Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 13 (1867)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 13
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.29 MB)

Scans (24.60 MB)

ebook (8.03 MB)

XML (1.10 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 13

(1867)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De noordelijke doortocht.
(Tweede vervolg, zie blz. 179.)

Door deze eerste expeditie werd kapitein Mac'Clure niet ontmoedigd. Kost wat kost, hij moest den uitgang van het kanaal ontdekken, die hem in de Barrowstraat zou brengen. Den 21n October nam hij zeven mannen met zich mede en begaf hij zich op weg met eene slede. De slede wordt vernield door het ijs; twee manschappen keeren terug om eene andere te halen op het schip. Gedurende dien tijd slaan de kapitein en zijne tochtgenooten hunne tenten op he tijs op en blijven daar tot den volgenden dag, toen hun eene nieuwe slede gebracht werd. Toen hervatten zij de reis en zetten die gedurende vier dagen zonder eenige bijzondere ontmoeting voort. Eindelijk, den 26n October, slaan zij eene tent op den oever der Barrowstraat op. Zij hebben dus den doortocht gevonden.

Den volgenden dag beklom de kapitein en een zijner manschappen eene verhevenheid van 600 voeten hoog; zij bevonden zich aan het uiterste punt van het zoogenaamde Prins-Alberts-land. Van daar overzien zij eene uitgestrektheid van 40 a 50 mijlen; maar zij ontdekken niets anders dan eene uitgestrekte ijsvlakte. De manschappen die beneden gebleven waren, richten eenen mast op, bij het begin van het kanaal,

[pagina 185]
[p. 185]

en sluiten in eene koperen bus een bericht van hunne ontdekking en hun verblijf, die zij daar ook nederleggen.

Men moest naar het schip terugkeeren. Zij vertrekken in den nacht van den 27n en komen eerst den 31n aan, na duizend gevaren gelukkig te boven gekomen te zijn. Door de mist, raken zij van den weg, bij eene koude van 10 tot 15 graden beneden 0. Maar men moet kapitein Mac'Clure zelf, met eene bewonderenswaardige en innemende eenvoudigheid, de romantische lotgevallen op dien tocht hooren beschrijven. Dit verhaal wordt niet in zijn dagregister gevonden: het is getrokken uit eenen brief door hem aan zijne zuster geschreven.

‘Ik zal u mijne geheele reis niet verhalen, zegt hij; ik zal u alleen mededeelen dat wij er in geslaagd zijn dien zoo lang gezochten noordwestelijken doortocht te ontdekken, waarop sinds vier eeuwen de pogingen van het zeevarend Europa schipbreuk geleden hebben; wij hebben alzoo eenen nieuwen lauwer gehecht aan de kroon van Oud-Engeland en eene gedenkwaardige gebeurtenis toegevoegd aan de regeering van onze koningin. Eerst zijn wij de kust langs gevaren van een groot eiland, waarvan het noordelijk gedeelte Banksland is, hetwelk door een kanaal van het vasteland van Amerika is afgescheiden (want ik geloof niet dat het een eiland is). Ik heb aan dat land den naam van prins Albert gegeven: en het is door dat kanaal, dat wij, den 26n October, de belangrijke ontdekking van den doortocht deden, daar het in verband staat met de Barrowstraat. Die ontdekking werd gedaan door eene expeditie van zes manschappen, een officier en mij, met eene slede. Het was eene snerpende koude in dat reeds ver gevorderde jaargetijde, vooral daar het ijs, waarop wij genoodzaakt waren te slapen niet genoeg met sneeuw bedekt was om ons droog te houden, dat gewoonlijk wel in het voorjaar plaats heeft; alsdan heeft men het warm en gemakkelijk in de tenten.

Onze tocht is gelukkig van korten duur geweest; wij hebben niet meer dan tien dagen noodig gehad om tien mijlen op het ijs af te leggen. Het einde was voor mij bijna noodlottig geweest. Op den laatsten dag verliet ik de slede, om iets eerder dan de overigen op het schip te zijn en eenige ververschingen voor hen te doen gereed maken. Ik had nog 15 mijlen af te leggen. Korten tijd nadat ik mijne tochtgenooten verlaten had, overviel mij eene dikke mist; zoolang het dag was en ik op mijn kompas kon zien, wist ik mij te redden; maar ten 5 ure viel de nacht in, en geraakte ik van den weg. Ik bevond mij weldra tusschen ijsbrokken die zoo groot en zoo hard waren als straatsteenen, en waarover ik telkens struikelde met gevaar van armen of beenen te breken. Ik moest stilhouden, daar ik zeer vermoeid en uitgeput was, omdat ik niets gebruikt had dan een schraal ontbijt, ten 7 ure 's morgens. Ik maakte mij een gemakkelijk bed in de sneeuw, beschut door eene breede overhellende ijsschots; ik stak mijne beenen tot aan de knieën in de sneeuw, uit vrees voor het bevriezen mijner teenen. Weldra geraakte ik in eenen lichten slaap en tegen middernacht werd ik opgewekt door eenen schitterenden meteoor, met een prachtig noorderlicht. Ik begaf mij toen naar den kant van het schip. Ik had echter al mijnen kruitvoorraad verschoten, en men bemerkte mij aan boord niet; toen dwaalde ik rond tot dat het dag was en ontwaarde dat ik het schip reeds vier mijlen voorbij was. Op mijnen terugweg vond ik vele sporen van beeren, maar ten acht ure kwam ik gezond en wel aan, hoewel het eene koude was van 16 graden onder 0 en ik in 25 uren niets gegeten had.’

Zoo heeft Mac'Clure, even als Parry, wellicht ook als Franklin, van verre het beloofde land, of liever de beloofde zee gezien. Van den top des bergs heeft hij den weg aanschouwd die in verbinding stond met den anderen Oceaan, en de droomen der zeevarenden zoo van vele eeuwen verwezentlijk. - Maar het ijs heeft hem onoverwinnelijke hinderpalen in den weg gelegd; en wij zullen hem, na een geheel jaar te hebben gewacht, genoodzaakt zien terug te keeren en eenen anderen weg op te sporen.

Aan Kaap-Bothurst, waar zij thans zijn, hebben zij het groote land der Eskimo's nog niet verlaten. De kommandant ging met den geneesheer en den tolk aan land, en werd aldaar zeer goed ontvangen door twee vrouwen; de overige leden van den stam waren op de walvischvangst. De Engelschen vonden een dorp van ongeveer 30 tenten en eene bevolking van 300 Indianen, die hen, met bogen en messen gewapend, en voornemens zich te verdedigen, ontvingen. Nu meenen wij een tooneel uit de romans van Cooper te lezen. De blanken heffen hunne armen boven hunne hoofden ten teeken van vriendschap, en de Indianen steken hunne pijlen in de van huiden vervaardigde pijlkokers, maar houden hunne messen in de hand, en zeggen aan den tolk: ‘Legt gij uwe geweren neder, dan zullen wij onze messen wegwerpen.’ Als bewijs van vredelievende gezindheid, verwisselden zij toen de wapenen met elkander. De tolk geraakt in een zeer levendig gesprek met het opperhoofd: hij stelt hem voor, de brieven der expeditie naar de Groote-rivier (de Mackenzie) te brengen en belooft hem ter belooning een geweer met kruit en lood. Het opperhoofd gaf te kennen dat hij niet in rechtstreeksche betrekking stond met de Hudsons-baai-Compagnie, maar met tusschengelegene stammen, zoodat, zegt de kommandant Mac'Clure, onze brieven door de handen van drie heidensche stammen moeten gaan, voor zij bij beschaafde menschen aankomen; echter gelooft de tolk, naar de kennis te oordeelen, welke hij van die volksstammen bezit, dat het opperhoofd zelf haar naar hare bestemming zal brengen. De Indianen zijn verbaasd over de gemakkelijkheid waarmede de tolk zich in hunne taal weet uit te drukken: zij wilden hem gaarne bij zich houden. Het opperhoofd vertoont hem zijne dochter, een meisje van vijftien jaren, die hij hem tot vrouw aanbiedt, met tenten en allerlei voorraad. Gedurende die wederzijdsche beleefdheidsbetuigingen, worden de Europeanen door een honderdtal Indiaansche mannen en vrouwen omringd, aangelokt door het gezicht der geschenken, welke de tolk begint te verdeelen. Men trekt eene afscheidingslijn, die echter weldra door de nieuwsgierige en begeerige vrouwen wordt overschreden, zoodat de blanken genoodzaakt

[pagina 186]
[p. 186]

zijn naar hunne sloep terug te keeren. Maar vele wilden hebben waterdichte laarzen aan, en het is de Engelschen onmogelijk eenen inval te voorkomen. Vooral de vrouwen, die men niet ruw wil behandelen, beklimmen het vaartuig en nemen alles weg wat zij vinden. Eene van haar grijpt het kompas, dat men alle moeite heeft haar weder te ontnemen. Eindelijk, nadat die geheele troep voorzien en tevreden was, keeren de blanken naar hun schip terug, gevolgd door de kleine kano's der wilden. Een hunner, die op het punt was te verdrinken, wordt door de Engelschen opgehaald, die, om hem te verwarmen, hem brandewijn geven. Hij drinkt er van, hij drinkt zooveel tot dat de tranen hem over de wangen loopen, en toen verzocht hij om water. In het kort, men scheidt als goede vrienden. ‘Die stam, zegt de kommandant Mac'Clure, is een verstandig, sterk, goed gebouwd en zijndelijk ras. Het is jammer dat men niet meer pogingen in het werk gesteld heeft om die menschen te beschaven en het is te hopen, dat de tijd niet meer ver af is, waarop die belangwekkende volksstammen, aan de heidensche duisternis, waarin zij verkeeren, ontrukt zullen worden.’

 

Als mede in verband staande tot de ontdekkingen aan de Noordpool, gelooven wij hier melding te mogen maken van het onlangs uitgegevene bericht, volgens welk bij de academie van Stockholm eene kaart van den Spitsberg ingediend is. Die kaart werd op de plaatsen zelve vervaardigd, ondanks de groote moeilijkheden, die onvermijdelijk verbonden zijn aan zulke onderneming. Er zijn twee opvolgende reizen naar de Noordpool noodig geweest om daarin te gelukken.

Aldus heeft men kunnen schatten dat de Lindstrom, hoogste kegel der bergketen, 1000 meters hoog was, en vaststellen dat de minste laag van de sneeuw die eeuwigdurig op den Spitsberg ligt, ongeveer 457 meters dikte heeft.

De Spitsberg is gelegen tusschen de 76 en 80 graden noorderlengte (150 mijlen hooger dan Lapland) en vormt een kussen met Groendal en de kusten van Siberië rond de zee, welke men denkt de Noorderpool te omringen. De bergen, steeds bekroond met sneeuw en ijsvelden of gletschers werpen van verre eenen glans van zich af, gelijkende aan dien der volle maan. Op dien mantel van eenvormige witheid dringt hier en daar de roode kleur door van onmetelijk groote klompen graniet, die schitteren als eene vuurmassa. Van af het dek eens vaartuigs is het gezicht buitengewoon indrukwekkend.

In die streken duurt de nacht zes maanden, wel is waar herhaaldelijk verlicht door een bleeken glans der noorderlichten. Omstreeks het einde der maand Maart, bij de nachtevening der lente, komt de zon terug; hare schijf verschijnt eerst aan den gezichteinder; zij verheft zich vervolgens, maar met eene majestatische langzaamheid, steeds in het gezicht blijvende.

Na drie maanden tijds dringt de warmte eindelijk een weinig in het bevrozen land. De teer der schepen smelt af in de zonnestralen en nogtans ziet men slechts een klein getal planten opschieten, onder andere de renonkels en koornbloemen. De waters krielen van reusachtige zeegrassen en gewassen; zekere soort heeft tot 200 voet lengte. De mos vormt weiden van het schoonste aanzien.

De zeehonden jagen de schelpdieren en andere kleine visschen in die waterbosschen. De vereenigde walrussen verwarmen zich gezamenlijk met hunne zeer groote tanden in het ijs geklemd. De walvisch blaast het water zeer hoog door zijne windgaten. De wraakzuchtige witte beer achtervolgt al wat leeft.

Zoodra de noorderdag eindigt, vertrekken deze dieren, langs ongekende streken, naar Amerika of Azië.

Merkwaardig is het, aldaar aanzienlijke hoeveelheden vlottende bosschen te zien, die zich in de baaien van Spitsberg verzamelen en er de gansche uitgestrektheid van vullen.

De zeelieden ontschepen onder den 80n graad. De pool is 250 graden verder.

De heeren Duner en Nerdenskiold denken dat men, met een verbeterd stelsel van sneeuwsleden, tot aan die ongenaakbare streken zou geraken.

Ten slotte zij hier nog aangestipt dat, volgens wordt gemeld, een vijftigtal voorname Franschen, geenszins afgeschrikt door het vreeselijk lot der Franklin-expeditie of door dat van zoo menigeen zijner voorgangers, eene onderneming hebben op touw gezet ter ontdekking van de Noordpool.

De heer Gustaaf Lambert, vroeger leerling aan de polytechnische school te Parijs, thans verbonden aan den Franschen waterstaat, stelt zich namelijk voor, de Noordpool te bereiken langs een nimmer beproefden weg. Zijn ontwerp is in Frankrijk gunstig opgenomen, en eene inschrijving is geopend.

Zoodra er voor eene som van 600,000 franken zal zijn ingeschreven, zal de onderneming voortgang hebben.

De markies de Chasseloup Laubat, voorzitter van het Fransche aardrijkskundig genootschap en voorstander van de bedoelde expeditie, heeft eenen brief ontvangen van den secretaris van het kabinet des keizers, waaruit blijkt, dat keizer Napoleon eene som van 50,000 franken ter beschikking gesteld heeft, om de kosten van dezen tocht te helpen bestrijden.

Er wordt ook nog gemeld dat door Engeland, Pruisen en Frankrijk eene gezamenlijke poging tot ontdekking van de Noordpool gaat gedaan worden.

Volhardende middelmatigheid is hooger te achten en ontegensprekelijk veel nuttiger dan talentvolle onstandvastigheid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken