Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 9 (1863)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 9
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 9Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 9

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.45 MB)

Scans (23.94 MB)

ebook (10.17 MB)

XML (1.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 9

(1863)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een roman.



illustratie

Luister, Madalena, luister! Ik moet dy iets zeggen dat waerlik van groot belang is. Du zys jong en ik ben oud; tusschen ons, liggen er vyf-en-twintig of dertig jaren..., vyf-en-twintig of dertig eeuwen. Dat is nu geene rede om geene rede te verstaen. Ik geloof, du zals wel doen met te luisteren naer wat ik dy zeggen wil, Madalena.

Ik ben op de boeken grys geworden; ik zeg dat niet om my zelven te vleijen, maer omdat ik onder dat boekendoorbladeren vele dingen heb geleerd die de boeken niet vertellen; want ik weet ja vele dingen, Madalena! De winden eener halve eeuw, die over myn hoofd hebben geblazen, verstroeiden myne haren. Onder naekte schedels huist de waerheid.

Alle de wegelkens der heide zyn dy bekend en du huppels op en af en vraegs zelfs niet of er ook wegelkens bestaen. Ik, ik ga langzaem, met zwaren trap, maer ik weet waer ik den voet neêrzet en ik ben lang reeds te huis, wanneer du nog verloren dools in de zywegen. De zyweg niet, maer de heirweg is de goede en men komt er eerder al gaende dan al loopende, Madalena.

Du hebs een doordringend gezicht, du onderscheids eenen vogel tusschen de bremstruiken en het scharrehout daer ik nog zelfs geenen douanier zou ontdekken. Ik zie nogtans verder dan du, Madelena; ja, in der waerheid, zie ik verder dan du. Ik zie morgen, iets wat du niet zies. Ik zie digter by ook. Dyne oogen altoos op honderd stappen vooruit gerigt, die zien niet wat dy omgeeft.

Du bemins de bloemen, du bemins het ruikers te maken en zous alle de boomen eens tuins verwoesten wen zy in vollen bloei staen, om voor dy eenen krans te vlechten of zelfs om alles aen dyne voeten te werpen en om op bloemen te kunnen dansen. Ik, ik weet dat men de bloemen op den boom moet laten staen, wil men vruchten plukken. Al nog iets, Madalena, wat du niet weets.

Waerom dit spottend gelaet en welke overweging of welk argwaen vliegt dy door den geest? Welhoe! Denks du welligt dat ik myne wysheid zoo opzet omdat ik de eene of andere dwaesheid in het hoofd heb. Ah! Kind, wilde ik eens lachen! Neen, neen, ik wil niet lachen! ik wil alleenlyk eene goede les, eene nuttige les geven zelfs aen de schoone, aen de schitterende Madalena.

Du moets niet altoos gelooven, Kind, dat men denkt dy op te vryen

[pagina 47]
[p. 47]

en dat men zich niets anders kan voorstellen als dat en dat alwie dy een woord zegt, zich zelven gevraegd heeft: hoe zou ik wel dezer schoone maegd kunnen behagen en een klein plaetsken in haer klein hertje kunnen innemen? Eilaes, zy zelven die zich met zoo iets zouden kunnen bezig houden, die houden er zich niet genoeg mede bezig, Madalena.

Ja, jongheid en schoonheid verdryven de rimpelen uit de oude voorhoofden; zy stemmen tot toegevendheid zelfs het verdrietigste karakter; zy verzachten langs deze of gene zyde het versteendste hart. Daerin kan de bewondering haer deel hebben; maer, het groote deel, zal ik het dy zeggen? het groote deel is dat des medelydens. Betwists du dat, dan zal ik niet meer zeggen dat men medelyden met dy heeft, maer dat men dy beklaegt.

Voorwaer, men beklaegt dy. Ik zal niet zeggen: dy omringen groote gevaren; neen, ik geloof dat er zulken niet bestaen. Maer ten minste, wachten groote ongelukken op dy. Een is er, voor de vrouwen afschuwelyk; afschuwelyk, onvermydelyk en gevaerlyk: het verdriet van oud te worden. Du geloofs niet dat men oud worde, Madelena, of du bekommers er dy niet om. Du denks dat dezen ter wereld kwamen met hunne weinige gryze haren en dat genen zullen sterven met al den overvloed hunner zwarte haerlokken.

In 't geheel niet, Madalena; de kalen hebben haren gehad en zy die haren hebben zullen kael worden. Reken daer op. Reken daer op dat de lichte stappen zullen zwaer worden en dat de scherpe en heldere oogen met eenen mistdamp zullen betrekken dien zy niet zullen kunnen doordringen. En er zyn van die woorden welke men moet uitspreken, van die zuchten welke men moet slaken, die de buigzaemste stem verbreken. Gelukkig dan hy die den credo zingen en de psalmen neuriën kan.

Welnu, vermits des menschen lot zoo droevig is, weets du wat goed, wat wys, wat zelfs aengenaem is? 'T is van te denken dat men zal oud worden en van zich te oefenen in het oud worden. En dat is 't nogtans, Madalena, wat ik dy koom voorstellen. Kies van nu af eenen stok voor dynen ouden dag. Neem hem waer du wils, als hy maer regt en sterk is, maer neem hem.

Du zals zeggen dat het nog te vroeg is, dat du nog geen twintig jaren tels, dat die stok toch niets anders is als een meester; en dat, schoon en van goeden bloede als du zys, du dy nog zoo vroeg niet wils onder het juk zien. Het vleit dy dat men zuchte, dat men hope, en dat men wanhope en dat men nog en weder hope. Het vermaekt dy, Madalena, zoo vele verwachtingen nu te doen onstaen en dan te verydelen en te denken dat zoo vele herten dyner vol zyn.

Vooreerst, lieve kleine, er zyn er zoo veel niet en zy zyn niet vol; en, voor den grootsten hoop, neemt dyn bruidschat wel de helft, of de twee derden en soms de vier vyfden der plaets in welke du myns te bekleeden. Oh! Madalena, wisten uwe schoone oogen aen welken prys de schoone oogen op de merkt geschat worden van daeg! Reeds, in mynen tyd, werden zy weinig gevraegd; sedert, zyn zy nog veel gedaeld.

Wat bewondert men zoo op dyn lief hoofdje? Dyne haren, zegt men, zoo lang, zoo dikgeplant, zoo fyn, zwarter als de vlerk der rave, zoo zwart dat de afglans er van blauw schynt. Ik, ik zeg dat het waerachtig sieraed dezes lieven kopjens het Eikenbosch te Putte is dat vyf duizend franken opbrengt. En dyne schoone oogen, Madalena, dyne echt schoone oogen,

Zyn dyne twee vyvers te Casterle, ieder voor twee duizend franken verpacht. De liefde neemt vuer in het bosch; zy droomt van in de vyvers haren dorst te zullen gaen lesschen. O! hoe hoog schat zy er de vreedzame glans en grootheid van!.... maer, ééne die op dy afgunstig is heeft verteld dat een spoorweg, nevens dyne vyvers loopende, den zeevisch op alle merkten zal brengen die dyne vyvers nu voorzien, en aenstonds zyn uwe oogen veel kleiner geworden. Indien een uwer vyvers opdroogde eensklaps, eensklaps zous du eenoogig zyn, Madalena!

Over zes maenden, waers du reeds bekoorlyk; maer om uwe bytende antwoorden en zekere hoeveerdige doenwyzen, vond men dy meer bitsigheid als geest. Dyn oom sterft en laet dy twee fabrieken te Antwerpen achter en eensklaps schynt uw geest aengenamer en fyner. Men verneemt dat de suikerfabrieken niet het geheel erfdeel zyn, dat er nog eene malsche weide by is in den Oordamschen polder: een schoonheidsteeken te meer op dynen ivooren hals!

Zoo rekent de wereld en de jongens nog meer misschien als de vaders. Weets du hoe de arme Anastasia er toe geraekt is van zich tot vrouw te doen nemen door den schoonen Willem dien zy beminde en welke hy afgryselyk vond? Afgryselyk en krom van leest; en Willem was verwonderd dat zy den overmoed hadde van hem te beminnen en kon niet zwygen over de onaengenaemheden harer ziel en haers geestes.

Een erfenis schikte alles ten goede, maekte den leest van Anastasia regt, wischte hare sproeten uit, gaf haer eenen beminnelyken en bekoorlyken geest. Willem kreeg mededingers die het hem lastig maekten, en de schoone Eudoxie, met haer vel zoo wit als melk, zy zoo frisch als de dageraed, opgeschoten als een populier, de schoone Eudoxie, O Madalena, weende over den ondankbaren Willem en kon eenen man kiezen tusschen Anastasia's afval.

Met myne ongelukkige oogen die niet wyd zien, - terwyl ik mynen whist speel in eenen hoek des salons - of onder het lezen myns dagblads, dat my toelaet op wat anders te denken, heb ik dyne dienaers geteld, daer zyn er vyf, misschien zes.

Zoo uw huis afbrandde, zou de eerste dy zwarter vinden als den rook van den brand; de tweede zou optrekken, indien de eene of andere neef dy het erfdeel van oom betwistte; de derde, indien du daerby eenen dyner vyvers verloors, de vierde, indien beide verloren gingen;... en indien eindelyk het bosch te Putte ook verdween,

Ik heb er vyf of zes geteld; du zous ze allen achter jufvrouw Geldzak zien loopen; de zevenste alleen zou dy byblyven.

Wyd achter de anderen, geheel buiten rang, byna in de menigte verduisterd, alleen zichtbaer voor oogen die geweend hebben, is die zevenste de eenige die dy bemint en de eenige dien du nooit hebs opgemerkt. Hy is ernstig; hy bezit eene krachtige, gerustige en zoete ziele, en hy heeft zich nooit voorgesteld ryk te zyn en het leven te genieten.

Dyn huis zal niet afbranden, men zal dy dyne erfenis niet ontnemen, du zals dyne twee vyvers en dyn bosch behouden. 't Is verdrietig voor jufvrouw Geldzak; 't is spytig voor dy, want jufvrouw Geldzak zou het getal harer aenbidders zien vergrooten en du, die meer weerd zys als alle dyne schatten, du, Madalena.

Arm, zous du den zevensten tot dy zien komen, die nu ter zyde blyft en dien het schamen zou den schyn te hebben dat hy het op dyne huizen, op dyne fabrieken en op dyne bosschen gemikt heeft. Du zous hem zien komen aengeloopen en du zous de liefde kennen en du zous den steun eens grooten herten vinden. Toen ik ondervond dat ik dy zulk geluk

[pagina 48]
[p. 48]

toewenschte, dan, Madalena, dan heb ik gevoeld hoe zeer gy my dierbaer zys.

En toen ik gevoeld heb dat gy my dierbaer zys, heeft my dat van dy een goed gedacht gegeven. Dan heb ik gezegd: er is iets in dat jonge meisje dat meer prys heeft dan haer rykdom, meer dan hare schoonheid, meer zelfs dan haer geest. Daer is verstand in, eene verhevene ziel, een zuiver en goed hart.

't Spyt my dat dit alles op den jongen heer van Wanennest vervalt, die niets bezit als zynen halsdoek, of op den schitterenden Kemelaars dien zyne peerden zullen uit en opeten; of op den ernstigen Oordjendood die jood zal worden; of op den droomer Nachtewind die verzen maekt van zeven voet; of op den onnoozelen Snulleman, die niets is, die niets weet, die nooit iets zal uitzetten.

Nogtans, Madelena, zou de slechtste keus zyn van niet te kiezen, van dyne spuiteryen, dyne droomeryen, dyne zothouderyen voort te dryven; van de gewoonte aentenemen van aengebeden te worden en van op deze aerde tot niets anders te dienen dan om den hoogmoed van eenige kleingeesten gaende te houden.

Neem er dadelyk eenen; neem dien welke het meest hert en gezond verstand zal toonen. Ga het wezenlyke des levens, ga de werkzaemheid, ga de pligt in. Maek dy oud om te leeren oud te worden. Zoo gelyk du zys, met dien moed die niet zal verminderen en met dit verstand dat zal rypen, zals du misschien den roem hebben van uwen man te vormen in afwachting dat du dyne kinderen opbrengs.

Het zy zoo, Madalena!

- Ik, Madalena, arme onnoozele, die niets zie, die niets hoor; ik byna zinneloos, byna onbekwaem om na te denken, ik heb nogtans nagedacht, ik heb getracht te verstaen en te zien.

En my dunkt, ik heb ontdekt dat zy die zich hemelhoog roemen van te zien, niets zien, en dat zy die zich vleijen van te verstaen, niets verstaen.

En dat de fyne opmerkers die regts en links omzien terwyl zy hunnen whist spelen, wel het spel verlieren kunnen maer niets hebben opgemerkt.

Welhoe! Op vyftig jaer levens en lezens, heeft zoo groot een wyze nog niet geleerd dat eene vrouw zien kan wat zy niet beziet.

Zy zyn niet gevyven of gezessen; er zyn er zes wel geteld en er zyn er nog zes ergens anders; en de zevenste, op het eerewoord eens eerlyken meisjens, de zevenste is de dertiende, als 't u belieft.

Dikwils na het bal of de wandeling, dikwils 's morgends vóor de mis, hebben zy my ernstig bezig gehouden. Zonder daerover hoogmoed te willen hebben, ik ken ze.

En wilde ik den geheimzinnigen zevensten (de zevenste van hier, maer de dertiende in 't geheel) beschryven, ik geloof, zonder hoogmoedig te willen zyn, dat ik er zou in gelukken.

Ik denk zelfs dat ik wel iets op zyne rekening den scherpzienden geleerde zou kunnen leeren, die, heel naïef, denkt hem te hebben ontdekt. Hoogmoedige geleerdheid!

En ik weet heel goed wat in my het schoonste en aenlokkendste is; ik weet dat het kleed 't welk my het best staet, eene inschryving is op het renten-boek.

't Is daerom dat ik, zekeren keer, tegen my zelven gezegd heb: Madalena, du zals de Maegd Maria bidden; en zoo de Maegd Marie eenige genegenheid voor dy heeft,

Zal zy dy smaek geven tot het klooster; en du zals uw haer afsnyden, gelyk Hortense, die de nonnenkap draegt of gelyk Valentine die tusschen de Carmelieten bidt, blootshoofds en blootsvoets.

Nu, zekeren keer dat ik zulk gebed gedaen had, onverwachts op den drempel der kerke.... Zie eens rond of niemand ons afluistert; ik ga u een groot geheim zeggen...

Onverwachts op den drempel der kerke... Neen, ik kan er niet tot over van u zulk een geheim te zeggen.... Maer gy die alles ziet, gy waert nogtans tegenwoordig en gy hebt niets gezien.

Welhoe! ik laet toe dat gy my tegenhoudt; gy verpligt uwen blooden makker van my aen te spreken, ik antwoord ter nauwer noode en gy verstaet niet.

Gy hebt niets anders in den mond als lof voor de verdiensten diens zeldzamen menschen, voor zynen geest, zyne kundigheden, zynen moed, Ik draeg zorg van er geen belang in te stellen en gy verstaet niet.

Wy komen hem dikwils tegen als gy onze wandelingen leidt; nogtans laet ik u altoos toe onze wandelingen te leiden en gy verstaet niet!

Gy pryst my van behagen te scheppen in de aerdkunde, in de delfstofkunde, in de waterkunde, in alle de wetenschappen die uw phaenix bezit en gy verstaet niet!

Ik zeg u soms dat ik eenen afkeer heb van leegloopers en pronkers; dat de mensch zyne waerde niet trekt uit zynen halsdoek noch uit zyn aengezicht noch zelfs uit zynen naem; dat hy op zyne werken beoordeeld en volgens de zwaerte zyns herten gewogen wordt en gy verstaet niet.

Gy weet dat ik my eertyds by voorkeur met wapenkunde bezig hield; dat ik altoos van adel sprak, dat ik droomde van met eenen edelman te trouwen en dat ik, al was het maer om myne vriendinnen te doen opzien, ten minste baronnesse of markgravinne wilde zyn; aen dat alles heb ik verzaekt; ik spreek er nooit meer van, en gy verstaet niet.

Soms schynt uw trage geest eindelyk myn gedacht te zullen ontcyferen; gauw, vaegt hy zynen bril af om beter te lezen; gauw, verwar ik het blad en gy verstaet niet!

Uw fiere vriend, als hy ons tegenkomt, spreekt my nauwelyks aen; maer het toeval bewerkt dat wy elkander regelmatig tegenkomen en gy gelooft dat ik niet versta?

Die fiere en kloekmoedige man, die laetst honderd oproerige werklieden deed zwichten, die den dag daerop het onwêer trotste, die dappere, die kan spreken; die welsprekende, die kan handelen.

Hy bloost als hy voor my staet; hy stamelt, hy hakkelt, hy loopt verloren; die vernedering, die marteling zoekt hy nogtans en gy denkt dat ik niet versta!

Gy die alles bemerkt, die rekening houdt van alles, en die gevolgen trekt uit alles, kent gy wel de geschiedenis en het spel van het keiken?

Ja, de geschiedenis en het spel van het keiken! Gy zyt verlegen, ik zie het; ik heb medelyden met u... Mynheer, uw groote en diepe geest zette zynen bril op, als 't u belieft;

Ik had een grys en rood keiken opgeraept, regelmatig door de zee afgesleten in vorm van platte ei. Er liggen honderd millioenen zulker op het strand.

Onze geleerde, op myne vraeg - gy hebt niet verstaen - legde ons, zeer gebrekkig uit; waerom dit keiken grys was, waerom roos, waerom eivormig plat;

Alles iets wat gy my zeer goed, den dag te voren, had uitgelegd en wat ik my nog herinnerde. De uitlegging gegeven... Nu moet gy uwen bril afkuisschen....

[pagina 49]
[p. 49]

Bragt ik dat keiken aen myne lippen, alsof ik proeven wilde of het eenen zoeten smaek had, en wierp het dan weg. - Wat deed onze geleerde, onze hoeveerdige man, onze ernstige man?

Hy draeide, keerde, leidde uwe aendacht en de myne af en eindelyk raepte hy het keiken op, zoo ontsteld als of hadde hy den Kohinoor gestolen.

Omdat gy niets gezien hebt, denkt gy dat ik niets heb gezien en om dat gy niets verstaet, denkt gy dat ik niet verstaen heb!

En zoo gy my haddet zien rood worden, zoudt gy gedacht hebben dat ik rood werd om dat ik zulk eenen man eene daed zag begaen die ter nauwernood eenen ligtbol zou gestaen hebben.

Zeg hem, indien gy wilt, dat ik hem ken, dat ik zyn hert ken; dat ik u geheel zyne geschiedenis, geheel zyn gedrag, wandel en handel heb doen vertellen.

Zeg hem dat, zonder hy het weet, (eens dat gy uwen bril niet op hadt), ik zyne moeder en zuster heb gezien in de bekoorlyke wooning die hy voor hun in het zweet zyns edelen aenschyns gewonnen heeft; zeg hem dat ik ze bemin.

Zeg hem dat, als hy voor vrouw een meisje wil zonder geld, hy de arme Madalena kan vragen; want 't is hy die ryk is en het hart van Madalena heeft hem alles gegeven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken