Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 8 (1862)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 8
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.58 MB)

Scans (26.98 MB)

ebook (9.91 MB)

XML (1.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 8

(1862)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

In het dorp.
(Vervolg, zie bl. 32 dezes jaergangs.)

IV. - De maneschijn.

Geen zoo schoone dag of hij heeft een einde. De kermisdag die zoo gelukvol voor Liza was en bovenal voor Sus, verliep ook, of liever vervloog. Het was tijd om naar huis te keeren. Men kwam overeen dat Sus Liza zou tot aan de hoeve brengen en dat Piet en Anna hen begeleiden zouden.

Zij vertrokken de laatsten uit den Groenen Hond. Piet en Anna gingen vooruit. Liza en Sus kwamen achterna, maar zoo langzaam dat zij hunne makkers welhaast uit het oog verloren en zich, als het ware, alléén bevonden.....

Mane, die daar boven aan den hemel statig voortrolt, gij, den minnaren zoo toegedaan, zend uw licht, zacht en bekoorlijk, op deze twee schepselen nader en helder hun hunne wegen op.

Sterren, door de milde hand Gods zoo ontelbaar in het ruime gezaaid, gij, dien minnende stervelingen hun lot verbinden, glimt hun geheimzinnig toe en wijst hun het oord aan dat zij opzoeken.

Wintje dat door het gebladert heen suist, gij, dat klagende herten met liefdeboodschappen gelasten, zwijg nu, zwijg, op dat zij niets van de schoone woorden verliezen welke zij zich toefluisteren.

Vogellijn, dat in uw nestje slaapt, slaap rustig voort, uw gekweel zou hen niet treffen, eene schoonere stem spreekt in hun binnenste.

Dat de aarde oplettend zij, want hier doet zich het schoonste tooneel op dat zij aanzien kan: twee gelieven, die elkander schuldeloos beminnen, wandelen, in al de prachtstilte des nachts, tusschen hare verrukkende wonderen voort; dat de aarde luistere: hier klinken de schoonste toonen die ooit uit eenen boezem opwellen kunnen; twee zielen smelten in één en spreken elkander het plegtig jawoord toe.

Zie, hoe ze over dien weg, achter die boomen, niet gaan, maar glijden. Stil, stooren wij hen niet; de nacht is den minnenden toegewijd.

Vervoerd in het rijk der droomen, wandelen zij daar en laten hunne herten onverpoosd jagen, hunne zielen zich in elkander spiegelen. Hand aan hand nu, mengelen zij hunne vingeren, et putten in die zachte drukkingen, die nu en dan hunne gewaarwordingen te kennen geven, een overstelpend geluk dat hun de spraak ontneemt en de woorden.

Eenen stap hooren zij achter hen; zij verschrikken, laten de hand los en verwijderen zich van elkander. ‘'t Is Jaak Mertens,’ zegt hij. Die Jaak nadert meer en meer en als hij hen inhaalt, spreekt Sus eensklaps, ‘de oogst staat schoon, niet waar, Jaak?’ Waarom hij dat zegt, weet hij zelf niet; maar ik geloof dat het was om zijne ontsteltenis te verbergen. - ‘Ja het was om zijne ontsteltenis te verbergen. - ‘Ja, antwoordt Jaak - en bovenal des nachts,’ en hij lacht zoo spottend dat Sus bloost en al de ongepastheid zijner vrage beseft.

o! Dat die Jaak maar doortrekke! wat gaat hij langzaam!

Eindelijk is hij in de duisternis verdwenen. De beide gelieven loozen eenen zucht van te vredenheid. Nu kunnen zij zich weder vertrouwelijk bij de hand nemen en zich, vrij alles zeggen wat zij elkander nog mede te deelen hebben. - Ja, Liza, sprak Sus, van den eeersten keer dat ik u zag, ge weet, dien avond dat ge verloren waart geloopen, bemin ik u. Ik heb alle gelegenheden gezocht om u tegen te komen; en als ik u dan ontmoette, o dan oogste ik geluk op voor lange dagen. - Mij was het ook zoo, fluisterde Liza. - Als gij me dan bezaagt, dan voelde ik mij rood worden en lang nog na dat gij verdwenen waart, beefde ik door al mijne lidmaten. - Met mij was het ook zoo, sprak Liza. - Zoo dikwils wilde ik u aanspreken en u zeggen wat er in mij omging, maar iedermaal overwon mij mijne onsteltenis en ik kon geen woord uiten. - Dat woord beb ik lang verwacht, zuchtte Liza. - Ge weet ook dien avond dat gij mij in het draaipad zitten vondt. - Ja, dit weet ik nog goed, sprak Liza. - Wel, dan had ik mijne beenen over den weg uitgesteken opdat ge verpligt zoudet geweest zijn mij te verzoeken u door te laten; ik hoopte dat dan het eene woord het andere zou bygebracht hebben en dat ik dan moed zou hebben kunnen scheppen. - o Zeg, onderbrak Liza, hoe kon ik dit; ik beefde zelf zoo.

- Zie hier het draaipat sprak Piet; gaan wïj langs dit wegetje dat mij altoos heilig zijn zal.

- En mij ook, zeide Liza.

[pagina 35]
[p. 35]

En beide traden in het beschaduwd draaipad. En plechtiger nog werd de stilte en de prachtige nog betooverende natuur en milder nog zond zij die uitwazemingen door de lucht die de ziele tot aandoening bewegen.

Door zijne gewaarwordingen vervoerd, riep Sus uit: ‘O Liza, ik min u zoo zeer’ en nauwhoorbaar antwoordde Liza: ‘Sus, ik bemin u ook’ en haar zelve onbewust, viel zij in zijne armen; zijne lippen bracht hij op de haren en hunne zielen paarden zich in eenen langen kus. Het was de schoonste stond huns levens, een stond dien men zich tot op den boord des grafs herrinnert...

Eensklaps, doet zich in 't schaarhout een hevig gekraak hooren; overal gaan de stammen van een en eene menigte boeren en boerinnen komen te voorschijn.



illustratie

Geheel de jeugd van 't dorp staat daer al lachend en spottend.

- Ha! roepen zij, nu weten wij het. Sus bemint Liza en Liza bemint Sus ook.

Sus stond bedwelmd. Gelukkiglijk verborg de duisternis zijne schaamte Maar de liefde gaf hem moed in:

- Wel ja, sprak hij, ja, ik bemin mijne Liza; zij zal mijne vrouw worden; en nu gij het allen weet, laat me gerust.

En hij ging met zijne Liza voort, maar lang nog hoorde hij, in de verte, een gelach dat hem het herte pijnlijk griefde.

V. - Zegeprael.

's Anderendaags, wist geheel het dorp dat Sus en Liza elkander beminden.

Kwam Sus in de vlek, dan stak zich menig hoofd buiten het venster en vele vrouwenoogen loerden hem nieuwsgierig na. Geen knaap of hij wist hoe het met zijne hertzaken gelegen was, net alsof hadde hij het in de schole geleerd, ja, zelfs beter.

Sus ware geerne met Liza getrouwd, maar hij durfde het niet aan vader vragen; hij vreesde zijnen vader om ik weet niet wat reden. Maar eindelijk ging het zoo wijd in 't dorp met dat toeroepen, dat hij het niet langer dulden kon. In eene lange samenspraak met Liza, putte hij den moed dien hij noodig had en hij ging moeder smeeken bij vader te gaan vragen of hij trouwen mocht en hem ook wat te overhalen indien het noodig was. Moeder, die ook jong geweest was, lachte en ging het aan vader vragen. Vader, die de beste mensch van Gods lieve wereld was, lachte ook en zeide ja. Daar Liza als een eerlijk en werkzaam meisje bekend was, schudde hij zelfs zynen spaerpot om.

Eenige weken later, trouwden onze gelieven. Anna maakte toen aan Sus de listen en lagen bekend die zij gebruikt had om hem te dwingen zijne liefde openbaarlijk te bekennen: zij had de jongens en meisjes van 't dorp opgemaakt om zich in 't schaarhout te versteken, zijne samenspraak met Liza afteluisteren en het dan aan alle hoeken te gaan vertellen. Zij voegde er bij dat dit alles met de weet van vader gebeurd was. Dit verwonderde Sus en hij keerde zijne oogen ondervragend tot [de]n ouderling.

- Ja, mijn zoon, zeide deze, Anna spreekt waarheid. Moeder had al lang gezien dat gij Liza bemindet; en daar uw tijd gekomen was, hebben wij de hand geleend aan den strik die u gespannen werd.

De mensch veroudert, zoo luidt het spreekwoord, alle zeven jaren. 't Schijnt dat bij Sus deze verandering op zijnen trouwdag gebeurde: hij verloor zijne vreesachtigheid en eenige weken nadien zag ik hem stout den burgemeester tegenspreken.

Sus en Liza legden hunne spaaroordjes bijeen en door vader geholpen, trokken zij op een goed. Zij leefden gelukkig en bestierden hunne hoeve zoo goed dat zij welhaast voor welbemiddeld, ja, voor rijk doorgingen. Toen ik over eenige maanden hen ging bezoeken, vond ik voor de deur der hoeve eenen wriemelenden zwerm van zoontjes en dochterkens, die in het zand, onder en boven totterden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken