Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 17 (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 17
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.12 MB)

Scans (437.92 MB)

ebook (7.93 MB)

XML (1.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 17

(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De stamvader van een groot huis.

In eene der aanzienlijkste gedeelten van Frankfort aan de Main ligt de Jodenstraat. Hoewel in het hart van die stad gelegen, was het eene kalme straat, en vertegenwoordigde slechts een klein getal van nijvere woningen in Frankfort.

In een dier huizen woonde een Jood, wiens zucht naar winst echter geheel aan zijn gevoel van eerlijkheid en rechtschapenheid was onderworpen. Dit waren de schatten, die hij ver boven geld en edelgesteente stelde, waarmede zijne broederen zich zelven trachtten schadeloos te stellen voor hunne uiterlijke schijnbare armoede.

Ik wil niet zeggen, dat hij niet ieverig naar de middelen omzag, om zich de toekomst te verzekeren, en iets te verzamelen voor de kleinen, die rond zijne tafel waren gezeten; doch boven dit alles stond ver zijn begrip van eer en rechtvaardigheid, voor geene schatten, door geene armoede omkoopbaar.

De vrouw van Ben Heber Rothschild was eene geschikte vrouw voor zulk een man, zij was statig als eene Oostersche prinses, en schoon, zooals dit alleen bij haar volk het geval kan zijn. Sara Rothschild was daarenboven even goed als schoon.

[pagina 83]
[p. 83]

Het huis was netjes en proper ingericht; hoewel het huisraad zelf van eenvoudigen vorm was, was het alles zeldzaam en dikwerf zijn gewicht in goud waardig. Een kabinet bevatte niets dan Oostersch porselein, erfstukken van verarmde familiën, die altijd blijde waren, dat het in het kabinetje van den Jood werd opgenomen, daar het haar geld bracht om haar leven te rekken. En hoe weinigen van haar waren in staat het naderhand weder in te koopen. Dit kabinet werd dikwijls zonder eenige terughouding voor vreemdelingen geopend, en zijn inhoud werd door menig bewonderaar in oogenschouw genomen.

Hoewel dit kabinet insgelijks kon bezichtigd worden, vermoedden weinige menschen dat, achter hetzelve, nog een tweede was, dat vorstelijke bezittingen in goud en edelgesteente bevatte. Dit was het vertrouwde kabinet, en zoo gemaakt, dat zelfs een nauwkeurig onderzoek zonder eenig gevolg moest blijven; en hierin waren schatten verborgen, die niet door woeker of afpersing waren verkregen, en waarvoor de waardige Jood betaald werd, doch alleen die, welke men ter bewaring aan zijne eerlijkheid toevertrouwde, en waarvoor men nooit betalen zou.

Op zekeren avond, dat het huisgezin op het punt was zich ter rust te begeven, vernam men een zacht kloppen aan de deur, waarop de meester van den huize zich naar voren begaf. Een heer, in een eenvoudig gewaad gehuld, en niets bij zich dragende, zelfs geen wandelstok, waarmede hij zich kon verdedigen, trad binnen. Hij was aan den Jood geheel en al onbekend, en deze scheen ook den binnenkomende vreemd te zijn, want hij vroeg hem naar zijnen naam.

Hij noodigde den bezoeker in het vertrek te komen, waar zijne vrouw tegenover het geopende kabinet was gezeten, toen hij de kamer verliet. Aanvankelijk scheen de vreemdeling er iets tegen te hebben, dat de aanvallige Jodin tegenwoordig was, doch na dat zij haar fraai hoofd had omhoog geheven, en den vreemdeling met eene buiging en een vriendelijk glimlachje had welkom geheeten, scheen hij in hare tegenwoordigheid, gedurende hunne zaken, te berusten. Weldra ging men hiertoe over. De bezoeker was een Duitsche prins, die om eene of andere staatkundige of persoonlijke oorzaak genoodzaakt was Duitschland te verlaten. De roep van 's mans eerlijkheid was tot hem doorgedrongen en hij wenschte, al wat hij bezat, door hem bewaard te zien, indien de Jood dit goed vond.

- Ik wensch, zeide de vorst, slechts zooveel bij mij te houden, als ik behoef om mijne reiskosten naar een vreemd land te bestrijden; eenmaal daar zijnde, zal het mij niet moeielijk vallen zooveel te verwerven als ik, tot levensonderhoud, noodig heb. Indien zich niets naders aan mij voordeed, is mijn voornemen om mij naar dat land te begeven, waar men zegt, dat alle maatschappelijke rang en stand verdwijnen, waar ieder man zoo goed is als zijn gebuur.

De Jood beloofde het hem, en vroeg hem, wanneer hij zijne schatten zou brengen, om daarna eene tweede bijeenkomst vast te stellen, om de zaken te regelen.

- Ik heb ze bij mij, antwoordde de vorst, en bracht onder zijne kleederen een wijden gordel te voorschijn.

Bij nader onderzoek bleek, dat deze alleen openging door het drukken op eene geheime veer, en in de uiterste hoeken was, verborgen tusschen zacht wol, eene verzameling van edelgesteente bijeengebracht, zoo kostbaar en schitterend als het oog van den Jood ooit aanschouwd had. Het was meer dan middernacht, toen het onderzoek geëindigd en de rekening opgemaakt was.

- En nu, sprak de vorst, zou ik gaarne zien waar mijne bezitting wordt geborgen, opdat ik wete, waar ik mijn schat kan vinden ingeval u of uwe vrouw een ongeluk mocht overkomen.

- Dat is slechts eene voorzorg van billijke voorzichtigheid, hernam de Jood. Gij zelf zult zien, in welke veilige bergplaats wij het zullen leggen; en waar het zal blijven, tot gij het weder opeischen zult, of alleen buitengewone omstandigheden de verandering noodzakelijk maakte.

De vensters werden zorgvuldig gesloten om alle nieuwsgierige blikken af te weren. De Jood en zijne vrouw verplaatsten al het porselein en een beschot ter zijde schuivende, dat zoo nauwkeurig was ingezet dat niemand het geheim zou kunnen bevroeden, werd de gordel in eene schuif onder den begaven vloer gelegd. Spoedig was alles weder op zijne plaats teruggebracht. De vorst betuigde zijnen dank, schudde zijne nieuwe vrienden de hand en had weldra zijn land verlaten.

Maanden en jaren gingen voorbij, en de Jood verrichtte als altijd zijne bezigheden. De schoone Sara bracht haren tijd door in moederlijke zorg, aan de wieg harer kinderen. Haar streven was, dat hare zonen zouden worden geene groote, maar rechtschapene mannen; doch hoopte zij tevens, dat zij niet zoo zwaar als hun vader voor hun dagelijksch onderhoud zouden behoeven te worstelen.

Omstreeks dien tijd brak de Fransche omwenteling uit, welke ook geheel Duitschland beroerde. Frankort, Hamburg en Bremen gevoelden den schok, en de arme verjaagde, geplunderde, verraden en vervolgde Joden waren ter nauwernood in staat het leven te redden, daar de verschrikkelijke kreet: weg de Joden! overal weergalmde, en de ooren der Hebreërs zelven verdoofde.

Sara Rothschild bleef ook in dien tijd de onverschrokken vrouw. De zorg verbleekte hare kaken niet, doch hare schoonheid was treffender dan ooit te voren. Als moeder en als vrouw stelde zij allen persoonlijken angst en zorg ter zijde om alleen te leven voor de voorwerpen harer toegenegenheid. Hun huis werd geplunderd, en alles wat slechts eenige waarde had, door den onbeschaamden en teugelloozen soldaat weggeroofd; de Jood zelf werd smadelijk bejegend, om zulke schoone vrouw als in eene kooi opgesloten te houden. De vervolging bepaalde zich hier niet bij. Elke Jood die het hoofd buiten de deur stak, was verplicht zijnen hoed voor de Christenen af te nemen, en indien hij in gebreke bleef, werd hij met steenen geworpen en mishandeld. De trotsche geest van Sara was verontwaardigd te zien, hoe haar echtgenoot en hare jongens, wanneer zij zich tegen de menigte durfden aankanten, beleedigd en bedreigd werden, zelfs door de kinderen der Christenen.

Jaren verliepen. De vorst keerde terug. Hij had treurige en vroolijke tijden beleefd in het land, dat hij zich ter schuilplaats had verkozen, en nu vestigde hij zich in de nabijheid van

[pagina 84]
[p. 84]

Frankfort, besloten, het leven te nemen zooals het kwam, en het zonder eenige klacht te dragen. Alles rondom hem getuigde van de laatste worsteling, doch even als het gras zich buigzaam weder opheft onder de voeten van den vertreder, even zoo herstelt zich eene natie of stad, nadat de onderdrukker van hare grenzen is verjaagd.

Somtijds dacht de Duitsche vorst aan den schat, dien hij den Jood ter bewaring had gegeven, doch hij wist, wat zijn geslacht had moeten verdragen, en meende, dat in die tijden van nood menschelijke rechtschapenheid voor de ijzeren noodzakelijkheid had moeten verdwijnen. Hij troostte zich, dat althans de beschaafde Jood en zijne schoone vrouw misschien in de gelegenheid waren geweest om den schat, dien hij hun had toevertrouwd, ten hunnen voordeele te gebruiken, en aldus gaf hij verder aan die zaak geen gevolg.

Op zekeren morgen, dat de vorst aan het ontbijt was, zeide men hem, dat iemand hem over zaken wenschte te spreken. Hij beval den man bij hem te brengen, en was verrast en verheugd zijn ouden vriend, den Jood, te herkennen.

- Ik kom, sprak deze, om u te spreken over de schatten, die gij aan mijne hand hebt toevertrouwd.

- Och! wat doet er dit toe? Doch ga zitten en gebruik met mij het ontbijt; kom, doe mij dit genoegen, en spreek niet meer over die zaak; het doet mij genoegen, dat gij in het bezit waart op eenen tijd, dat gij er zoo groote behoefte moet aan gehad hebben. Neem plaats, drink eene tas van deze lekkere koffie, en spoel alle onaangename herinneringen weg.

De Jood nam den aangeboden stoel.

- Geloof mij, prins, sprak hij, de schat is, zooals ik u zeide, geheel en veilig verborgen. Het kabinet werd onderzocht en doorzocht, en elke naad in oogenschouw genomen zonder eenig gevolg. Het oude porselein en al hetgeen wij bezaten werd een prooi des vijands; maar, geprezen zij Israëls God! wij werden in staat gesteld den schat, dien gij aan onze zorg toevertrouwdet, te behouden. Uw eigendom wacht op uwe bevelen en zal u teruggegeven worden, zooals gij die aan ons ter hand stelde.

De prins was verbaasd. - Ter nauwernood, mijn vriend, durfde ik aan zulke eerlijkheid geloof slaan. Gij hebt mij doen zien, dat er eene rechtschapenheid bestaat, die onomkoopbaar is, en van nu af aan is mijn geloof aan de zuiverheid en edelaardigheid der menschelijke natuur hersteld.

Weinige dagen later bezocht de prins het huis van den Jood, die hem zijnen gordel met edelgesteente overhandigde, zonder dat een enkele steen ontbrak. In dat zelfde huis werden den kinderen van Ben-Heber de grondbeginselen van eer en rechtvaardigheid ingescherpt.

Overal werd door den vorst de eerlijkheid van den vader verspreid, die oordeelde, dat geschenken alleen, zijne dankbaarheid niet behoorlijk aan den dag legden. De wereld luisterde er naar en de Jood werd niet alleen de vertrouwde van vorsten en adellijken, maar ook hun deelgenoot in den handel. In alle deelen der wereld hoorde men dien naam met eerbied uitspreken, en heden ten dage is die familie over de voornaamste steden van Europa verspreid; zij zijn de vorsten der geldmarkt, de scheidsrechters der geldmarkt, de gelukkige en eerlijke bestuurders van den rijkdom der natiën.

Hoewel Sara Rothschild dikwerf werd aanzocht naar eene der vorstelijke woningen te verhuizen, die hun eigendom waren, bracht zij kalm hare verdere jaren in het eenvoudige huis in de Jodenstraat door. Wanneer hare zonen, in eer en aanzien verheven, haar bezochten, ontving zij hen in hetzelfde vertrek, waar zij hen de eerste lessen van eer en rechtschapenheid had ingeprent, en wanneer zij het hoofd bogen om haren zegen te ontvangen, stond de oude vrouw met eene vorstelijke waardigheid op, en hare handen op hun hoofd leggende, deelde zij hun in den naam van Israëls God haren zege mede.

Moge hun geslacht vermenigvuldigd worden, is de welmeenende wensch van allen, aan wie hunne rechtschapenheid bekend is. Dit is de getrouwe geschiedenis van het groote huis der Rothschilds.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken