Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 14 (1868)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 14
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.95 MB)

Scans (22.58 MB)

ebook (8.88 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 14

(1868)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De opvoeding van Achilles.
(Zie bladz. 11.)

Hieronimus zag oplettend om en zeide:

- O, zeker, wij moesten terugkeeren wanneer er nog eenige mogelijkheid toe bestond. Doch wij zouden dan onvermijdelijk gindschen weg daar omlaag over moeten.

- Welnu! ziet gij daar dan eenige zwarigheid in?

- Wel wis en zeker, antwoordde de jongeling; het water staat daar nu reeds twee voet hoog, en eer wij er zijn, zal het zeker nog eens zoo hoog rijzen.

- Gelooft gij dan dat de vloed nog steeds wast?

- Zie dezen wilgentak! Zoo even kwam hij nog eenen arm lengte boven het water uit en nu zijn er nog slechts eenige bladeren van te zien.

- Zij zijn reeds verdwenen, zeide Alfred, die hier insgelijks op gelet had.

- Zoo wij onzen weg vervolgen, hebben wij evenmin kans de watervloeden te ontkomen, hernam de jonge boer.

- Maar wat zullen wij dan beginnen? riep mevrouw Loudun uit.

- Tot aan den kruisweg moeten wij onzen weg vervolgen, hernam Hieronimus op vastberaden toon, daar zullen wij den weg naar Brichiere inslaan, die hooger licht en welke ons dus van den eersten aandrang des strooms zal bevrijden.

[pagina 18]
[p. 18]

- Zijt gij daar zeker van?

- Dat zult gij zien.

En het rijtuig reed op nieuw langzaam voort. De weduwe, weinig op het beleid en de schranderheid van haren geleider vertrouwende, trachtte hem gedurig op te houden om hem nieuwe uitleggingen af te eischen, doch hij wilde van niets hooren.

- Het is nu geen oogenblik om aan nutteloos gebabbel te besteden, zeide hij norsch, en zoo wij niet bij tijds aan den kruisweg zijn, zullen wij zeker nog een voetbad moeten gebruiken. Ju, vos, nog eens fiksch er door heen geslagen, oude jongen, of bij mijne arme ziel! ik sla mijne zweep op uwen rug aan stukken.

- Mijn God! zeide Alfred die naast zijne moeder op de bank was gaan zitten, het schijnt mij toe alsof wij den wassenden stroom te gemoet gaan.

- Welnu! wij moeten immers wel eerst naar omlaag gaan om de hoogte te bereiken.

- Maar het water bereikt ons reeds, zie maar!

- Houd op, riep mevrouw Loudun, wier ongerustheid ten top was gestegen. Hieronimus! ik verbied u verder te gaan; gij stort ons in het verderf.

- En ik zeg u dat ik u redden wil en redden zal, hernam de ruwe stijfkop: gij ziet zelve immers wel dat er aan geen terugkeeren te denken is.

- Gij hebt gelijk, viel Alfred hem in de rede, die achter en voor en rondom zich water en niets dan water zag.

- Wij zijn dus geheel en al ingesloten! riep mevrouw Loudun uit; ongelukkige! waarheen hebt gij ons gebracht? laat ons afstijgen.

- Afstijgen, waartoe? antwoordde Hieronimus. Denkt mevrouw zich dan gemakkelijker te voet te kunnen redden?

- Alfred! Alfred! zeide de ontstelde weduwe, dat ik u aan zulk een gevaar moest blootstellen. O, goede God! red hem! red mijnen zoon!

Diep ontroerd sloot de jongeling zijne moeder in de armen en poogde haar gerust te stellen; doch zijne bevende stem en zijne ontstelde gelaatstrekken deden de vrees en den angst van mevrouw Loudun nog vermeerderen.

Intusschen had Hieronimus zich eenige schreden van het rijtuig verwijderd. Eensklaps keerde hij terug, greep het paard, dat weigerde verder te gaan, bij den toom en dwong het hem te volgen.

Het geloei van het water deed spoedig moeder en zoon uit hunne kortstondige doch aangename verdooving ontwaken. Toen zij bemerkten dat hun leidsman steeds voortging het paard op den overstroomden weg voort te drijven, terwijl het rijtuig al dieper en dieper in de klei zonk, gaven beiden eenen kreet van schrik en smeekten den jongeling terug te keeren; maar deze, de oogen gevestigd op de boomen wier toppen de vordering des vloeds aantoonden, dreef het paard al sneller en sneller voort, tot dat het eindelijk weigerde eenen stap verder te doen.

Vruchteloos trachtte de jonge boer door aanmoedigende woorden of door slagen het stijfhoofdige dier den moeielijken tocht te doen hervatten; het steigerde en brieschte, en stampte woedend met beide voorpooten, doch het weigerde halsstarrig eenen enkelen tred vooruit te gaan.

Hieronimus wendde zich tot mevrouw Loudun.

- Het rijtuig is te zwaar geladen voor het arme dier, zeide hij; mijn heer Alfred moet er uit komen.

- En door het water loopen?... Onmogelijk! riep de weduwe uit, dan zal ik zelve liever afstijgen.

- Neen, dat zal ik niet toelaten, lieve moeder! viel Alfred haar in de rede. Hieronimus heeft gelijk: het paard zal gemakkelijker het rijtuig door dezen moeielijken weg trekken wanneer ik aan den raad van Hieronimus gehoor geef.

En zich uit de armen zijner moeder, welke hem wilde weêrhouden, losrukkende, liet hij zich uit het rijtuig glijden en zonk tot aan de borst toe in het water.

- O God! hij zal verdrinken! riep de weduwe ontzet.

- Dat heeft geen nood! zeide de boerenknaap, wien het nu weder gelukte het paard zijnen weg te doen vervolgen. De stroom is hier het diepste, wijl de weg hier lager is dan elders; zie slechts naar de boomen aan beide zijden. Houd het paard bij den toom, mijnheer Alfred, zoo lang men het bij den toom houdt, kan men het meester blijven. Een weinig meer ter rechterzijde, het water stroomt hier heviger, een bewijs dat hier eene grachtis. Kom, vos, kom, oude jongen! houd u goed; als gij te huis komt, beloof ik u een dubbel rantsoen haver. Aha, de weg wordt hier reeds hooger, ziet gij hoe het water zakt, het komt mij nu slechts tot aan de knieën.

En inderdaad, de weg werd zichtbaar hooger; het paard nu minder in zijnen loop belemmerd, zette zijnen tocht sneller voort, en na een kwaart uurs rijden bereikte het rijtuig eindelijk eenen hoogen weg, welke nog van de overstrooming was vrij gebleven.

- Laat nu den toom los, mijnheer Alfred, zeide Hieronimus.

- Ongelukkig kind! riep de weduwe, kom nu schielijk weder bij mij!

- Het is beter dat de jonge heer blijft loopen, merkte de boer op, dan zal hij niet verkouden worden.

Mevrouw Loudun gevoelde de juistheid dezer opmerking.

- Maar zijn wij nog verre van huis? vroeg zij.

- Van huis? hernam Hieronimus, wis en zeker! Wij zouden nog een heel eind wegs moeten zwemmen, wanneer wij naar huis wilden keeren. Zie slechts in het rond.

Zij waren nu op de kruin van eenen heuvel gekomen, en de weduwe liet hare oogen in het rond weiden. Zoo verre zij kon zien, was al het omliggende land overstroomd; men zag verscheidene dorpen en pachthoeven, welke half onder het water bedolven waren, alleen eenige kleine heuvels waren door den watervloed gespaard gebleven.

- Hemel! wat zal er van ons worden? riep mevrouw Loudun angstig uit; ik zie geene enkele woning die ons schuilplaats kan verleenen.

- Daar moet er toch eene in onze nabijheid zijn, merkte Hieronimus aan; ik zie hier eenige kiekens voor ons uitloopen,

[pagina 19]
[p. 19]

en mevrouw weet even goed als ik, dat waar zulk wild gevonden wordt, eene pachthoef niet ver af kan zijn.

Zich richtende naar verschillende kleine omstandigheden welke aan de aandacht van mevrouw Loudun en haren zoon ontsnapt waren, ontdekte onze jonge boer weldra eene woning, waar onze reizigers met de meeste gastvrijheid ontvangen werden.

De eerste zorg van mevrouw Loudun was een groot vuur aan te leggen om de kleederen van Alfred te droogen, terwijl Hieronimus, die zich weinig verontrustte over het koele bad dat hij genomen had, zich bezig hield om het paard uit te spannen en naar den stal te brengen.

De boerin stond aan den jongen heer het zondagpakje van haren oudsten zoon af; en terwijl hij van kleederen verwisselde, haastte zij zich een uitgezocht dischmaal voor hare gasten gereed te maken.

Mevrouw Loudun, die de tegenwoordigheid van geest, de schranderheid en den moed van haren jeugdigen geleider niet vergeten had, verzocht dat men ook voor hem een plaatsje aan de tafel zou bereiden. Van haren kant putte de boerin, die haar huis eer aan wilde doen, al de schatten van hare spijskas uit; en toen Alfred in zijne ruwe boerenpij binnentrad, plaatste zij met zekeren hoogmoed eene schotel melk, gebraden ajuin, gekookte aardappelen en een stuk gerookt spek op tafel. Bij ongeluk was het spek wat sterk van smaak, de aardappelen ongaar en hard en de melk zonder suiker.

Alfred, die door zijne bezorgde moeder altijd van uitgezochte spijzen was voorzien, kon niets eten. Hij wilde zich schadeloos stellen op den wijn, maar bevond dien zuur en verschaald. Eindelijk moede langer tegen den honger te worstelen, nam hij eene korst zwart geroosterd brood en at deze hem ongewone spijs langzaam op.

Hieronimus integendeel, voor wien deze maaltijd een feestdisch was, at en dronk van alles met eene gretigheid welke Alfred hem benijdde; hij gunde zich nauwelijke den tijd om zijn bord aan de gastvrouw over te reiken of om zijn glas weder te doen vullen. Zijn bloed, door het koude bad eenigszins verkoeld, begon weder vrij en warm door zijne aderen te vloeien, en toen hij opstond van tafel, blonk zijn gelaat van tevredenheid en was hij weder zoo vlug als had hij nog nimmer vermoeienissen doorgestaan, terwijl Alfred zich met eene ledige maag en een ijskoud lichaam met moeite naar den haard sleepte, welke men met nieuwe brandstof had voorzien.

Mevrouw Loudun, die zich verontrustte over zijn verbleekt gelaat en over de koortsachtige beving zijner ledematen, bad hem zich naar bed te begeven; de boerin, welke aan moeder en zoon de eenige slaapkamer die zij kon aanbieden, wilde afstaan, had er schielijk hare vederen peluw en beste matrassen heen gedragen. Mevrouw Loudun koos het gemakkelijkste en warmste bed voor haren zoon. Maar dezelfde keurigheid, welke hem belet had te eten, dreef nu ook den slaap van zijne sponde, en de vermoeienissen van den dag, gevoegd bij den kouden en onaangenamen tocht dien hij gemaakt had, veroorzaakten hem eene zware hoofdpijn, welke tegen den morgen in eene vrij hevige koorts overging. Mevrouw Loudun liep verschrikt naar het voorhuis, waar zij Hieronimus in eenen gerusten slaap vond op eenen hoop versch strooi. Zij wekte hem en bad hem schielijk naar het naburige dorp eenige geneeskundige hulp te zoeken.

De jongeling sprong dadelijk te paard en vertrok in galop.

Intusschen nam de koorts van Alfred nog steeds in hevigheid toe; zijne denkbeelden werden verward en hij geraakte eindelijk aan het ijlen. Zijne moeder liep ongerust gedurig van zijn bed naar de deur der pachthoeve, om te zien of de bode nog niet terugkwam, doch er verliepen verscheidene uren eer hij verscheen. De arme weduwe, buiten zich zelve van angst, was ten einde raad.

Doch de koorts van den zieke scheen eindelijk eenigszins te verminderen, zijne klachten hielden op, zijne oogen sloten zich, en hij lag in eenen gerusten slaap.

Zijne moeder had reeds eenen geruimen tijd voor zijne legerstede gezeten, en daar zij zag dat zijne ademhaling meer geregeld werd, begon zij zich eenigszins gerust te stellen, toen zich eensklaps een luid paardengetrappel voor de boerderij hooren deed.

Aanstonds snelde zij naar het raam om te zien wie deze reiziger wezen mocht, en men oordeele over hare verbazing, toen zij haren gewonen dokter, den heer Arnoud, herkende.

Toen hem de overstrooming ter oore was gekomen, was deze edele en waarachtige vriend, over het lot van de reizigers verontrust, dadelijk vertrokken om hen op te zoeken. Een gelukkig voorval had hem in het dorp gebracht, waar Hieronimus eenen geneesheer zocht, en hij was hem aanstonds gevolgd.

Mevrouw Loudun bracht hem bij den zieke die ontwaakte zonder eenig ander ongemak te gevoelen dan vermoeidheid. Na hem onderzocht te hebben, verklaarde de dokter dat eenige uren rust de ongesteldheid van den jongeling weldra zou doen verdwijnen.

De hemel was weder geheel opgeklaard, de lucht was zacht en aangenaam en de weg geheel vrij van water, en Alfred kon dus gerust weder in het rijtuig gaan zitten om naar huis terug te rijden. Mevrouw Loudun droeg zorg dat hij geene koude kon vatten en deed hem op de gemakkelijkste plaats zitten. Na de boerin bedankt en haar blijken hunner dankbaarheid gegeven te hebben, begaven onze reizigers zich weder op weg.

Hieronimus reed even als den vorigen dag luide zingende, en dokter Arnoud volgde te paard. Men kwam zonder eenige buitengewone gebeurtenis te huis.

Mevrouw Loudun, nog geheel ontroerd over de plaats gegrepene omstandigheden van den vorigen dag, hielp Alfred afstijgen en geleidde hem naar de zaal, waar zij hem schier dwong om op eene zachte sofa te gaan liggen; toen verzocht zij den arts hem den pols te voelen, en zij was slechts half gerust gesteld, toen hij haar de verzekering gaf dat alles volmaakt goed ging.

Mevrouw Loudun beval hare oude dienstmaagd het bed van Alfred bijzonder zacht op te maken, en zijne geliefkoosde

[pagina 20]
[p. 20]

spijzen te bereiden, toen Hieronimus binnentrad; hij hield eene harde kaaskorst in de hand, welke hij uit de pachthoeve had medegenomen om onderweg, door er op te kauwen, eenige afleiding te hebben. Met vele strijkaadjes en buigingen vroeg hij of mevrouw Loudun hem nog iets te belasten had. Deze dankte hem voor zijne trouwe hulp en drukte hem een stuk zilvergeld in de hand, dat hij onder duizend dankbetuigingen aannam.

Eenige minuten later dreunden de straatsteenen van de plaats onder de wielen van het rijtuig, en Hieronimus vertrok in galop, terwijl hij de onde dienstmaagd schaterend lachend een laatst vaarwel toeriep.

- Een brave jongen! zeide mevrouw Loudun, hem glimlachend nastarende. Zonder zijne behendigheid, zijne vastberadenheid en zijn verstand waren wij verloren geweest. Hij heeft de grootste vermoeienissen doorgestaan, en toch is hij nu nog gezond en frisch en zoo vroolijk als ware er niets gebeurd.

De oogen van den heer Arnoud zochten onwillekeurig de schilderij welke de opvoeding van Achilles voorstelde.

- O, gij hadt gelijk, beste dokter, hernam de weduwe, die hem begreep. De moeders vergeten het, helaas! al te dikwijls dat zij hunne kinderen in den Styx moeten dompelen. Men meent hun welzijn te behartigen, wanneer men hunne legerstede zacht spreidt, wanneer men hun slechts de bloemen des levens toont en alle distelen van hunnen weg neemt, zonder te bedenken dat eenmaal dagen van wee en smarten komen zullen, en dat alsdan een droppel water hen walgt, een onrijpe graankorrel hun allen eetlust ontneemt en een stroohalm op hun bed den slaap uit hunne oogen drijft. Dokter, reeds twintig jaren lang heb ik deze schilderij gezien, en thans eerst begrijp ik derzelver verborgen zin.

- Ja, zeide de heer Arnoud met nadruk, veelal denkt men er in het werk der opvoeding al te weinig aan, de ons toevertrouwde panden tot menschen te vormen, die de wereld hebben leeren kennen zoowel van hare aangename als onaangename zijde. Wanneer men hun hoofd slechts opgepropt heeft met allerlei soorten van wetenschappen, die hen in hun volgend leven misschien nimmer van nut zullen zijn; wanneer men hen slechts heeft gevormd tot menschen die zich kunnen voordoen als waren zij vol gevoel voor het schoone en goede, al hebben zij nergens gevoel voor dan voor hunne eigene ingebeelde waarde, meent men genoeg gedaan te hebben en zich voor God en zijn geweten te kunnen verantwoorden. O, zoo de ouders en onderwijzers wat beter bedachten dat de opvoeding der kinderen den grootsten invloed uitoefent op hun volgend leven, zij zouden hunnen plicht wat beter behartigen. Maar, helaas! de tegenwoordige menschelijke samenleving heeft de opvoeding van Achilles te veel vergeten.

- Helaas! er is hier niemand die aan mijnen zoon deze opvoeding geven kan.

- Verschooning, hernam de dokter, verschooning, mijne waarde dame. Ieder onzer heeft een centaurus Chiron, die steeds gereed is ons te onderwijzen en kracht naar kruis te geven: die centaurus is de ondervinding.

Vertrouwt geen man die iets met een eed belooft.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken