Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 12 (1866)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 12
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 12Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 12

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.33 MB)

Scans (25.55 MB)

ebook (8.04 MB)

XML (1.15 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 12

(1866)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een dag in de woestijn.
(Uit: Khartoum and the blue and white Niles).

Men was met het opladen der bagaadje bijna gereed, toen onze factotum, Mohammed, het hoofd in onze tent stak, en ons vermaande om op te staan. Eenige minuten later bracht hij de zeer geringe hoeveelheid water, dat men, om ons te wasschen en tot bereiding voor ons ontbijt, misssen kon. Het toilet werd spoedig gemaakt, en wij begaven ons naar de achterdeur onzer tent, om te zien, hoe het onze woestijnrossen maakten. Toen het overige reisgezelschap verscheen, zetteden wij ons neder, om te ontbijten. Terwijl wij hiermede bezig waren, verdwenen van lieverlede de andere tenten, en men maakte reeds toebereidselen, om de onzen weg te ruimen. Wij hielpen de vrouwen in den zadel, onderzochten nauwkeurig den toestand onzer pistolen en vertrokken.

Werpen wij nog eenen blik op onze legerplaats: de grond is met onze bagaadje bedekt, het vuur, waarop men onze eierkoeken bereid had, flikkert nog zwak, en eenige Bedouïnen verlaten hun werk, om hunne handen bij de glimmende kolen te warmen. De kameelen worden voorgebracht; zoo als elken morgend, laten zij, die reeds beladen zijn, en die men den last oplegt, een klagend steunen hooren. De hemel begint van lieverlede zich rooder te kleuren, en de zon gaat eindelijk op. Het is weldra zes ure. Eene heerlijke koelte waait ons tegen. De temperatuur kan niet aangenamer, weldadiger zijn. Onze tolk, die tot nog toe achtergebleven was, om zijne laatste bevelen te geven, galoppeert vrolijk naar ons toe en stelt zich in zijne gewone blijmoedige luim ons voor; want hij behoort tot de gelukkige stervelingen, wie alles in deze wereld onder eene rozenkleur verschijnt. Onze Scheik rijdt vooruit, terwijl de kleine tent der bedienden, aan zijne beide zijden, naar zijne bewegingen heen en weêr slingert; het gezelschap is nu in orde en zet zich in beweging. Na eenige uren is ons lezen gedaan, het gesprek is geëindigd en wij rijden onder eene zengende zon voort; een groote tulband bedekt mijn hoofd, en de vrouwen beschutten zich onder de wit overtrokken schermen, tegen de gloeiende pijlen van den onverbiddelijken Phoebus.

Eindelijk komt het middaguur aan, en de dragoman rijdt met eenige bedienden vooraan, om eene verversching te bereiden. Een palmboom wordt ten dien einde opgezocht, de kleine tent voor ons opgeslagen, en na weinige minuten hebben wij op matrassen en pakdekken plaats genomen, terwijl de kameelen hunnen last dragende, het gras afeten, dairer draagt zijne kalkoenen, zijn beschuit en allerlei goede dingen op, de kostelijke limonade en de voortreffelijke ale niet te vergeten, verkwikkingen, die men alleen in de woestijn en op een vastendag naar waarde leert schatten. Na deze verversching ontvingen wij veel bezoek, zoo als gewoonlijk, wanneer wij in de nabijheid der rivier of eener Beduïnenlegerplaats in de woestijn waren. Het waren Nubische kinderen die door hunne bedeesde moeders vergezeld werden, en zich aan ons in al de schoonheid der jeugd en de bevalligheid der natuur voorstelden; deze kleinen pleegden onbekommerd te komen en met ons te spelen, ofschoon zij nog nooit menschen in de Europesche kleederdracht gezien hadden; ook schenen zij de beschuit

[pagina 44]
[p. 44]

van Caïro en witten suiker even gaarne te lusten als de best opgevoede kinderen aan de Theems.

Ten twee ure trekt de karavaan onze tent voorbij. Abras, de tolk, hoog op zijne bonte wollen deken zittende, en zijne pijp rookende, verneemt naar onze plannen ten opzichte van de volgende rustplaats. Zoodra wij het daarover eens geworden zijn, zien wij het gezelschap in de luchtspiegeling, en het komt ons in de verte voor, als bewoog het zich op eene watervlakte, hetgeen den Arabieren wellicht aanleiding gaf, deze verschijning water der woestijn te noemen. Eenige onzer Bedouïnen sliepen op de minder beladen kameelen, anderen joelden en schreeuwden uit alle macht om de dieren meer voort te drijven. Eindelijk zien wij nog eenige zwarte punten en het geheele gezelschap verdwijnt in de verte aan den horizon.

Na vier uren vertrokken ook wij weder. Tusschen drie en vier ure is de hitte sterker, dan op eenig ander uur van den dag, en zoo de lucht ook na vier ure een weinig koeler wordt, heeft de zon toch nog kracht genoeg, om den reiziger te laten gevoelen, dat hij zich tegen hare stralen moet beschutten. Wij verheugen ons daarom niet weinig, toen wij, tegen zeven ure, onze tent in de nabijheid der rivier zagen opslaan, en een bekoorlijk uitzicht op blauwe rotsen en gras ons tegenlachte. Dit geschiedt echter niet elken dag zoo; somtijds is onze legerplaats eene barre zandvlakte; een blauwe hemel en eene naakte woestijn, alles wat wij zien, of onder kale rots, die door de zon heet schijnt gemaakt te zijn; maar waar wij ook zijn mogen, daar is ons huis, en geen ongemak kan ons uit onze goede luim brengen. De Bedouïnen slenteren ledig rond, of hebben zich hier en daar gelegen en rooken hunne pijp. Onze bedienden maken het avondeten gereed - het gestoofde vleesch en de steeds wederkeerende soupe à la Julienne. De eetlust kruidt echter het slechtste maal, en daarom worden gestoofd vleesch en soupe à la Julienne zelden versmaad. Om de waarheid te zeggen - de meeste avonden pleegt de vermoeienis van de reis, de nieuwheid der tooneelen, en de gespannenheid, waarin wij ten gevolge van het steeds dreigende gevaar van eenen aanval leefden, ons eenvoudig maal zoo te kruiden, dat het ons heerlijker smaakte, dan dit het geval zou geweest zijn, als wij aan de keurigst bezette tafel plaats genomen hadden.

Na het eten hielden wij ons bezig met onze dagboeken, droogden bloemen, zetteden vogels op, lazen of keuvelden, tot dat het uur van slapen kwam. En verheugden wij ons op onze harde matrassen over eenen slaap, die ons nooit vroeger of later zoo verkwikt heeft.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken