Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 12 (1866)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 12
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 12Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 12

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.33 MB)

Scans (25.55 MB)

ebook (8.04 MB)

XML (1.15 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 12

(1866)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een blik in de huishouding der natuur.
Over de insectenGa naar voetnoot(2).

Grootelijks zal men zich wellicht verwonderen, wanneer ik zeg, dat de insecten in betrekking tot de bewoonbaarheid van dezen aardbol, of de huishouding der Natuur, met de roofdieren de belangrijkste en nuttigste schepselen zijn. En echter is dit zoo zeker, dat bij eene geringe opmerkzaamheid, en overweging van de gesteldheid der dingen, een ieder hiervan overtuigd zijn moet. Immers wat zou bij eene alom bezielde schepping, waar het eene geslacht steeds het andere vervangt, alles als in eenen kring van schepping en slooping rondbewogen wordt, en waar elken dag alzoo duizenden van grootere en kleinere dierlijke lichamen ter ontbinding overgaan, meer te vreezen zijn, dan eene algemeene doodelijke allerbesmettelijkste verrotting, inzonderheid in het zomerjaargetijde, en in de warmere deelen der aarde? en om eenigszins slechts de vreeselijke gevolgen te doen kennen, die uit de verrotting van dierlijke of groeiende lichamen kunnen ontstaan, zou ik slechts eene allerbesmettelijkste ziekte, te Delft, door de verrotting van koolbladen, en die te Venetië, door rottende visch, en meer andere, behoeven te herinneren. Maar hoe weldadig is nu de inrichting der Natuur, dat juist op die tijden en op die plaatsen een heir van schepselen aanwezig is, geheel bestemd om met de grootste vraatzucht het doode lichaam optenemen, te verteren, en in eene voor geene verrotting meer vatbare vruchtbaarmakende mest te veranderen! Hierom zijn de insecten in de heete luchtstreek, waar al wal gestorven is zoo plotselijk ter verrotting helt, zoo menigvuldig en zoo heilzaam; de vleeschvlieg mag er om deze reden gezegd worden, een waar geschenk des hemels te zijn. Tevens ziet gij, mijne Lezers! waartoe de insecten in ons klimaat des zomers zoo overvloedig, en des winters als verdwenen zijn. In het zomerjaargetijde moet die verslindende bende ook in onze luchtstreek de huishouding der Natuur schoon en rein houden, en daartoe de gestorvene lichamen spoedig wegnemen en ontbinden.

En hoe allervoortreffelijkst zijn de insecten hier toe geschikt! - hoe zeer blijkt uit hunne verspreiding, uit den tijd, in welken zij bestaan, en uit hunne geheele inrichting en bewerktuiging, dat zij door den grooten Schepper tot dit werk verordend zijn! - in de eerste plaats weten de insecten, door den scherpsten reuk, even als de grootere roofdieren, het aas te vinden, dat door hun ontzaggelijk heir verslonden moet worden; terwijl de wijfjes, door instinct gedreven worden, om hunne eitjes op zulke doode lichamen te leggen, welke door het uitkomend gebroedsel verteert kunnen worden. De groote Reaumur deed vele proeven om de vleeschmade op levende dieren te onderhouden; maar alle mislukten zij, en dezelve konden niet eer voortleven, en voedsel verkrijgen, voor dat het dier gestorven was. Hoe dubbel zegerijk is niet deze verordening!

Deze insecten kunnen, ten tweede, gezegd worden, nimmer verzadigd te zijn, en te leven om te verteren. In weinige uren verslinden zij meer, dan zij zelve zwaar zijn, en volgens de waarneming van Reden, worden rupsen, en de maden der vleeschvliegen, in 24 uren 155 tot 210 malen zwaarder dan zij bij hunne geboorte waren.

Dit alles doet dus overtuigend zien, hoe het de bestemming der insecten is, om verderf en verrotting te voorkomen, of weg te nemen; en hoe allerbelangrijkst, hoe allernuttigst zij daardoor in de groote huishouding der Natuur zijn. Zij kunnen met een ontelbaar heir

[pagina 26]
[p. 26]

van schoonmaaksters vergeleken worden, die zich terstond daar laten vinden, waar er in onze algemeene woning iets te verzuiveren valt. O, noemt dan, mijne Lezers! de weldadige insecten geen ongedierte, en beschouwt ze niet als nuttelooze of alleen schadelijke wezens! Al wat God geschapen heeft is goed, en heeft de nuttigste bedoeling, gelijk men nu hier uit ziet.

Minder groot is het voordeel, dat ons deze dierklasse aanbrengt, en het gebruik dat wij van dezelve maken, in vergelijking van de klassen der zoogdieren, vogelen en visschen. Echter is ook deze klasse voor ons nog geenszins nutteloos: want vooreerst zijn eenige insecten eetbaar, gelijk de kreeften, de groote oostersche sprinkhanen, en anderen; maar ten tweede is het voornaamste nut, dat sommige insecten ons voortreffelijke voortbrengselen opleveren, gelijk het was en de honing, die de nijverige bietjes opzamelen en bewerken; de zijde, het zoo fijne spinsel der zijderupsen, dat tot kleeding en menigerlei ander gebruik dient. Andere insecten geven weder voortreffelijke verwen, zoo als de cochenille en de kermes. De galinsecten brengen de appeltjes of noten voort, die tot de bereiding van inkt en andere zwarte verwen dienen. Zoo is ook het lak een voortbrengsel van zekere oost-indische schildluizen, 't welk zoo wel tot vernis, als tot zegellak wordt gebruikt. Hoe belangrijk zijn, eindelijk, de spaansche vliegen niet in de geneeskunst! Insgelijks de pissebedden, de mieren, de meikevers en meiwormen, welke twee laaste sedert lang een zekeren roem verkregen hebben, als geneesmiddelen van den razenden hondsbeet; zoo dat men zien kan, dat hoe oneindig veel belangrijker de insecten in de huishouding der Natuur ook zijn mogen, ook sommige echter ons in 't bijzonder geen gering nut en voordeel aanbrengen.

Maar hoe kan ik van de insecten afstappen, met enkel aan het bijzonder voordeel te denken, dat zij ons aanbrengen, daar een verbazend groot getal met eene schoonheid begunstigd is, welke met die der prachtigste bloemen wedievert, zoo niet dezelve overtreft. Verwonderen wij ons in de lente, wanneer wij de rupsen, als de eerste diertjes, die in het voorjaar weder te voorschijn komen, op verscheidene gewassen aanschouwen, in zeer verschillende gedaanten en verwen, waar onder voorzeker ook zeer schoone gevonden worden, hoe veel hooger moet onze verbaasdheid dan niet klimmen, wanneer wij uit deze rupsen, na eerst in popjes veranderd te zijn geweest, gevleugelde diertjes zien te voorschijn komen, welke met hunne vorige gedaante niets gemeens hebben en meestal met de prachtigste schoonheid begunstigd zijn, ofschoon deze haar in den rupsenstaat niet eigen was!

De vlinders of kapellen toch, inzonderheid de oost- en westindische, bezitten de schitterendste verwen, het grootste sieraad, dat men zich verbeelden kan. Sommige tarten den schoonsten goud- en zilverglans, of schitteren met een gloed van hemelsblauw, geel, rood, purper, rozenkleur of groen, dikwerf met een weêrschijn die onverbeeldelijk is en met eene regelmatigheid en orde, die aan de pracht der verwen volkomen evenaart. De voortreffelijke afbeeldingen van eenen Röesel, l'Admiral, Merian, Stoll, doen ieder verbaasd staan, over de heerlijkheid, waarmede de Almachtige deze schepseltjes heeft willen bekleeden; en zouden wij dan niet verrukt worden, wanneer wij de oorspronkelijke voorwerpen aanschouwen? Zouden wij dan niet, ook door de schoonheid van onze kapellen, met een verblijd hart bij het genot van dit edel zinnelijk genoegen, den Heer der Natuur loven, die niet alleen ter onzer verlustiging met eene milde hand de bloemen over de aarde strooide, maar ook in de lucht bij de kapellen aan ons oog vertoont? Zij toch kunnen als vliegende bloemen beschouwd worden, en hebben met die des velds dezelfde strekking tot onze verheuging.

voetnoot(2)
Wij ontleenen deze schoone bladzijde aan de merkwaardige beknopte Natuurlijke historie van Wilkens, een werk in drij deelen van ongeveer 4 of 500 bladzijden, verkrijgbaar bij den drukker E. van Rooijen, Noordstraat nr 1, te Antwerpen, ten prijze van slechts fr. 4.50. Wij bevelen dit werk in de gunst van al onze lezers ten sterkste aan.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken