melijke, lijkt mij te vanzelfsprekend om er nog speciaal de aandacht op te vestigen.
Het werk van Betaudier en van anderen, brengt mij onweerstaanbaar een boek in de herinnering dat ik met grote belangstelling verwerkte: ‘Introduction à la psychologie structurale’ door Roger Mucchielli (Charles Dessart, Bruxelles 1966) en dat mij in de oude mening versterkte dat Freud en zijn mannen ontegensprekelijk veel nuttig werk verricht hebben, maar ook veel minder aangename denkbeelden in het leven geroepen hebben. Er is een tijd geweest dat al wat de klok sloeg Freud heette, zelfs tot in de schilderskunst. Men ging de meest gesloten werken te lijf met het vaste voornemen, de vooraf vastgelegde drijfveren bloot te leggen. Stel u voor dat men het werk van Betaudier aanpakt op een wijze die onvermijdelijk moet leiden tot een verarming. Neen, leve deze keer de zuiver wetenschappelijke bevinding, die uitwijst dat de zogeheten lagere instincten, verborgen drijfveren, in de duistere gebieden van de verdrongen gevoelens, in wezen aan dezelfde wetten gehoorzamen als onze hoogst ontwikkelde functies. ‘Tout organisme secrète sa structuration, tout vivant comme toute société,... mais possède aussi, ce qui est la vie même, la possibilité de changer ses structures...’ Ik denk aan die fameuze hermetische kunstwerken. Ergens is er een sleutel. Die te vinden wordt misschien een nieuwe manier om de kunst van onze tijd te benaderen. En dan vallen die idiote onderscheidingen als abstracte en figuratieve kunst vanzelf in de vergeetput (niet die van Freud). Misschien doe ik mijn opzet te kort door er zo vlug overheen te glijden, maar op de speldeprik komt het aan. Af en toe moeten de opgeblazen kikkers toch hun verdorven lucht loslaten.
***
Een zaal die niet ver gelegen is van de vorige, in de aloude Rollebeekstraat, de galerij Le Disque Rouge, bracht mij van de aards gebonden onderlagen naar de lichtende regionen van het ‘Art Construit’. Bij ons heet dat constructieve kunst.
Alhoewel ik het zelden eens ben met de galerijhouder, J.M. Labeau, moet ik ronduit bekennen dat hij zich gedraagt als een rechtschapen individu en er meningen op nahoudt die verre van voorzichtig zijn. Voeg daarbij een jeugdig entousiasme, een open belangstelling voor al wat nieuwe wegen inslaat en het portret begint gelijkend te worden. In de selectie die ik te zien kreeg, waren vertegenwoordigd: Paul De Vijlder uit Elversele, Jo Delahaut uit Brussel, Cesare Manini uit Milaan, Hollanda uit Brazilië, Hangen uit Duitsland, Kubicek en Sykora uit Tsjechoslowakije. De tentoonstelling kwam tot stand dank zij de samenwerking van de galerij Teufel in Koblenz, Il Cenobio in Milano en de eigen galerij te Brussel.
De Vijlder is de man die zich laat leiden door de aanwinsten van de cybernetica. Hij laat de kleurvlekken, waarvan bij elke vlek afzonderlijk kern en omtrek samenvallen of van elkaar afhangen, zich groeperen volgens een eigen wetmatigheid, die een cybernetische wetmatigheid is. Hij wil zich losmaken van de klassieke gevoelsnormen die tot hiertoe aan het ontstaan en zelfs aan de beoordeling van het kunstwerk verbonden zijn geweest. Kleur is voor hem een meetbare grootheid. Als ik L.P. Boon moet geloven, die onlangs op de vernissage van een tentoonstelling te St. Gillis-Dendermonde (van J.P. De Coster uit Dendermonde, een niet onverdienstelijk ‘surrealist’) verklaarde dat de abstracte kunst alleen geleid heeft tot mooi behangpapier, dan zakt mij de moed in de schoenen. Ofwel zijn al die jongeren dwaze, onverstandige, slappe knullen, ofwel scheelt er iets aan de opvattingen van onze nationale schrijver. Ik kies partij voor De Vijlder, zelfs als zijn werk mij niet ‘ontroert’. Want men kan ook intellectueel ontroerd worden. Je moet het meegemaakt hebben, om het te durven schrijven. Toen ik onlangs in het Paleis voor Schone Kunsten een goede Poliakoff te zien kreeg, toen werd ik nogmaals versterkt in mijn mening dat die ongelukkige ‘abstracte’ kunst het zou blijven doen.
Wat te zeggen van de oude taaie Jo Delahaut, die ik nu pas begin te ontdekken als een schepper van moderne symbolen, onvermoeibaar, vol vitaliteit en concreet tot het onvergetelijke toe, steeds op zoek naar nieuwe mogelijkheden, vooral op technisch gebied. De Braziliaan Hollanda komt hoe langer hoe meer tot een evenwichtig opgebouwde vormentaal, strak en toch ongemeen lenig en soepel, op de manier van Dewasne. Manini werkt vooral met reeksen, waarin enkele grondvormen verschoven worden, het geheel in witte en grijze tonen. De Duitser Hangen trof mij recht in het (verstandelijk) hart: heldere kleuren, eenvoudige, trefzekere geometrische vormen. De Tsjechen waren te zwak vertegenwoordigd om een stem in het kapittel te krijgen. Ik verliet die dag de hoofdstad met de ene voet in het moeras en de andere in de hemel. Zoals het hoort om gezond te blijven.
A. Merckx