De Vlaamse Gids. Jaargang 45
(1961)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De–
[pagina 389]
| |
Daniel A. de Graaf
| |
[pagina 390]
| |
verscheidene verkeerde lezingen in teksten van gedichten; daarnaast hebben wij degene die als corrector is opgetreden bij het publiceren van de Illuminations in het tijdschrift La Vogue: Félix Fénéon, die eigenmachtig verschillende veranderingen in de tekst zou hebben aangebracht. Dat laatste zou in 1886 zijn geschied. En dat alles zegt ons Bouillane Lacoste op grond van een aantal manuscripten die hij in verband met zijn critische uitgave der Illuminations heeft mogen bestuderen. Het merendeel hiervan vormt één geheel doordat op telkens een blad vaak meer dan een hoofdstuk staat geschreven. Wij weten daardoor voor een deel de juiste volgorde der fragmenten zoals deze door de auteur bedoeld is. Deze teksten nu vertonen op verschillende plaatsen afwijkingen van hetgeen de Vogue ons te lezen geeft. Conclusie van Lacoste: Fénéon heeft in de tekst geknoeid. Mijn conclusie luidt daarentegen: Fénéon moet een ander handschrift hebben bestudeerd en laten drukken dan ons ten dienste staat. Laten wij daarom beginnen met eens na te gaan wat voor iemand die Fénéon eigenlijk geweest is. Op het ogenblik dat de Vogue verscheen met de bewuste teksten was Fénéon slechts 21 jaar oud. Maar reeds had hij zijn sporen verdiend als oprichter, in 1884, van de Revue Indépendante. Toen was hij dus 19 jaar oud! Dat was in die tijd niet zulk een uitzondering, want de onlangs overleden Paul Fort bv. trad al op als directeur van een theater toen hij nog op de schoolbanken zat... Voor de bedachtzame Lacoste is deze omstandigheid echter een reden om de handelingen van de betrokken jongeman niet te veel au sérieux te nemen. Daarbij komt dat Fénéon deel nam aan de beweging der Decadenten - hun voorman, Anatole Baju, sprak van Décadisme - welke aan die der Symbolisten voorafging als de branding aan de hoge zee voorafgaat. Het was, zoals een hunner zegslieden het eens heeft uitgedrukt, de noodzakelijke storm die de weg vrij maakte voor het Symbolisme, dat wel een vijftiental jaren heeft bestaan en nog veel langer heeft doorgewerkt. Maar in het algemeen beschouwt men de Decadenten nog enigszins als de latere Dadaïsten: als een stel ongevaarlijke fantasten wier uitspraken wel amusant zijn, maar niet de moeite waard om er nader op in te gaan. Derhalve zijn ook hun uitspraken, vooral als zij zich op wetenschappelijk terrein begeven, niet voor verdere discussie vatbaar en worden met één voornaam gebaar geëcarteerd... Op één punt echter heeft Lacoste naar hun mening geluisterd, en dat was waar een hunner een uitspraak van Verlaine scheen te bevestigen. Toen was zelfs de Decadent Gustave Kahn goed genoeg om geciteerd te worden. Laat ons daarom beginnen dit citaat onder de ogen te zien. Het dateert uit 1898 en werd geschreven naar aanleiding van de eerste, door Paterne Berrichon en Ernest Delahaye bezorgde, uitgave der Volledige Werken van de dichter. Temidden van een uitvoerige beschouwing over deze belangwek- | |
[pagina 391]
| |
kende uitgave komt Kahn met name te spreken over de Illuminations en blijkt dan van mening met de beide uitgevers te verschillen in zoverre deze aannamen dat dit werk in de jaren 1872 op '73 was gecomponeerd, terwijl hij geen bepaalde einddatum van het bewuste geschrift wilde vaststellen: Les Illuminations sont-elles postérieures ou antérieures à Une saison en enfer? Paul Verlaine n'était pas très fixé sur ce point. On pourrait induire de l'antériorité des Illuminations, et, au premier aspect, d'une façon irréfutable, de ce qu'un chapitre d'Une Saison en enfer, ‘Alchimie du verbe’, traite d'une méthode littéraire appliquée en quelques poèmes et pages en prose des Illuminations. Il y a là le désaveu (...) du fameux Sonnet des Voyelles, et un blâme, des ironies même, à l'égard de certains poèmes des Illuminations. Notons pourtant que le dégoût de l'auteur pour ces poèmes n'est pas suffisant pour l'empêcher des les publier là, pour la première fois (...). Met deze alinea heeft Fénéon mijns inziens afdoende de aanwezigheid van gedichten in de Illuminations gemotiveerd. Althans hij heeft de spijker op de kop geslagen waar hij vaststelt dat Rimbaud de door hem verworpen verzen dan toch maar heeft gepubliceerd in zijn - reeds in 1873 uitgegeven - Saison en enfer. Ik heb trouwens op een door Lacoste gereproduceerd handschrift van een dier gedichten kunnen vaststellen dat Rimbaud inderdaad, na ze in ‘Alchimie du verbe’ te hebben verloochend, alsnog zijn eigen compositie is gaan bekijken en verbeteren. Het betreft O Saisons, ô châteaux, waarvan twee afschriften bestaan. Het eerste is een echt brouillon en vangt aan met twee prozaregels die zijn doorgeschrapt, maar zó dat ze nog best leesbaar zijn: c'est pour dire que ce n'est rien, la vie,
voilà donc les Saisons...
Het gedicht was oorspronkelijk bedoeld met de twee laatste woorden te beginnen: ‘Les saisons et châteaux...’ Men vraagt zich af of deze term Les Saisons soms de oorspronkelijke titel van Une Saison en enfer zou geweest zijn? Er staat immers in een der brouillons van ‘Alchimie du verbe’ te lezen: J'avais bien autre chose à faire que de vivre.
Na het beëindigen van Une Saison en enfer is Rimbaud echter weer tot het leven teruggekeerd. Dat was het ook in letterlijke zin - na de aanslag, door zijn gewezen vriend Verlaine, die feitelijk als moordaanslag bedoeld was, zoals Verlaine op het eind van zijn leven tegenover de dichter Adolphe Retté erkend heeft. Hij schreef door, maar voelde zich geen artiest meer, belust op roem in een of ander cénacle. Hij voegde zich aanvankelijk bij de dichter Germain Nouveau in Engeland en ging vervolgens Europa bereizen | |
[pagina 392]
| |
om nieuwe inspiratie voor dat andere grote werk op te doen dat later de titel van Illuminations gekregen heeft. Vervolgen wij thans de lectuur van Fénéon's commentaar: Mais si ‘Alchimie du Verbe’ prouve que les vers y inclus et certaines proses lui sont antérieures (pas de beaucoup), nous verrons que les vers des Illuminations reprennent certains passages d'Une Saison en enfer (‘Mauvais sang’), que la langue des Illuminations est plus belle, plus ferme, plus concentrée, que celle d'Une Saison. Fénéon heeft, zo zien wij, dus al vastgesteld dat ‘Alchimie du verbe’ niet het afscheid betekent dat Rimbaud in 1873, op achttienjarige leeftijd van de litteratuur zou hebben genomen. Het klonk zo mooi: het wonderkind dat op veertienjarige leeftijd zijn eerste verzen schrijft, om ze vier jaar later al af te zweren. Het maakt ook zo'n stichtelijke indruk: Arthur's zuster Isabelle heeft het ons met nadruk voorgehouden dat haar broer er mee op was gehouden ‘parce que c'était mal’. Schrijven een jeugdzonde - aldus een zg. uitspraak van Rimbaud op het einde van zijn leven - wat kan de burger liever wensen? En zo werd Rimbaud het ideaal der ‘Kulturphilister’, om met Nietzsche te spreken, ‘onze Rimbaud’ die dan ook uit den treure gehuldigd wordt, en voor elk bedenkelijk wagentje gespannen. Waarachtig, de maatschappij is met zulk een leerzaam voorbeeld gebaat! En waarom zouden wij naar deze spelbreker luisteren, deze Decadent, die op het ogenblik dat hij bovenstaande overwegingen schreef al 39 jaar oud was en zich na zijn decadente péchés de jeunesse met ernstiger dingen had behoren bezig te houden? Niettemin, ook Lacoste moest erkennen dat Fénéon's oplossing van het chronologisch probleem ‘point sotte’ was. Generen wij ons dus niet, ook het slot van het betoog te volgen: Nous croyons que si Une Saison en enfer, qui forme à sa manière un tout, est postérieure à certaines des Illuminations, elle fut terminée avant que toutes les Illuminations fussent écrites, et ces Illuminations (ce que nous en possédons) ne formaient pas un livre, ne devaient pas former un livre enchaîné, mais un recueil de poèmes en prose, qui pouvait se grossir à l'infini, ou tout au moins en proportion des idées nouvelles, ingénieuses, inattendues qui seraient survenues dans le cerveau de Rimbaud.Ga naar eind(1) In de eerste plaats vindt dit betoog, dat uitgang neemt in de vaststelling dat Une Saison en enfer voltooid werd voor de bewuste fragmenten voltooid werden, zijn bevestiging in de tweede, definitieve versie van het eerst geciteerde O Saisons, ô chateaux! Deze nu luidt aldus: O Saisons, ô châteaux,
Quelle âme est sans défauts?
| |
[pagina 393]
| |
O Saisons, ô châteaux
J'ai fait la magique étude
Du Bonheur que nul n'élude.
O vive lui, chaque fois
Que chante le coq gaulois.
Mais! je n'aurai plus d'envie
Il s'est chargé de ma vie.
Ce Charme! il prit âme et corps
Et dispersa tous efforts.
Que comprendre à ma parole?
Il faut qu'elle fuie et vole!
ô saisons, ô châteaux
Et, si le malheur m'entraîne
Sa disgrâce m'est certaine.
Il faut que son dédain, las!
Me livre au plus prompt trépas!
- O Saisons, ô Châteaux!
De laatste regel: ‘Quelle âme est sans défauts’ is met vele halen doorgeschrapt. Maar tevens kan men vaststellen dat twee grote, wat wazige dwarsstrepen de hele finale doorkrassen, te beginnen met: ‘Et si le malheur m'entraîne’. Dat wil dus zeggen dat het gedicht zoals het in ‘Alchimie du verbe’ staat afgedrukt, een voorafgaande versie van het geciteerde vormt, want dit bevat juist de passage die op ‘trépas’ betrekking heeft. En deze ouderwetse term - die feitelijk in het Frans der Gouden Eeuw thuishoort - heeft op niets minder dan op de aanslag betrekking die Rimbaud toen (begin zomer 1873) nog te wachten stond! Wanneer dus de auteur deze schrapt betekent dit dat de tijd is voortgeschreden, dat de aanslag mislukte, dat Verlaine gevangen is genomen en Rimbaud zich weer een vrij, onbedreigd man voelt. En op deze voorbijgegane situatie nu slaan de regels: ‘Ce Charme! il prit âme et corps / et dispersa tous efforts’. Waaraan herinneren ons deze woorden? In de eerste plaats aan de bekende eindfraze van Une Saison en enfer, waaraan zovele uitleggingen reeds gegeven zijn: ‘...Il me sera loisible de posséder la vérité dans une âme et un corps’: Verlaine was er uit weggevaagd! En ook het tijdperk der depressie was opgehouden, waarvan in de brouillons van ‘Alchimie du verbe’ herhaaldelijk sprake was geweest, bv. in de passage: Je faisais des sommeils de plusieurs jours, et, levé, continuais les rêves les plus tristes (...). Je me trouvais mûr pour le trépas et ma faiblesse me tirait jusqu'aux confins du monde (...) dans la Cimmérie noire, patrie des morts... | |
[pagina 394]
| |
Tijdens deze hachelijke situatie ontstaat nu het merkwaardige gedicht Mémoire. Aan het einde hiervan staan enkele beelden die volkomen overeenstemmen met het slot van Une Saison en enfer, en wel met de aanvangsalinea van het hoofdstuk ‘Adieu’: Notre barque élevée dans les brumes immobiles tourne vers le port de la misère, la cité énorme au ciel taché, de feu et de boue. In Mémoire lezen wij aan het slot het volgende: Puis, c'est la nappe, sans reflets, sans source, grise:
un vieux, dragueur, dans sa barque immobile, peine.
... ... ... ... ... ... ... ... ... ... ...
Mon canot, toujours fixe; et sa chaîne tirée
Au fond de eet oeil d'eau sans bords, - à quelle boue?
Mijns inziens is Mémoire - waarvan de titel in het brouillon vermeld staat, als een van de vele ‘verworpen’ fragmenten van Une Saison en enfer - een onderdeel der Illuminations. Wij hebben dus de zaak omgekeerd te zien dan men gewoonlijk gedaan heeft: niet Une Saison en enfer staat aan het einde van de Illuminations als een poort die de inspiratie definitief en voor altijd afsluit; maar dit boek, dat volgens Kahn een geheel vormt, is een phase, een incident als het ware, in de grote evolutie van Rimbaud's geest die zijn neerslag gevonden heeft in de Illuminations. Wij komen nu tot de bespreking van meer tastbare zaken, dwz. van manuscripten. Gaan wij in gedachten weer terug naar het gedenkwaardige jaar 1886. Omstreeks maart was men ijverig in de weer om een nieuw tijdschrift op touw te zetten dat aanvankelijk de titel kreeg van Revue réaliste. Gustave Kahn, die eerst als redactiesecretaris later ook als directeur optrad, trachtte de nodige mensen voor deze onderneming te charteren. Dat gold bv. Jules Laforgue die toen nog in Berlijn resideerde als ‘lecteur’ bij Keizerin Augusta, vurige francofile, wie hij de traditionele lectuur van de toenmalige litteratuur opdiende, waaronder Tartarin sur les Alpes, welke hem overigens zeer tegenstond, en Mazeppa van Ouida, waarbij hij de fijne tact had een vermeend ‘scabreuse’ passage ten gerieve der jeugdige toehoorsters over te slaan... Men begrijpt dat hij in zijn vrije uren zijn hart aan meer moderne en pittiger dingen ophaalde en tevens zijn eigen modernistische pennevruchten aan het papier toevertrouwde. Daartoe behoorden onder meer zekere novellen die later als de beroemd geworden Moralités légendaires hun definitieve vorm gekregen. Hij vond ze aanvankelijk echter veel te lang van stuk en publiceerde liever enige aphorismen onder de curieuze titel van Menues dragées au camphre in een der eerste nummers van het inmiddels tot La Vogue herdoopte tijdschrift. Zo trachtte de actieve redacteur ook Paul Verlaine aan het avant-garde blaadje te verbinden. Hij trof hem in het armzalige Cour de | |
[pagina 395]
| |
Saint-François aan, een soort rendez-vous gelegenheid, waarvan hij de morsige rez-de-chaussée met zijn moeder bewoonde. De bohémien was geheel verdiept, niet in zijn eigen verzen, maar in die van Marceline Desbordes-Valmore, en pas na lange citaten van deze merkwaardige voorloopster, wist hij zich eindelijk te laten bewegen ook wat voor de nieuwe ‘revue’ af te staan. Dat verscheen onder de thans zo populair geworden benaming ‘Pauvre Lélian’ naar Poor Lelian uit As You like it. Naast deze twee ‘recrues’ kwam een hele phalanx van Decadenten aan de orde, waarvan men de namen en voor een deel de werken op een ‘page d'annonces’ in de eerste nummers van La Vogue ziet afgedrukt. Deze pagina citeer ik hieronder bijna in haar geheel; ze vormt een onmisbaar onderdeel van mijn bewijsvoering: La Vogue paraît tous les samedis en une livraison de 36 pages avec une très belle couverture parcheminée. Nauwkeurige lezing van bovenstaande aankondiging leert ons enkele merkwaardige bijzonderheden die veelzeggend zijn met betrekking tot de verhouding waarin de redacteuren tot hun medewerkers - en met name tot Rimbaud - stonden. Men kan constateren dat zij Rimbaud precies als de anderen behandelden - op één uitzondering, schijnbaar een futuliteit, na: terwijl de anderen (uitgezonderd J.-K. Huysmans!) | |
[pagina 396]
| |
met de voornaam worden aangeduid, vermeldt men hem officiëel als M.A. Rimbaud. Dit moet wel het gevolg zijn van het feit dat de dichter altijd zo signeerde, gelijk dat met de auteur van A Rebours het geval was... Het zou trouwens waarachtig van heel weinig tact getuigen, indien men zo iemand, die men, getuige bovenstaande regelen, als een schrijver van groot talent aanmerkte (al zag men hem wellicht nog niet algemeen voor het genie aan, waarvan men enige lustra later zou gaan spreken), met een zeker sans-gêne ‘zo maar’ reproduceerde, zonder naar zijn instemming te vragen! Het is derhalve geen blote formaliteit, als er in de aanvang der annonces wordt opgemerkt, dat men zich van de medewerking der betrokken auteurs heeft verzekerd. Het gaat hier om uitdrukkelijke, persoonlijke samenwerking! En waarin bestond nu deze medewerking? Natuurlijk in de eerste plaats in het afstaan voor publicatie van het manuscript dat wij op de advertentiepagina hebben zien aangekondigd. Daarnaast was er een lang gedicht dat reeds in het eerste nummer (4 april 1886) een plaats vond: Les Premières communions, dat blijkbaar het niet gepubliceerde sonnet verving... Deze vroege publicatie - die feitelijk volgt op die van Une Saison en enfer, - dank zij de zorgen van Jacques Poot, die het te Brussel (73, rue aux Choux, in het gebouw der alliance typographique, dat thans een corsettenwinkel is geworden), liet drukken - is door de Rimbaldianen met de nodige onverschilligheid bejegend, in zoverre men de aldaar voorkomende varianten eenvoudig als verschrijvingen heeft opgevat. Lacoste is zover gegaan om hierin een uit het hoofd opgeschreven tekst te zien, die wij aan Verlaine's fenomenaal geheugen te danken zouden hebben... Maar in werkelijkheid zijn deze varianten zulke geniale vondsten dat zij alleen uit de pen van de Ziener kunnen zijn gevloeid. En waarom zou een critisch lezer als Jules Laforgue er toch een was, dan niet over die vermeende ‘bedorven plaatsen’ zijn gevallen?! In plaats daarvan schrijft hij aan Kahn, op 23 april 1886: Décidément j'aime beaucoup le Raimbaud (sic). C'est crépitant, palpitant, très près de notre chair et en même temps loin dans le perspectif. C'était décidément une riche organisation. Waarom dus niet de veronderstelling geuit dat aan deze publicatie een ander manuscript ten grondslag lag dan het ons bekende? Pas in het vijfde nummer (13 mei 1886) verschijnt het eerste fragment der Illuminations. Wat was er in de tussentijd gebeurd? Daartoe moeten wij niet minder dan elf jaar in de tijd teruggaan. Toen verzocht Rimbaud, die te Stuttgart vertoefde, Verlaine, in Engeland als leraar werkzaam, zekere ‘poèmes en prose’, in zijn bezit, naar Germain Nouveau te Brussel vertoevend, op te zenden met het oog op eventuele uitgave (aldaar). Zou Nouveau ooit zijn opwachting bij een uitgever, resp. drukker gemaakt hebben - bv. bij genoemde | |
[pagina 397]
| |
Jacques Poot? Maar deze zou wellicht over een oude, onbetaalde rekening zijn begonnen, in verband met de in een zandspoor terecht gekomen uitgave van Une Saison en enfer... Hoe het zij, er schijnt niet veel van gekomen te zijn - waarschijnlijk doordat Verlaine Nouveau niet financiëel bijsprong - en Rimbaud was een tijdlang boos op zijn vriend Nouveau. Intussen bleef het handschrift waarschijnlijk in diens bezit, totdat begin 1886 zijn nieuwe vriend Louis Le Cardonnel gecharterd werd om het in handen te krijgen, hetgeen deze gelukte. Deze jonge dichter, die zijn intimi ‘Cardo’ plachten te noemen, speelde het kostbare document in handen van Kahn. Deze heeft het mijns inziens eerst aan de auteur laten herlezen, alvorens het - voorzien van enige varianten - in de Vogue te plaatsen. Daar zal heel de ongelovige bent der Rimbaldianen de schouders over ophalen. Maar ik blijf er bij: waarom zou Rimbaud niet met hetzelfde fatsoen bejegend zijn als zijn tijdgenoten? Hij verbleef toen in Aden - poste restante, Hôtel de l'Univers - en had binnen drie en een halve week contact met de beschaafde wereld - hetzij met Charleville, hetzij met Parijs. En het was een kleinigheid voor hem eventjes een uitstapje naar die arabische stad, die toen nog een Engelse kolonie was, van uit Tadjourah te maken, waar hij bezig was een karavaan te vormen, ten einde een duizendtal geweren naar Abessinië te vervoeren om ze aan Menelik II te verhandelen. De afstand was zo groot als van Tunis naar Palermo - maar wat is dit voor L'Homme aux semelles de vent? Evenwel dreigde er gevaar van de zijde der inlanders, met name van die der moordlustige Dankalih's. Half april 1886 werd een collega van de dichter met zijn vrouw en heel de karavaan vermoord. Het bericht werd door collega Chefneux overgebracht en zal Parijs wel in de voorzomer bereikt hebben. Met het gevolg dat men op een gegeven moment Rimbaud dood waande. Geen wonder dat in een der latere nummers van de Vogue de dichter werd aangekondigd als ‘Feu Arthur Rimbaud’. Geen mystificatie dus, geen ‘fumisterie décadente’, gelijk de officiële litteratoren van hun modernistische collega's plachten te zeggen, maar eenvoudig de weergave van een verkeerd geïnterpreteerd feit. Deze gruwelen hadden voor Rimbaud nog een ander, onaangenaam, gevolg: de post deed er minstens tweemaal zo lang over hem te bereiken. Zo kon het gebeuren dat poststukken bleven steken of helemaal verdwenen. Geen wonder dus alweer dat in het elfde nummer een in het negende aangekondigde ‘wordt voortgezet’ moest weerspreken (nadat het vorige (tiende) nummer al niets meer van Rimbaud had gepubliceerd): La Vogue (no 9) | |
[pagina 398]
| |
hélas, l'intégrale publication de l'oeuvre de l'équivoque et glorieux défunt. Dat deze mededeling evenmin op mystificatie berustte als de vorige, bewijst wel het feit dat het berichtje de eerste van een hele lijst van vergissingen en verschrijvingen vormde, waarvan bv. de tweede de Vijfde Internationale tentoonstelling betreft. Eén détail sloeg ik nog over - schijnbaar een futiliteit: Terwijl onder de eerste nummers (5-6): ‘A suivre’ staat vermeld, leest men onder nummer 7 ‘Sera continué’ en onder nummers 8 en 9: ‘Seront continuées’. Betekent dit niets, is dit weer een soort stijlfiguur der Decadenten - of wil dit iets zeggen over manier, waarop de copij de redacteur die met de drukproeven-correctie was belast bereikte? Was het soms zo dat eerst een heel pak losse vellen gepubliceerd werd, waaruit men naar believen kon putten en dat daarna uit Afrika kleinere zendingen overkwamen en daarna enkele losse bladen - totdat de voorraad eerder uitgeput bleek dan men aanvankelijk gedacht had? Hoe het zij, Gustave Kahn was ervan overtuigd dat wij hiermede nog niet àlle Illuminations in handen hebben gekregen, vandaar de restrictie: ‘ce que nous en possédons’... De vraag blijft: hoe is eigenlijk die titel ontstaan? Het eerst duikt deze op in een brief van Verlaine aan Charles de Sivry van augustus 1878. De dichter der Romances sans paroles heeft ze dan ‘herlezen’ (deze twee lezingen kunnen kort na elkaar hebben plaats gevonden, zoals men dat van een duistere tekst kan verwachten) en acht het veiliger, vanwege de compromitterende inhoud (inavouable), ze persoonlijk aan zijn zwager ter hand te stellen. De titel luidt dan ‘Illuminations’ met als ondertitel, hetzij ‘Painted plates’, hetzij (getuige de brief van 3 november 1878 aan dezelfde) ‘Coloured plates’. Evenwel geeft Sivry ze niet terug en waarschijnlijk zijn ze in de klauwen van Mathilde, zijn halfzuster, terechtgekomen die ze pas uit handen gaf, toen Verlaine haar in een genereuse bui (of ook met gedachte aan eigen belang?) de effecten ter hand gesteld had, die hij in januari 1886 van zijn moeder geërfd had. In ieder geval spreekt de vroege Rimbaudkenner Rodolphe Darzens in het Voorwoord tot het Reliquaire (1891) van temidden van familie-papieren teruggevonden Illuminations... Mij rest thans nog te spreken over hetgeen ik het meest materiële aspect van het door mij behandelde probleem zou willen noemen: het manuscript als zodanig. In de loop van de door Fénéon en Lacoste van 1939-1942 gevoerde correspondentie, herinnerde de grijsaard zijn interviewer eraan dat het manuscript hem ter hand was gesteld ‘sous les espèces d'une liasse de feuilles de ce papier tout rayé qu'on voit aux cahiers d'école... Feuilles volantes et sans pagination.’ Gewichtige mededeling die het eigenlijk fundament is gaan vormen van heel mijn betoog! Want het blijkt zonneklaar dat dit uit losse bladen bestaande document, waarop geen doorhalingen voorkwamen, | |
[pagina 399]
| |
moeilijk het manuscript kon zijn dat Lacoste onder ogen heeft gehad en dat afkomstig is van de in Dachau omgekomen bibliophiel Lucien-Graux... Merkwaardig dat deze bijzonderheid onze commentator ontsnapt is! Evenmin is het tot hem doorgedrongen dat Fénéon aanvankelijk meende te doen te hebben met een door Verlaine vervaardigde copie. Immers het ons ten dienste staande handschrift vertoont die gelijkenis geenszins. Voorts blijkt uit het verloop der bewuste briefwisseling dat op een gegeven moment, bij de uitgave van de Illuminations in boekvorm, deze verzameling papieren in de war raakten. Fénéon spreekt in dit verband van een kaartspel dat hij achteraf zo goed en zo kwaad als het kon in een logische volgorde rangschikte. De ‘logica’ blijkt onder meer uit het feit dat hij bv. onderwerpen als ‘Aube’, ‘Fleurs’ en ‘Being Beauteous’ bij elkaar plaatste, evenals ‘Enfance’ en ‘Vies’, ‘Marine’ en ‘Mouvement’, ‘Scènes’ en ‘Parade’, ‘Veillées’ en ‘Nocturne vulgaire’, enz. Had hij het ms. Lucien-Graux in handen gehad, dan had hij toch in ieder geval ‘Enfance’ en ‘Conte’, ‘Vagabonds’ en ‘Villes’, of ‘Bottom’ en ‘H’ resp. achter elkander geplaatst, hetgeen hij in werkelijkheid niet gedaan heeft. Ook hier had het Lacoste moeten opvallen dat het een ander ms. betrof... Kortom, alleen al op grond van de bewuste correspondentie is het onomstotelijk bewijs geleverd dat de tekst van de Vogue op een ons tot nog toe onbekend handschrift berust - dat de definitieve versie der Illuminations inhoudt! Het is mij onbekend waar dit kostbaar document zich in zijn geheel bevindt - maar wèl durf ik veronderstellen dat althans enkele bladen daarvan uit de nalatenschap van Gustave Kahn in het bezit van de bibliophiel Pierre Bérès zijn overgegaan. Eén voorbeeld slechts wil ik in deze vermelden: toen wijlen Jules Mouquet de tekst der Oeuvres Complètes samenstelde, maakte hij voor het fragment ‘Bottom’ gebruik van een blad uit de collectie Bérès. Hierop stond niet afgedrukt het hiernavolgend fragment ‘H’, zoals dat met het door Lacoste bestudeerde blad wèl het geval was. Immers van dit tweede fragment vermeldt Mouquet nog geen handschrift: ergo heeft hij één der ‘feuilles volantes’ gebruikt, die ook Fénéon in 1886 ten dienste stonden! Keren wij tot ons uitgangspunt terug. Geen vrucht smaakt lekkerder dan die men direct van de boom eet. Benijden wij de eerste lezers der Illuminations: Gustave Kahn, Félix Fénéon (die trouwens het voorrecht hadden het manuscript zelf te lezen!), evenals Jules Laforgue, Bourget en Claudel... Van Claudel weten wij dat hij aan deze lectuur en aan die van Une Saison en enfer, dat eveneens in de Vogue werd afgedrukt, en wel in de loop van september 1886, zoniet zijn geloof, dan toch het geloof aan een bovennatuurlijke wereld te danken heeft - waaruit dan weer later zijn katholieke overtuiging gegroeid is. Wij weten ook dat Paul | |
[pagina 400]
| |
Bourget de eerste was die zich een exemplaar van de Illuminations aanschafte. Minder bekend zijn de reacties van Laforgue op de lectuur der diverse nummers van de Vogue waarin de befaamde fragmenten in de loop van mei en juni verschenen. Reeds vermeldde ik zijn grote waardering voor Les Premières communions. Reeds in juni bericht hij zijn vriend Kahn, na tevoren verschillende bijdragen in de Vogue te hebben afgekraakt: Restent les Illuminations. Ce Rimbaud fut bien un cas. C'est un des rares que m'étonnent. Comme il est entier! presque sans rhétorique et sans attaches. Zou hij deze teksten, die hij elders ook nog epatant noemt, zo bewonderd hebben als hij wist dat er zo in geknoeid was? En zeker zou hij door Kahn daarvan geweten hebben. Hetzelfde geldt voor de begaafde essayist Bourget en zeker voor de grote stylist die Claudel geweest is. Zij allen zouden zulk een eigenwijze corrector zeker op de vingers getikt hebben. Neen, de eigenwijze betuttelaar was... Bouillane de Lacoste. Hij moge zich nog zo verdienstelijk gemaakt hebben in zijn propaganda voor gezuiverde teksten aan de hand van een authentiek manuscript - hij heeft de ogen moedwillig gesloten voor de varianten die vaak aan een passage nieuwe glans verlenen. Ik heb de lezer niet met te veel détails willen lastig vallen. Maar toch wil ik niet nalaten een enkel voorbeeld daarvan aan te halen. Men ziet dan tevens de Ziener aan het werk. Al zou het alleen maar zijn om het belachelijk vooroordeel uit de weg te ruimen, als zou een genie zichzelf nimmer mogen verbeteren! Daarbij heb ik trouwens nóg een ontdekking gedaan. Het blijkt nl. dat zelfs in de tekst van de NB. in druk verschenen Saison en enfer, welke voor een herverschijnen in de Vogue (van 13, 20 en 27 september 1886) gebruikt werd, veranderingen zijn aangebracht. Natuurlijk heeft Lacoste ook deze varianten gewogen en te licht bevonden...Ga naar eind(2) Maar voor mij betekende deze omstandigheid niet meer of minder dan dat Rimbaud het hem toegezonden exemplaar in Tadjourah, waar hij toen nog steeds op invoervergunning van zijn wapenvoorraad wachtte, moeten hebben gereviseerd. Van reviseren gesproken: deze term is met betrekking tot Rimbaud al veel eerder gebruikt. Reeds begin december 1891, toen de dichter nog geacht werd tot de levenden te behoren, kon men in een nummer van de Entretiens politiques et littéraires lezen dat Rimbaud, geheel van zijn ziekte hersteld, zich naar Parijs had begeven om de tekst van zijn weldra uit te geven werk (nl. de Illuminations en Une Saison en enfer) te reviseren. Deze mededeling staat in een door de uitgever Vanier toegevoegde noot aan het ‘Sur Arthur Rimbaud’ getitelde artikel te lezen. | |
[pagina 401]
| |
Vanier kon het weten, want hij was degene die genoemde werken nog einde 1891 zou uitgeven. Mystificatie? ‘Fumisterie décadente’? Maar wij weten hoeveel verzinsels wij aan Rimbaud's hagiografen, met name aan zijn zuster en zwager te danken hebben! Laat ons dus niet al te gauw met het commentaar ‘fantasiën’ aan komen dragen. Over de langdurige ziekte van de dichter is trouwens het laatste woord nog niet gezegd. Ongetwijfeld zijn daarbij oplevingen en inzinkingen opgetreden. Zelfs in deze late uitgave kunnen dus authentieke varianten gevonden worden. De opvallendste is deze: ‘sans me servir pour rien même de mon corps’, waar ‘rien’, ‘vivre’ heeft vervangen. Natuurlijk rangschikt Lacoste een en ander onder de rubriek ‘fouten’... Ziehier thans enige varianten uit de in La Vogue gepubliceerde teksten: Allereerst in de Premières communions die immers ook al door Fénéon zijn bekeken. Deze heeft Lacoste aldus aangekondigd: ‘Nous indiquons cidessous, non des variantes, mais quelques-unes des fautes, parfois trés grossières, du premier texte imprimé (...) d'après un manuscrit par Verlaine’. De criticus gaat daarbij uit van de veronderstelling (waaraan hij geen ogenblik twijfelt!), als zou Verlaine het hele gedicht - 136 regels! - uit zijn geheugen voor de gelegenheid hebben opgediept... Zo las Fénéon bv. in plaats van het officiële overgeleverde ‘vitraux irréguliers’: ‘vitraux ensoleillés’ - een zeer plausible varia lectio. Belangwekkender is de variant: ‘La Nuit vient, noir pirate au ciel noir débarquant’. Doordat noir, ‘d'or’ vervangt, wordt het beeld door herhaling van hetzelfde woord veel beklemmender. Men kan begrijpen dat de commentator ‘sommeil bleu’ verkiest boven ‘soleil bleu’ - maar de moderne lezer zal beide uitdrukkingen kunnen aanvaarden. En ik persoonlijk geef zonder aarzelen de voorkeur aan de ‘verbetering’ van ‘bus’ in ‘sus’: het beeld van gedronken kussen lijkt mij meer een Ziener waardig dan dat van ‘geweten kussen’: daar ziè ik niets bij! Gaan wij thans over tot de tekst der Illuminations zoals deze in de Vogue werd afgedrukt. Het fragment ‘A une raison’ eindigt met de zin: Arrivée de toujours, qui t'en iras partout, welke volgens Lacoste door de eerste uitgever verbeterd is in: Arrivée (nl. la raison) de toujours, tu t'en iras partout. Wellicht verwijt deze betweter de decadente uitgever soms te veel de wetten der logica te hebben gevolgd: onvergefelijke zonde, inderdaad, voor een decadent! Maar zelfs een Decadent respecteert de revisie van de auteur - ook al betreft het Rimbaud. Zou men niet zeggen dat Lacoste onder de voornaamste slachtoffers van de mythevorming rondom Rimbaud is te beschouwen? | |
[pagina 402]
| |
Ingrijpender is een tekstverandering in het hoofdstuk ‘Métropolitain’: een heel zinsdeel is gewijzigd: ‘les derniers potagers de Samarie’ is veranderd in ‘Ces derniers potagers’: waarom zou de uitgever dit doen, als er niet een objectieve reden voor was? Maar Lacoste zweert alleen bij het handschrift dat hem ten dienste staat. Nog ingrijpender wordt het optreden van onze Aristarch als hij er geen rekening mee wenst te houden dat de auteur wel eens wijzigingen zou willen aanbrengen in de indeling der hoofdstukken. Verschillende malen heeft Fénéon telkens twee fragmenten onder één titel verenigd - maar Lacoste ziet daar enkel willekeur in. Aldus mag de lezer er niet van profiteren dat ‘Ouvriers’ en ‘Les Ponts’, ‘Marine’ en ‘Fête d'hiver’ bij elkaar zijn gevoegd, resp. onder de titels ‘Ouvriers’ en ‘Marine’. De lezer kan zich overtuigen dat de inhoud er door verduidelijkt is. Indien Lacoste enkel de moeite had willen nemen te letten op het feit dat het door Fénéon gebezigde handschrift gelineëerd was, hetgeen met de ons ten dienste staande geenszins het geval is, hadden hem de ogen voor de waarheid moeten opengaan. Of zou hij in dat geval het schrift aan de pen van Verlaine hebben toegeschreven? Pierre Bérès zou ter controle - eindelijk! - opening van boeken moeten toestaan. Maar afgezien daarvan is het logisch onbestaanbaar dat de uitgevers van La Vogue, Kahn en Fénéon (en aanvankelijk Léo d'Orfer), ook al waren ze nóg zo decadent, in zulk een ‘canard’ zouden zijn ingevlogen! Trouwens, de gezondheid van Verlaine was niet van dien aard om van hem zulk een copiëerarbeid te verwachten. Men heeft hem enkel met het schrijven van het voorwoord belast. En verder heeft men hem zo veel mogelijk buiten de uitgave - en verre van de kostbare handschriften - gehouden. Men vond hem blijkbaar als lid ener oudere generatie en wegens zijn verregaande nonchalance niet de geschikte man om direct bij zulk een gewichtige uitgave betrokken te zijn. Daarom moet er feitelijk een Rimbaud-uitgave komen waaruit de figuur van Verlaine zoveel mogelijk wordt uitgeschakeld - evenals wij nu al een ‘ont-Kloosde’ Perk kennen. Maar voor het zover is, zou men voorlopig het beste doen door een uitgave te bezorgen waarin de teksten van La Vogue letterlijk werden overgenomen. Al was het alleen maar tot eerherstel der Decadenten! |
|