Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 14 (1868)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 14
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.95 MB)

Scans (22.58 MB)

ebook (8.88 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 14

(1868)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een huwelijksverhaal.
(Tweede vervolg en slot, zie blz. 157 en 174.)

III

Claudius Bennet en zijne jonge vrouw gebruikten het ontbijt in het kleine Malvernhotel, waar zij afgestapt waren, zegde hij, omdat zijn geld verminderde en de groote hotels voor zijne schildersbeurs te duur waren. Het rijtuig, welk hen naar Burwoodpark moest brengen, hield voor de deur stil en Ada stond op, om haren mantel te halen, toen Claudius haar zegde:

- Gij zoudt beter doen, lieve, uwen besten hoed op te zetten, want wij zouden lord Elster kunnen ontmoeten.

- Maar gij hebt me gezegd, dat hij er niet was.

- Ja, maar 't zou niet onmogelijk zijn dat hij teruggekeerd ware.

- Ik hoop wel van neen.

- En waarom dat?

- Omdat ik niet weet hoe men zich jegens eenen lord moet gedragen.

- Wel, zottinneke, men gedraagt zich jegens eenen lord als jegens iedereen.

- Is 't reeds een man van jaren?

- Neen, hij is nog niet zeer oud.

- Is hij getrouwd?

- Het verledene jaar was hij het nog niet; maar 't is wel mogelijk dat hij 't nu zij. Ik zal mijn landschap meênemen, dit zal eene goede verontschuldiging zijn. Nu, liefste, haast u en maak u zoo bevallig als maar zijn kan.

Zij snelde naar hare kamer, zette den hoed op, dien zij op den dag haars huwelijks had gedragen, trok een purperen neteldoeken kleedje aan en omgordde zich met eene sjerp van dezelfde stof.

Zij doorkruisten met hun rijtuig een der schoonste deelen van de landstreek en na verloop van anderhalf uur, kregen zij de oude muren eener vorstelijke verblijfplaats in 't gezicht.

- Wij zijn er, sprak Bennet, daar is Burwoodpark.

De deuren werden geopend, maar de koetsier hield stil, niet wetende of hij moest binnenrijden.

Op het hem gegeven bevel, reed hij voorwaarts in de richting van het kasteel, en Ada herkende het landschap, welk zij zoo zeer bewonderd had.

Het kasteel van Burwood was een ontzagwekkend en zeer oud gebouw, want het had den voorouders van lord Elster, in den tijde van Olivier Cromwell, tot verblijfplaats gestrekt. Het was gebouwd in witten steen, op eene hoogte vanwaar men de landstreek verscheidene uren in den omtrek kon overzien.

Een breede trap, met marmeren standbeelden bezet, geleidde naar een platdak, dat het kasteel omringde en versierd was met fraaie bloembedden en eenen waterval, die in een marmeren bekken nederstortte.

- Och, Claudius! wat is dat heerlijk schoon, riep Ada, opgetogen over wat zij zag.

- Niet waar, liefste? ik geloof dat men er zich zou kunnen aan gewennen hier te wonen.

Het rijtuig hield stil voor de groote poort, welke oogenblikkelijk werd geopend en een knecht, in rijke livrei uitgedoscht, verhaastte zich de koetsdeur te openen, terwijl twee andere zich beneden aan den trap hielden.

Claudius hielp zijne jonge vrouw uitstijgen en, haar den arm biedende, geleidde hij haar naar de trapzaal, wier gekleurde glasramen een prachtig licht spreidden over de zwart en wit marmeren plaveien.

Tegenover den ingang bevond zich een met rijke tapijten

[pagina 179]
[p. 179]

belegde trap; de vergulde leuning was prachtig gebeeldhouwd en van weêrskanten hield een bronzen standbeeld eene lamp van hetzelfde metaal opgeheven. Ada was verrukt over al die weelde en juist wilde zij haren man eenige vragen betreffende den bezitter dezer rijkdommen toesturen, toen Claudius, zich tot eenen lakei wendende, hem zegde: ‘'t Is wel, Bruno, gij verwachtte ons, denk ik?’

- Ja, mylord, en ik heb uwe bevelen uitgevoerd en ben zeer verheugd over uwe komst en over die van milady, als het mij toegelaten is....

En de oude knecht boog zich voor Ada, die met verstomde blikken nu eens den lakei, dan weder haren echtgenoot aanzag. Deze deed een teeken aan den dienstknecht, en met zijne vrouw de schilderijzaal doorstappende, bracht hij haar in een prachtig vertrek, waarvan de weelderige versiering alles te boven ging wat Ada tot op dit oogenblik had gezien. ‘Hoe vindt mijne Ada hare nieuwe woning?’ vroeg hij, terwijl hij haar teeder omhelsde.

- Ik geloof dat ik droom, antwoordde zij, verschrikt rondstarende. Wat beteekent dit alles toch, Claudius? Waar ben ik en wie zijt gij? Zijt gij Claudius Bennet, den schilder niet?

- Ongetwijfeld, mijn naam is Bennet en ik geloof het recht te hebben mij schilder te noemen.

- Maar waarom noemt men u dan lord Elster? Wie is lord Elster?

- Die doorluchtige personage ben ik ook, en haar naast zich op eene sofa doende neêrzitten, voegde hij er bij: ‘Ik hoop, Ada, dat gij nu weten zult, hoe men zich jegens eenen lord gedraagt.’ Hij betoonde haar zooveel lieftalligheid, dat zij zich weldra volkomen geëigend voelde met haren nieuwen stand.

Toen zij zich van hare verbazing geheel hersteld had, vroeg zij, waarom hij tot dezen list zijne toevlucht had genomen. Hij antwoordde: ‘Omdat ik wel wist dat vele vrouwen die met lord Elster zouden hebben willen trouwen, geen stroopijl voor den armen schilder zouden hebben willen geven, en ik had besloten voor mij zelve te zullen bemind worden, of nooit te trouwen. En nu, liefste, laat aan uwe moeder weten wat er gebeurd is en zeg haar, dat zij over de wettigheid van ons huwelijk gerust mag zijn. Ik heb den geestelijke, die ons huwelijk heeft ingezegend, tusschen vier oogen gesproken en op het parochieregister staat mijn handteeken voluit geschreven: ‘Claudius Bennet Rushville, lord Elster.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken