Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 14 (1868)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 14
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.95 MB)

Scans (22.58 MB)

ebook (8.88 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 14

(1868)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

De opvoeding van Achilles.

Een grijsaard

illustratie
teekening van f. gons, plaatsneê van verest.


met eenen groenen bril, stond in eenen der hoeken van de zaal van mevrouw Loudun met aandacht eene schilderij te beschouwen, welke de opvoeding van Achilles voorstelde. Men zag er den paardmensch (centaurus) Chiron, die den jongen held, wiens vlugge en forsche ledematen eene geoefende kracht aanduidden, den boog leerde hanteeren.

De grijsaard scheen dit schilderstuk met eene levendige belangstelling te onderzoeken, toen de vrouw van den huize binnentrad:

- O duizendmaal verschooning, dokter, zeide zij; maar wij zullen ons op weg begeven; ik was bang dat het vochtige weder zoo vroeg in den morgen de gezondheid van Alfred zou benadeelen; en buitendien, ik moest hem aan zijn toilet behulpzaam zijn. Vergeef mij dat ik niet dadelijk bij u gekomen ben.

- Er is niets aan verbeurd, zeide de grijsaard, ik heb mij, in uwe afwezigheid, verlustigd in de beschouwing dezer schilderij.

- En gij dacht ongetwijfeld aan mijne gewoonte om boeken, meubelen, schilderijen, ja alles in mijn huis van opvoeding te doen spreken. Uwe nicht beweert dat mijn huis geene woning, maar eene school is.

- Luister niet naar haar, hernam Arnoud, dwaas is zij die alles luide zegt wat zij denkt.

- Wijze lieden als gij mompelen dit slechts tusschen de tanden, voegde mevrouw Loudun er glimlachend bij.

De grijsaard boog zich.

- Gij weet, lieve dame, dat niemand meer dan ik uwe liefde voor den zoon dien God u gegeven heeft, eerbiedigt.

- En word ik daarvoor niet duizendvoudig beloond? riep zij verteederd uit. Waar vindt men een meer opgeklaard verstand, waar een beter hart, waar een medelijdender gemoed? O! men moet hem kennen als ik, mijn vriend, om de waardij van zulk eenen schat recht op prijs te stellen.

- Schatten zijn dikwijls gevaarlijk.

- Waarom?

- Omdat zij gierig maken.

- Ik begrijp u niet.

- Men kan zich in alles te buiten gaan, zelfs in de liefde. Veel te minnen belet dikwijls wel lief te hebben: men maakt zich den uitsluitenden, den eenigen bewaker van het voorwerp zijner genegenheid; men toont hem slechts de schoonste zijde des levens: men draagt hem op de armen, uit vrees dat hij zich de voeten tegen de steenen stoote.

- Zou het dan beter zijn, zoo hij zich de voeten kwetste? vroeg mevrouw Loudun op levendigen toon.

- Zoo dit het eenige middel is om hem te harden, ja, dan is het beter hem te kastijden dan te vertroetelen, hernam de grijsaard.

- Och, alweder dezelfde verwijtingen. Gij, mannen, zijt steeds waardige nakomelingen der Spartanen, terwijl wij, dochters van Eva, slechts leven door het geluk onzer kinderen.

- Kweek hen dan op in deugd en in eere, hard hunne lichamen en verlicht hunnen geest, want men bewaart voorzeker hem het best, die zichzelven weet te verdedigen. Om Achilles onverwinnelijk te maken, had men hem gevoed met het merg der leeuwen en hem reeds in zijne vroegste jeugd in den Styx gedompeld.

- Zwijg, bid ik u, viel de weduwe hem snel in de rede, daar is Alfred.

Op dit oogenblik opende een jongeling van omstreeks vijf-

[pagina 10]
[p. 10]

tien jaren de deur der kamer. Hij groette den heer Arnoud met eene bevallige buiging, en berichtte zijne moeder, dat Hieronimus het wagentje had ingespannen.

Deze laatste was een boerenknaap, met morsige handen en sluike haren, die zich op het eerste gezicht alleen door een vroolijk gelaat aanbeval. Hij had eene gebogene gestalte, korte ledematen en iets links in geheel zijnen persoon.

Zijn kapsel streed zoo zeer met dat van Alfred, dat eene moeder als mevrouw Loudun dit wel op moest merken. Onwillekeurig den lompen boer met haren zoon vergelijkende, keerde zij zich naar Arnoud en zegde hem op eenen beleefden toon, waarin evenwel eene zekere genegenheid voor den dokter sprak:

- Gij ziet in deze jonge lieden twee knapen die met elkander te Chantemerle opgevoed en van gelijke jaren zijn.

- Maar niet van gelijke afkomst, zegde de grijsaard glimlachend, daar hij de bedoeling van mevrouw Loudun nog beter begreep dan zij zelve.

En toen de beide jonge lieden in een ander vertrek waren gegaan om nog eenige zaken in orde te maken, zegde de weduwe op vroolijken toon:

- Gij hebt gelijk, maar meer dan de afkomst is het verschil tusschen hen aan de opvoeding te wijten, waarde heer Arnoud. Op zesjarigen leeftijd overtrof Hieronimus mijnen zoon nog in schranderheid en aanvallige manieren, doch verwaarloozing en armoede hebben hem tot eenen lompen en onhebbelijken boer gemaakt.

De dokter schudde het hoofd.

- Wij zullen zien, mompelde hij; de hardere en minder zorgvuldige opvoeding zal den jongen misschien met den tijd meer nut doen dan eene verteederde opkweeking dit zou gedaan hebben.

De binnenkomst der jongelingen belette mevrouw Loudun te antwoorden. Zij kwamen zeggen, dat alles gereed was en het rijtuig voor de deur wachtte. De weduwe en haar zoon namen afscheid van den geneesheer, die beloofde hen binnen een paar dagen bij hunne vrienden te Chantemerle te zullen bezoeken.

De weg die naar deze laatste plaats geleidde, liep door een dal in de nabijheid der Loire. Het was in de eerste dagen der lente; verscheidene stormen hadden den stroom doen zwellen en de landerijen ondergezet, waardoor zelfs de rijweg slecht en onbegaanbaar was geworden. De lucht was vochtig en de hemel met donkere wolken bedekt. Mevrouw Loudun betuigde hare vrees dat zij door den regen zouden overvallen worden.

- Het rijtuig is niet bang voor een weinig regenwater, zegde Hieronimus met eene zekere trotschheid, de kap is nieuw beschilderd en de wielen zijn geheel nieuw.

- Daarom kunnen wij wel eene verkoudheid opdoen, merkte de weduwe aan. Alfred, doe uwen jas dicht, bid ik u; deze mist dringt door alle kleederen.

- De jonge heer moest eenen slok cognac nemen, zegde de jonge boer met het onnoozelste gelaat ter wereld, daar is niets beter om warm te blijven.

- Is dat eene ontdekking van u? vroeg mevrouw Loudun op spotachtigen toon.

- Waarachtig niet, hernam Hieronimus; ik heb het van vader Baptist vernomen, een oude op ons dorp, die soldaat is geweest, de trom slaan en zelfs wat lezen kan; dat laatste heeft hij mij eens willen leeren.

- En gij hebt dit, hoop ik, aangenomen?

- Ik was wel wijzer. Wel ja, ik zou mij den kop breken om in dat gedrukte papier te turen. Daar waren zooveel koeien in onze boerderij, die ik verzorgen moest, en als ik nu had leeren lezen, zou er niemand geweest zijn om onze koeien en varkens vet te mesten.

- Maar het zou u toch in vele opzichten nuttig zijn geweest, zegde de weduwe; de boeken zijn niet alleen gedrukte papieren, zooals gij ze noemt, maar het zijn veeltijds vrienden, die ons verlichten en onzen geest voeden.

- Dat kan waar zijn, hernam Hieronimus op vroolijken toon; maar ik vind het beter ons lichaam te voeden, en ik heb liever een stuk spek tusschen duim en vinger dan een heel schoon boek. Daarenboven is mijn kop veel te hard. Ik heb wel een paar malen beproefd, om wat van vader Baptist te leeren; maar, foei, wanneer hij slechts begon te spreken, raakte ik aan het geeuwen als een snoek, en als ik het langer volgehouden had, zou ik zeker weldra gedurende zijne lessen hebben geronkt als een oud zwijn.

Hieronimus deed deze bekentenis van een schaterend lachen vergezeld gaan en leidde zijne zweep over de paarden, terwijl hij deze door een aantal vreemde termen wist aan te moedigen, voorzeker om te toonen dat hij toch niet in alles onwetend was.

Mevrouw Loudun glimlachte en kon zich niet weêrhouden het grove en lompe uiterlijk van den boerenknaap met de slanke en bevallige gestalte van haren zoon te vergelijken. Toen zij beide jongelingen aanschouwde, scheen het haar toe als waren zij wezens van eene geheel verschillende soort, en als had de hemel den een alle gaven geschonken die den mensch verheffen, en den ander slechts een dierlijk instinct. Zoo zij al eenig medelijden gevoelde met den min bevoorrechte, kon zij echter niet nalaten zich te verhoovaardigen, dat haar zoon de begunstigde was, en dat zij recht had zich er op te laten voorstaan, dat zij veel tot dit geluk had toegebracht. Had zij niet zooveel mogelijk den goeden smaak van haren Alfred bevorderd door hem veel in beschaafde kringen te doen verkeeren? Zijne goede hoedanigheden, zijne voortdurende gezondheid en alles wat braaf en edel in hem was, had hij alleen aan zijne opvoeding te danken; doch zij had ook alle moeielijkheden des levens van hem verwijderd; zij had hem vertroeteld en verteederd, en de goede liefhebbende moeder had niet bedacht, dat de nuttigste lessen bestaan in de ondervinding. Eentonig als zijn leven daarheen gevloden was, had de jongeling volstrekt geene ondervinding opgedaan van de beslommering en de moeielijkheden die het doel zijn of zullen zijn van alle menschenkinderen; ja, hij had zelfs niet eens zijne eigene kracht leeren kennen om een meer onaangenaam lot met geduld te dragen. Hij geleek den vogel, die, opgekweekt in eene kooi, noch de

[pagina 11]
[p. 11]

schaduw der bosschen weet te waardeeren, noch de gevaren der jachtgeweren en roofvogels kent.

Intusschen rolde het rijtuig steeds voort over den ongelijken straatweg, terwijl de hemel al meer en meer met donkere en onheilspellende wolken bedekt werd: eindelijk ontlastte zich de opeengepakte massa, en de regen viel bij stroomen neder.

Hieronimus dreef de paarden aan die met losse teugels vooruitdraafden; maar hoe snel zij ook vorderden, de wassende stroom scheen hen steeds te volgen en het in snelheid te zullen winnen; het geraas van den vloed werd dreigender en vreeselijker, en de rijweg was weldra aan beide kanten door de watermassa ingesloten.

Hieronimus hield verwonderd den toom, en de paarden stonden stil.

- Wat is er te doen? vroeg mevrouw Loudun, die om den regen haar hoofd met eenen doek had overdekt.

- Wel dat is vreemd, zegde de jongeling; toen ik dezen morgen langs hier ben gegaan, was alles om mij heen groene weide, en nu, nu zie ik niets dan eene onafzienbare zee. Het water moet op vier uren verschrikkelijk gewassen zijn.

- Er is, hoop ik, geen gevaar? riep de weduwe uit.

- Wij moeten zien of wij ginds voorbij den kruisweg veilig rijden kunnen. Geve God dat hij niet onder water sta.

Het rijtuig vervolgde zijnen weg, maar de ongerustheid had zich in het hart der arme weduwe Loudun gezeteld. Haren zoon noodzakende om zich achter in het rijtuig te houden, plaatste zij zich als schildwacht op de voorbank. Om de moeielijkheid nog te vergrooten, belette de verdubbelde regenbui om eenige schreden van zich af te zien. Het verschrikte paard ging slechts met langzamen tred voorwaarts, toen eensklaps ter rechterzijde van het rijtuig zich onderscheidene stemmen deden hooren.

Mevrouw Loudun keerde het hoofd om en zag eene schuit door vijf of zes mannen geroeid, die hun door teekenen te kennen gaven stil te houden. Hieronimus gaf dadelijk aan deze waarschuwing gehoor.

- Terug! terug! riepen nu de mannen die zich in het vaartuig bevonden.

- Men kan dus niet over den kruisweg rijden? vroeg Hieronimus.

- Volstrekt niet, hij is op vier plaatsen doorgebroken.

Mevrouw Loudun uitte eenen kreet van schrik.

- Waar wilt gij heen? herhaalden de vreemdelingen.

- Naar Chantemerle.

- Chantemerle is reeds sedert twee uren geheel overstroomd.

- Groote God! en de inwoners?

- Deze zijn het gevaar tijdig ontvlucht; er is volstrekt geen ongeluk gebeurd.

De ongelukkige reizigers in het rijtuig konden niets meer verstaan. De schuit was door den stroom verder gevoerd en verdween weldra in den dikken nevel.

Mevrouw Loudun en hare reisgenooten zagen elkander angstig aan.

- Kom! laat ons schielijk terugkeeren, riep eindelijk de eerste, de minste vertraging kan ons leven in gevaar stellen.

- Er is niets te vreezen, merkte Alfred aan, de weg is nog geheel vrij.

- Laat ons dan zonder verwijl terugkeeren.

(Wordt voortgezet.)

Vergiffenis schenken is dikwijls alleen op eene beleefde wijze zijne verachting te kennen geven.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken