Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
De Vlaamse Gids. Jaargang 83

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre
sec - letterkunde

Subgenre
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

De Vlaamse Gids. Jaargang 83

(1999)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De

Vorige Volgende
[p. 2]

Duitse mensen
Een reeks brieven
Keuze en inleidingen door Walter Benjamin Vertaling door Michel van Nieuwstadt

Duitse mensen bevat een reeks belangrijke brieven uit de Duitse cultuurgeschiedenis, geselecteerd en in- of uitgeleid door Walter Benjamin (1892-1940). Na de boekverbranding door de nazi's in 1933 was het evident dat het boek in Zwitserland gepubliceerd werd onder Benjamins nom de plume Detlef Holz. De brieven waren vooraf in afleveringen versehenen in de Frankfurter Zeitung, voor het eerst op 31 maart 1931. De publicatie als boek in 1936 was een subversieve daad, aangezien de uitgave de bedoeling had om het echte Duise humanisme te presenteren. Maar uitgever en auteur gingen omzichtig te werk om de censuur in Duitsland te ontwijken. Benjamin schreef in '36 een nieuw woord vooraf opdat het boek niet meteen door de nazi-propaganda op de index geplaatst zou worden (wat uiteindelijk na een zeker verkoopsucces toch gebeurde in '38). Een vertaling van het boek - waarin ook de volgende twee brieven aan en van Goethe zijn opgenomen - verschijnt eerstdaags bij de Historische Uitgeverij (Groningen).*

Karl Friedrich zelter aan Goethe

De volgende brief richtte de 75-jarige Zelter aan de 78-jarige Goethe, alvorens hij na zijn aankomst in Weimar diens drempel betrad. Het is vaak opgemerkt, dat in onze literatuur glorie en roem zich het meest hechten aan jongelingen, aan beginnende schrijvers, en het liefst aan vroeg gestorvenen. Iedere bestudering van Lessing bevestigt opnieuw hoe zeldzaam het fenomeen van het mannelijke in deze literatuur is. Ver boven het vertrouwde kader van de Duitse beschavingswereld uit rijst de vriendschap van twee grijsaards, die in een welhaast Chinees bewustzijn van de waardigheid en de begeerlijkheid van de ouderdom elkaar over het einde van hun levensdagen informeren met verbazingwekkende heildronken, waarvan wij in de briefwisseling van Goethe met Zelter de teksten bezitten en waarvan de volgende wel eens de volmaaktste zou kunnen zijn.

 

Jij bent in de schoot van Moeder Natuur op zo'n prachtige manier thuis en ik hoor je zo graag spreken over oerkrachten die ongezien door mensengeslachten in het universum werkzaam zijn, dat ik iets soortgelijks ga bevroeden, ja je zelfs diepgaand meen te begrijpen en toch te oud en veel te ver ten achter ben om aan een studie van de natuur te beginnen.

Kom ik nu op eenzame reizen over hoogten, bergtoppen, door ravijnen en dalen, dan worden je woorden voor mij gedachten die ik de mijne zou willen noemen. Maar er zijn overal lacunes en slechts mijn eigen kleine talent kan mij redden, dat ik niet wegzink.

Omdat wij nu eenmaal voor elkaar zijn wat we zijn, had ik gedacht, jij zou je verwaardigen, omdat ik je zo graag beluister, om bij mij de grondsteen te leggen en mijn innigste hartstocht houvast te geven: hoe kunst en natuur, geest en lichaam overal samenhangen, hun scheiding echter - de dood is.

Zo heb ik ook dit keer weer, terwijl ik als een twijndraad door de bergen van Thüringen vanaf Coburg tot hier getrokken ben, vol smart gedacht aan de Werther: dat ik niet overal met gedachtenvingers wat onder en naast mij is kan betasten, beschouwen; wat mij echter even natuurlijk toeschijnt als dat lichaam en ziel één wezen zijn.

Overigens heeft het in onze jarenlange correspondentie niet aan stof ontbroken; jij hebt zo'n oprechte belangstelling opgebracht voor mijn verbrokkelde kennis in muzikale aangelegenheden, waarin wij overigens nog altijd onzeker zijn; - maar wie had het ons anders moeten zeggen?

Maar ik zou voor jou toch ook weer niet al te schamel bij anderen willen afsteken. Noem het trots - een trots die mijn lust en mijn leven is. Van jongs af aan heb ik mij meegesleept, heengetrokken gevoeld tot hen die meer, die het beste weten en moedig, zelfs vrolijk ben ik tegen mezelf ingegaan en heb verdragen wat mij aan hen niet beviel - ik wist wel wat ik wilde, ook al weet ik niet wat ik meemaakte. Jij was de enige die mij stevigheid gaf en geeft, ik zou mezelf kunnen laten vallen, maar jou niet.

Zeg me tegen welke tijd ik bij je moet zijn; ik verwacht eerst nog onze doctor, weet echter niet, wanneer hij kan komen.

 

Weimar, dinsdag 16 oktober 1827

Z.

[p. 3]

Goethe aan Moritz Seebeck

3 januari 1832

 

Op uw zeer geacht schrijven, mijn dierbare, heb ik alleroprechtst te antwoorden, dat het vroegtijdig verscheiden van uw voortreffelijke vader voor mij een groot persoonlijk verlies zij. Ik stel me maar al te graag zulke wakkere mannen voor in volle activiteit, die er tegelijkertijd naar streven kennis te vermeerderen en inzichten te vergroten. Als tussen uiteengegane vrienden eerst zwijgen binnensluipt, daarop verstommen volgt en daaruit zonder reden en noodzaak misnoegen voortvloeit, dan moeten we daarin helaas een soort onbeholpenheid ontdekken, die zich bij mensen welwillend en goed van karakter kan openbaren, en die wij net als andere fouten met bewustzijn zouden moeten trachten te overwinnen en verhelpen. Ik heb mij in mijn bewogen en gevulde leven wel vaker aan een dergelijk verzuim schuldig gemaakt en wil ook in het onderhavige geval dat verwijt niet geheel en al van mij afwijzen. Zoveel kan ik echter met stelligheid verklaren, dat ik het voor de te vroeg heengegane noch als vriend aan genegenheid noch als onderzoeker aan medeleven en bewondering ooit heb laten ontbreken, ja dat ik vaak op het punt heb gestaan bij hem over iets belangrijks navraag te doen, waardoor dan eensklaps alle boze geesten van het wantrouwen verjaagd waren geweest. Het voorbij vlietende leven heeft immers aan wonderlijks onder andere ook dit, dat wij maar zelden, in beslag genomen door onze activiteit en begerig naar genot als wij zijn, de geboden kleinigheden van het ogenblik op hun waarde weten te schatten en vast te houden. En zo rest ons dus in de hoogste ouderdom nog de plicht om het menselijke, dat ons nooit verlaat, minstens in zijn eigenaardigheden te erkennen en onszelf door reflectie over de gebreken gerust te stellen, waarvan niet te ontkennen is dat ze ons aangerekend kunnen worden. Mij bij u en uw dierbaren met toegenegen welwillendheid ten zeerste aanbevelend, uw dienstwillige

 

J.W. v. Goethe

 

Dit is een van de laatste brieven die Goethe heeft geschreven. Net als hijzelf staat ook zijn taal aan een grens. Het taalgebruik van de oude Goethe breidt het Duits op een imperiale tv ij ze uit, die geen grein van imperialisme heeft. Ernst Lewy heeft in een niet erg bekende, maar des te belangrijker studie Zur Sprache des alten Goethe laten zien, hoe de dichter op hoge leeftijd door zijn ingetogen, contemplatieve aard eigenaardige grammaticale en syntactische verbindingen worden ingegeven. Hij heeft gewezen op het veelvuldig voorkomen van composita, het wegvallen van het lidwoord, de benadrukking van het abstracte en op vele andere kenmerken, die alle te zamen tot gevolg hebben, dat ‘elk woord een zo groot mogelijke betekenisinhoud’ krijgt, en de taalopbouw in zijn geheel gelijkenis gaat vertonen met onderschikkende taaltypen als het Turks, met incorporerende als het Groenlands. Zonder deze taalkundige ideeën rechtstreeks over te nemen, proberen de volgende aantekeningen te verduidelijken, hoe ver deze taal af ligt van de gangbare.

 

‘een groot persoonlijk verlies zij’

- Taalkundig zou de indicativus minstens even goed mogelijk zijn; de conjunctivus hier verraadt, dat het gevoel waardoor de briefschrijver beheerst wordt op zichzelf de weg naar het schrift, naar de uitdrukking niet meer verlangt, dat Goethe dit gevoel kenbaar maakt als notulist van zijn eigen innerlijk.

 

‘in volle activiteit’

- De woorden staan in contrast met dood; een in de waarlijk antieke zin opgevat eufemisme.

 

‘een soort onbeholpenheid’

- De briefschrijver kiest voor het gedrag van de grijsaard een uitdrukking, die eerder voordat van een zuigeling geëigend zou zijn, en dit met het doel iets fysieks in de plaats van iets geestelijks te kunnen stellen, en aldus de stand van zaken, zij het ook met geweld, te vereenvoudigen.

 

‘niet geheel en al van mij afwijzen’

- Goethe had best kunnen schrijven ‘niet geheel en al afwijzen’. Hij schrijft ‘niet geheel en al van mij afwijzen’ en hij biedt daarmee zichzelf, zijn eigen lichaam, als ondersteuning aan ten opzichte van het verwijt - en dat komt overeen met zijn neiging om de abstractie, waaraan hij voor het uitdrukken van zintuiglijkheden de voorkeur geeft, op haar beurt bij het uitdrukken van dingen van de geest te laten omslaan in een paradoxale aanschouwelijkheid.

 

‘het voorbijvlietende leven’

- Bewogen en gevuld heet dit leven op een andere plek: bijvoeglijke naamwoorden, die overduidelijk maken dat de schrijver zelf zich op de oever terugtrok; in dezelfde geest, zij het ook niet in dezelfde beeldspraak, die spreekt uit die andere woorden van een grijsaard, de woorden waarmee Walt Whitman is gestorven: ‘Nu wil ik voor mijn deur gaan zitten en het leven in ogenschouw nemen.’

 

‘kleinigheden van het ogenblik’

- ‘Tegen het ogenblik zou ik willen zeggen: verwijl toch, je bent zo mooi.’ Mooi is het ogenblik dat vervulling brengt, het verwijlende echter is verheven, net als het tegen het levenseinde nauwelijks nog intredende ogenblik, dat in deze briefregels wordt vastgehouden.

 

‘het menselijke (..) in zijn eigenaardigheden’

- Daarbij zoekt de grote humanist als in een asiel zijn laatste toevlucht; de idiosyncrasieën die het regiem van zijn laatste levensperiode bepalen, ook díe plaatst hij onder het beschermheerschap van de mensheid zelf. Zoals in het metselwerk van een onwrikbaar, uitgestorven bouwsel op het laatst zwakke planten, mossen zich hun wegbanen, zo dringt hier het gevoel door een onwrikbare houding heen en splijt deze in haar voegen.

*
Copyright 1999 Nederlandse vertaling en nawoord: Michel van Nieuwstadt | Nijmegen • Oorspronkelijke titel: Deutsche Menschen. Eine Folge von Briefen (Vita Nova Verlag, Luzern 1936)


Vorige Volgende

Over dit hoofdstuk/artikel

Walter Benjamin

brief aan Johann Wolfgang von Goethe

brief van Karl Friedrich Zelter

brief aan Moritz Seebeck

brief van Johann Wolfgang von Goethe


Michel van Nieuwstadt


16 oktober 1827

3 januari 1832