ringen. Trouwens, al in 1948 nam Coleman Hawkins voor Norman Granz de solo ‘Picasso’ op. Zonder swing, zonder blue notes, en wellicht een uitgeschreven solo. En ook de zojuist gehoorde Jarrett-solo swingt niet, bevat geen blue notes. Waarom blijven wij het dan jazz noemen? Omdat de omgeving de definitie vormt. Jarrett is in het jazzmilieu opgegroeid, bekend geworden en blijft dus beschouwd worden als jazzpianist en zijn muziek blijft dus jazz. Jazz is nu zo oud dat alleen zijn traditie reeds borg staat als definitie. In feite is er dus voor nadere definitie geen noodzaak meer (net zoals er geen definitie bestaat voor klassieke of symfonische muziek).
Het enige wat jazz nog onderscheidt van de rest is het ‘individuele’. De vertolking wordt in de jazz niet gewaardeerd omdat zij de al dan niet perfecte interpretatie is van een compositie, nee, de vertolking op zichzelf is het belangrijkste. Zij is gebaseerd, niet op de gevoelens van de componist (gevoelens die de vertolker overigens slechts kan vermoeden, afleiden) maar op die van de vertolker, de musicus zelf, op dat welbepaalde ogenblik: heeft hij goed gegeten, is hij verliefd, vermoeid misschien? In feite moet dit doorklinken in zijn werk.
Enkele dagen voor hij zou worden opgenomen in een inrichting voor zenuwzieken nam Charlie Parker in Los Angeles ‘Lover Man’ op met o.m. Howard McGhee op trompet. Men hoort hier duidelijk de ziekte, de pijn doorklinken. Parker zelf was mistevreden toen deze opname later werd uitgebracht. Zij is inderdaad niet zijn meest perfecte improvisatie, maar zonder twijfel de meest roerende, omdat zij zoveel emoties toont.
‘Lover Man’ - Charlie Parker - oorspr. Dial - nu Society SOC 1026 - b1 Deze individualist maakt ‘jazz’ ook zo speciaal, een muziek dikwijls voor individuen, personaliteiten, koppigen, eenzamen misschien in de goede zin van het woord, ‘loners’. Deze individualiteit onderscheidt jazz ook uitstekend van de populaire muziek, de zogenaamde wegwerpmuziek.
Deze muziek heeft dikwijls uit de jazzbronnen gejat en op sommige ogenblikken in de jazzgeschiedenis waren de aanknopingspunten zeer nauw. Bijvoorbeeld in de periode van de blanke big bands: Dorsey; Shaw; Barnet; Goodman; Herman: zij waren slechts ‘jazz’ bij de gratie van hun solisten. Solisten die in de meer commerciële bands (Lombardo, Welk, Miller, Coon Sanders) bijna volledig ontbraken.
Hoe strakker het arrangement trouwens, hoe minder ruimte voor solisten en individualiteit, des te minder jazz ook. Maar de scheidingslijn was soms zeer dun.