van onmacht. De wending naar het eenvoudige is het schoonste wat de geest kan verwezenlijken, maar doorgaans gebeurt dit slechts later. Vertellerstalent schaadt de schrijver, omdat dit rhetorisch is en geen dichtheid of eenvoud nastreeft; het vindt zijn bron in een optimisme dat nooit de diepte kan peilen, wanneer het niet door echte dichterskracht geremd wordt. Geschiedt dit wel, dan ontstaat er een onvergelijkelijke juistheid. Jünger heeft van het auteurschap zijn beroep gemaakt, en hij heeft dan ook zijn ganse leven daarnaar gericht. Iedere dag is jachtdag, maar niet elke jacht is succesrijk. Het succes van de dag hangt af van de slaap, die lang duurt, en vooral van de droom. Jünger noteert die dromen altijd nauwkeurig, daarom zijn zijn dagboeken zo belangrijk; hij vindt het goed 's nachts te ontwaken om dan over die dromen na te denken, en deze 's morgens duidelijker te zien. Merkwaardig bij die dromen is hun vergankelijkheid, want het daglicht verdrijft de tegenwoordigheid ervan. Daarom knijpt Jünger ook zijn ogen dicht wanneer hij het bed verlaat om in zijn studeerkamer een droom te noteren. De droom speelt trouwens een zeer grote rol in het werk van Jünger. In het dagboek ‘Strahlungen’ noteerde Gerhard Loose niet minder dan 144 dromen. Maar niet alleen voor de dagboeken is de droom belangrijk; dit belang geldt eveneens voor de romans; in dit opzicht is de droom in ‘Heliopolis’ interessant, hij beheerst er namelijk alles. Jüngers werkkracht wordt verder bepaald door de temperatuur. De warmte is voor hem het eigenlijke element van het leven, en langdurige koude ergert hem, terwijl al te grote hitte ook schadelijk is voor zijn schrijversactiviteit. Hij houdt aan een vaste arbeidsduur. Van tien uur tot 's middags schrijft hij; voor de rest van de dag slaapt hij, houdt zich bezig met recensies, ontvangt bezoekers, en daar houdt het werk van de schrijver dan mee op. Koorts is voor hem vruchtbaar, want verhoogde lichaamstemperatuur weeft de levensstof vlugger. Hij kan het droomleven moeilijk onderscheiden van de werkelijkheid, omdat hij poogt de verbinding ertussen zo volkomen mogelijk te maken. Naast zijn werk als schrijver beoefent hij ook de ‘subtile Jagd’, zijn taak als vooraanstaand ornitholoog; en als botanicus gaat hij in zijn tuin werken. Zo stemt alles in het leven van deze auteur overeen met een beroep. In elke bezigheid vinden wij een specialist terug; bij hem vinden wij overal orde en preciesheid, in zijn bibliotheek, in zijn keververzameling, in zijn tuin, en in hemzelf. | |
Het dagboekHet dagboek vormt de grondslag van Jüngers werk. Hij heeft een | |
[pagina 319]
| |
natuurlijke opmerkingsgave en hij bewonderde reeds vroeg de schrijvers, die naast een scherp oog voor al het zichtbare, ook een instinct hadden voor het onzichtbare. Zijn schriftelijke opmerkingen over wereldoorlog 1914-1918 staan aan het begin van zijn loopbaan als schrijver. Deze notities werden later (1920) verwerkt; zij vormen het geraamte dat Jünger vlees en bloed gegeven heeft, en zo ontstond het eerste dagboek in romanvorm: ‘In Stahlgewittern’, weldra gevolgd door ‘Das Wäldchen 125’, dat reeds, samen met ‘Feuer und Blut’, verder doordringt op de weg van de objectiviteit. De eerste bedoeling bij het schrijven van zijn dagboeken op reis, was het vasthouden van de tijd, want aan deze nota's kon Jünger, tien tot vijftien jaar na de feiten, de werking van de tijd meten (Ein Inselfrühling speelde in 1938, en werd gepubliceerd in 1948; Aus der goldenen Muschel, een gebeurtenis van 1929, werd uitgegeven in 1944). Zo ziet de auteur de bijdrage van de tijd en daarom moet men, volgens hem, verscheidene jaren wachten vooraleer men zich weer met die nota's mag bezighoudenGa naar eind(15). Hij zelf tekent de gebeurtenissen van de dag trouwens slechts 's anderendaags op, en deze optekeningen vormen de grondslag, van wat later, na jaren rijping, in uitgebreidere vorm, uitgegeven wordt. Slechts twee uitzonderingen kunnen deze werkwijze infirmeren: ‘Gärten und Strassen’ (gebeurtenis uit 1940, uitgegeven 1942) en ‘Am Sarazenenturm’ (gebeurtenis uit 1954, uitgegeven in 1955). Voor de eerste uitzondering kunnen wij een verklaring vinden: Jünger wou hiermee het regime aanvallen en de Fransen meteen aantonen, dat er nog niet-fanatieke Duitsers bestonden; voor de tweede is de uitleg prozaïscher: Jünger zou hierdoor in aanmerking komen voor de literatuurprijs van de stad Bremen ter waarde van 10.000 DM. De werking van de tijd is in Jüngers dagboeken goed na te gaan; men vergelijke hiervoor de twee ‘Fassungen’ van de ‘Strahlungen’. Nochtans kunnen wij niet nalaten te wijzen op een vorm van oneerlijkheid bij Jünger, in dit opzicht. Wanneer wij de eerste uitgave vergelijken met de tweede, dan zien wij hoe hij soms poogt het dagboekkarakter kunstmatig te bereiken; zo staat er op blz. 37 van de eerste uitgave: ‘Im Dämmern ein Traumbild: der Morgenbesuch’, en in de tweede uitgave vinden wij de nota op blz. 36: ‘Der Morgenbesuch’. Ieder dagboek geeft ons een spiegelbeeld van de auteur, maar dat mag niet het enige doel ervan zijn, omdat het onmogelijk is daar het innerlijke zich volkomen aan de mededeling onttrekt. Hoewel oorspronkelijk zonder literaire bedoeling geschreven, is het dagboek een genre van de huidige literatuur geworden, en zal het later misschien de belangrijkste getuige worden van onze wereld. Het dagboek toont de vereenzaming van de mens, want het is een monoloog, en deze monoloog geeft het dagelijkse bestek der gebeurtenissen waarbij de enkeling zich rekenschap geeft. Dit is bij Jünger vooral het geval in zijn dagboeken uit de tweede wereldoorlog (Gärten und Strassen -Strahlungen-Jahre der Okkupation). Daarin zien wij hoe deze ernstige, gewetensvolle man worstelt in een wereld, die beheerst wordt door de | |
[pagina 320]
| |
techniek en de onmenselijkheid. De andere, reisdagboeken, tonen het bestek dat Jünger opmaakt van zijn ervaringen in een wereld, die anders is dan die welke de gewone mens dagelijks ervaart. | |
De romanIn zijn eerste werk, een dagboek, was de toon nog ver van perfect. De gebeurtenissen werden weliswaar onder de vorm van het dagboek weergegeven, maar het geheel deed veeleer aan als een roman. De schikking in het werk was niet die van het dagboek, maar de hoofdstukkenindeling van de roman. De tweede titel van ‘In Stahlgewittern’ was trouwens ‘Aus dem Tagebuch eines Stosstruppführers’. Wij vinden hier dus nog een mengvorm. Het uiterlijke van de roman dekt de dagboek-lading. Later heeft Jünger die vermenging niet meer nodig; hij schrijft romans en dagboeken. Hij beschouwt de roman als autonoom literair element en verbiedt daarom opneming van overpeinzingenGa naar eind(16). Nochtans neemt hij in zijn romans ‘Heliopolis’. ‘Besuch auf Godenholm’, ‘Gläserne Bienen’ overpeinzingen op. Hij schrijft daarin tegelijkertijd verscheidene kleine essays, en de fout die hij bij Léon Bloy vindt, is ook de zijne. Jünger verwijt de Goncourts, dat zij in hun romans stof hadden opgenomen die reeds uit de dagboeken bekend was, maar hijzèlf zondigt ook in dat opzicht, waar wij toch in ‘Heliopolis’ de vertelling ‘Der Steg von Masirah’ terugvinden, die ons bekend was uit de ‘Strahlungen’. Het schrijven van een roman behoort niet tot Jüngers einddoel van het schrijversschap. Voor hem is dit een ontspanning. Nochtans beweert hij, dat de roman twee kwaliteiten moet hebben: vrijheid en noodzaak; de eerste eigenschap moet bij de auteur berusten, en de tweede in de wereld. De auteur kan onmogelijk volledig vrij zijn, noch kan hij een volledig inzicht in de wereld hebben. De ideale roman moet dus nog geschreven worden. De romans die wij kennen en lezen, en zoals Jünger ze schrijft, zijn benaderingen van de perfectie, gelijkenissen die omgeven zijn met een zweem van beide eigenschappen. De roman moet een entiteit zijn die de wereld volledig omvat; daarom ontkent Jünger de psychologische, de theologische roman..., want een dergelijk werk omvat slechts één laag en niet het ganse. De klassieke roman is van alle tijden, daarin vinden wij pogingen om het ganse volledig te bereiken. Daar de roman omvattender is dan het gedicht of het epos, kent hij een late bloei, zowel in het leven van de enkeling, als in het leven van de volkeren. Het duurt immers lang vooraleer men de wereld, waarin men leeft, doorgronden kan. Wanneer men Jüngers belangrijk romanwerk overschouwt (Auf den Marmorklippen - Heliopolis - Besuch auf Godenholm - Gläserne Bienen), dan ziet men hoe hij poogt de perfectie te bereiken. Zijn romans zijn ontwikkelingsromans. Zij tonen een ontwikkeling, die tot uitzichtloosheid evolueert, en toch altijd weer op een optimistische noot eindigt. De romans voeren door een gevaarlijke wereld, waarvan de gevaren door Jüngers utopische blik nog groter worden. Zij eindigen ech- | |
[pagina 321]
| |
ter altijd op een redding. Deze redding betekent geen volkomen verlossing, want Jünger plaatst het slot van zijn romans in het teken en het wezen van de mens. De romans eindigen op hoop, op reddingsmogelijkheid. In ‘Auf den Marmorklippen’ keren de broeders terug naar ‘Alta Plana’, naar de oude orde; in ‘Heliopolis’ zal Lucius de Geer een nieuw leven beginnen, maar hij is nog ver van het succes en het geluk verwijderd; in ‘Besuch auf Godenholm’, krijgt Moltner een nieuw levensinzicht; en in ‘Gläserne Bienen’ ten slotte zal Ritt-meister Richard een ambt bekleden, dat hem met voldoening vervult. In het laatste geval zou men zelfs denken aan een happy-ending, maar Jünger is een te groot tegenstander van de term om de lezer in die illusie te laten. Hij beweert op de laatste bladzijden van deze roman, dat de mens moet afzien van het geloof aan een happy-ending. Ten slotte zou dit ook niet typisch zijn voor Jünger en zijn levensopvatting, voor zijn geloof in de mensen; hier is de hoop karakteristieker. | |
Het essayHet essay is voor Jünger misschien wel de belangrijkste mediator; hij heeft zich nochtans weinig met het vormprobleem ervan beziggehouden. Reeds vroeg schreef hij essays zoals ‘Der Kampf als inneres Erlebnis’,‘Der Schmerz’ en ‘Die totale Mobilmachung’. Hier missen wij een juiste begrenzing, die toch kenmerkend is voor het goede essay, een eigenschap die ook door Jünger wordt erkendGa naar eind(17). Ook later is hij er niet in geslaagd een volmaakt essay te schrijven. ‘Das Sanduhrbuch’ bv. spreekt te veel over andere uurwerken, zodat het eigenlijke onderwerp, het zanduurwerk, hierin te weinig reliëf verkrijgt. Goed geslaagd is zijn werk over Antoine de Rivarol. Dit essay is gecombineerd met een vertaling, zodat er hier eigenlijk meer geboden wordt dan in een gewoon essay. Het eerste deel van dit werk, het essay zelf, werd geschreven naar het voorbeeld van Crépet, die Baudelaire als dichter in zijn ‘Aura’ voorstelt. Verscheidene essays zijn zeer uitgebreid (Der Arbeiter - Der Waldgang - Der gordische Knoten - Das Sanduhrbuch - An der Zeitmauer), en andere zijn zeer beknopt van vorm (Ueber die Linie - Der Friede - Lob der Vokale). Wij vinden bij Jünger echter overal een grote vrijheid doordat de strakke lijn in zijn essays over het algemeen ontbreekt. De scherpe afbakening van het onderwerp zal men tevergeefs zoeken, en veelal ook mist men volledigheid. Jünger wil, door eenzijdigheid in de behandeling, de problemen nog scherper stellen en daardoor gelijken zijn essays soms op een scherp afgetekende medaille waarvan de achterzijde ontbreekt. Niettegenstaande alle vormelijke onvolkomenheden, blijven Jüngers essays zeer belangrijk wat de inhoud betreft. Veelal zal de theorie, die hij verkondigt, niet blijven omdat zij met de tijd waarin en waarvoor zij geschreven is te sterk verbonden werd, maar in die tijdsgebondenheid ligt de pedagogische werking, die Jünger nastreeft. Jünger schrijft essays, omdat hij het nodig acht (Mobilmachung - Arbeiter), maar ook omdat hij zich voor het onderwerp interesseert | |
[pagina 322]
| |
(Sanduhrbuch - Rivarol). In tijden van gevaar verschijnen zijn werken als waarschuwing, in tijden van zekerheid ontstaan zij als getuigen van zijn interesse. Jünger is een mens met neigingen voor het essay, veel minder een essayist. Hij heeft via allerlei vormen gepoogd zijn gedachtenwereld te uiten en geen enkele vorm was hiervoor adequaat genoeg. Om een volledige uitdrukking te verwezenlijken moest hij een verbinding van de drie vormen: dagboek, roman, essay tot stand brengen. Deze verbinding is ten slotte werkelijkheid geworden in de roman: ‘Heliopolis. Rückblick auf eine Stadt’; daar vinden wij de volledige auteur Jünger. | |
Taal en stijlTaal en stijl evolueren bij Jünger van een subjectief uitgangspunt, waarbij vooral de eigen belevenissen naar voren kwamen, doorheen theoretisch werk naar het objectieve. Als gevolg van de preciese studie van eigen werk bereikt zijn taal uiterste dichtheid. Dit werd echter slechts bereikt na langdurige voorbereiding. ‘Auf den Marmorklippen’ mag als een stilistisch hoogtepunt worden beschouwd; daarin staat geen enkel woord teveel, daarin bereikt Jünger kristallijne dichtheid en hoogste precisie. Dit zal hij later niet meer bereiken, want de oorlogsperiode heeft zijn stijl meer geschaad dan begunstigd. In die tijd heeft hij vooral aan zijn dagboeken gewerkt en onwillekeurig vinden wij hier stijlvormen terug, die een sterk dagboekkarakter vertonen. In ‘Heliopolis’ bv. vinden wij op blz. 189 een zin, die als volgt begint: ‘Gut war der Uebergang von hoher Biederkeit...’ Jünger voelt wel dat hij gevangen zit in de dagboekstijl en daarom poogt hij daartegen te reageren, en hij slaat dan over van het streng zakelijke naar het overvloedige, niet kunstig maar kunstmatig, zoals blijkt uit de volgende passage: ‘Der Meeresspiegel prunkte jetzt azuren, und nur die feine silberne Welle des Kieles schnitt sanft in seine Glätte ein. Noch stiegen, trotz der Nähe der Klippen, Schwärme fliegend Fische auf. Lucius sah in der Tiefe die marmorierten Schatten, die dem Schiff entflohen; sie strebten zur Oberfläche auf. Die Tiere wurden im Licht perlmuttrig und schossen wie Raketen in die Luft. Das fremde Element liess sie erstarren; die grossen Flossen spannten sich mit trockene Schauder, mit dem lustvollen Schwirren hörnerner Bogen aus. Sie glänzten opalen, gerippt von starken Gräten, die ihren Saum durchbrachen wie Fischbeinspangen die Seide eines andalusischen Korsetts. Von jeder dieser Zacken perlten noch Tropfen auf die Flut. Ein leichter Aufwind blähte die Drachenflügel; die Rücken blitzten im Schmelz des Pfauenhalses auf. Der Blick erfasste den feinen Schnitt der Schuppen und den Schliff der Augen, die ein breiter grüngoldener Rand umschloss. Die Tiere schwebten, bis sich die Flugbahn senkte, dann Schlossen sie die Schwingen und schlugen spritzend in die Flut. Stets scheuchte der Schatten des Schiffes neue Schwärme auf wie Strahlen eines Fächers, der sich im Meeres- und | |
[pagina 323]
| |
Sonnenglanze öffnete. Zuweilen stiessen sie herab und schlugen die roten Fänge in einen der blauen Flieger ein’. (blz. 46-47) Slechts na ‘Heliopolis’, en door de studie van theoretische themata (Waldgang - Ueber die Linie), wordt Jüngers taal terug natuurlijk. Voor de auteur Jünger is de taal een instrument, maar voor de gewetensvolle mens, is zij meer. Daarom heeft hij de taal ook bestudeerd, als kunstenaar wel te verstaan, niet als man van de wetenschap. Zijn geschriften die over de taal handelen (Lob der Vokale - Sprache und Körperbau) moeten wij beschouwen als halten op de weg naar de objectiviteit. Jünger poogt datgene waarmee hij dagelijks subjectief bezig is, objectief vorm te geven. Sporen van die activiteit vinden wij overal in zijn werk terug. Voor hem is de taal belangrijk als verdedigings- en aanvalsmiddel tegen de tirannie, en vooral in tijd van oorlog houdt Jünger zich ermee bezig; zij is een ventiel in een wereld van verschrikking, het oudste gebouw dat voor de mensen bewaard gebleven is, en stand houdt in de zwaarste beproevingen. Het hoogtepunt van Jüngers taalstudie moet gesitueerd worden in de jaren van de jongste wereldoorlog. Nadat hij in 1947 ‘Sprache und Körperbau’ in Zwitserland uitgaf, zien wij zijn belangstelling verminderen. Zeer begrijpelijk, als wij bedenken dat Jünger in die tijd vooral de taal bestudeerde, omdat hij zich daardoor kon teweer stellen tegen de gebeurtenissen.
Uit vorige aspecten blijkt wel hoe Jünger, als auteur, een zeer aparte plaats inneemt in de hedendaagse letterkunde. Wanneer wij de reeks werken van zijn hand overschouwen, dan zien wij hoe vruchtbaar hij als schrijver was. Dit werk is ongelijk qua kwaliteit, en evenzeer qua bedoeling; soms is het aangenaam en gemakkelijk om lezen, maar dit is wel zeer zeldzaam; want de meeste werken van Jünger zijn uiterst moeilijke lectuur, omdat zij geschreven werden door een schrijver die tegelijkertijd een denker is, die verder ziet dan wij. Om de auteur te begrijpen, is het eigenlijk nodig dat hij volledig gelezen wordt en dit was tot nu toe moeilijk, omdat veel werk van hem tijdelijk onbereikbaar was. De uitgever Ernst Klett uit Stuttgart verzorgt thans echter een uitgave van Jüngers verzameld werk, zodat ook deze moeilijkheden in de toekomst zullen opgelost zijn. |
|