Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 17 (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 17
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.12 MB)

Scans (437.92 MB)

ebook (7.93 MB)

XML (1.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 17

(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Iets over de geschiedenis van het glas.

Nopens den oorsprong van het glas en de plaats waaraan men zijne uitvinding te danken heeft, is met zekerheid niets bekend. Volgens de overlevering zou deze uitvinding echter toevallig geschied zijn. Een schrijver, de heer Parrin, die wij aangehaald vinden in de verhandeling van Michaelis en Hamberger, waaraan wij deze uittreksels ontleenen, brengt den oorsprong van het glas tot de allervroegste tijden; want hij meent dat men het glas reeds moest kennen, toen... de toren van Babel gebouwd werd! Hij steunt zijne gissing op de volgende reden: de toren werd gebouwd van gebakken steen, dus... moesten al de steenen die in een te hevig vuur gebakken waren, gedeeltelijk verglaasd zijn. De schrijvers der verhandeling waarvan wij gebruik maken doen opmerken, dat men dan even goed de uitvinding van 't glas kan toeschrijven aan den eersten steenbakker. Plinius schrijft de uitvinding toe aan Phenicische schepelingen, die op den zeeoever een vuur hadden aangelegd, om hunne spijzen te koken. Zij vonden geene steenen om hunne potten op te plaatsen en haalden daarom eenige klompen soda, waarmede hun schip geladen was; zij gebruikten die klompen in stede van steenen. De soda geraakte in brand en vermengde zich met het zeezand. Hieruit ontstond een onbekend doorschijnend vocht, namelijk het glas.

In de schriftuur vindt men van glas gewag gemaakt in de boeken van Mozes, Job en Jezaia.

In den Talmud wordt verhaald dat de vloer van Salomo's troon zoodanig met glas was ingelegd, dat de koningin vae Saba het voor eigenlijk water aanzag en daarom hare beenen ontblootte om tot den troon te naderen.

Wanneer het glas bij de Grieken bekend is geworden, vindt men nergens opgegeven. In een blijspel van Aristophanes, doet deze dichter, die in de vijfde eeuw vóór Christus leefde, de Atheensche gezanten van de pracht en weelde der Perzische koningen spreken; zij zeggen, onder andere, dat zij uit glazen bekers den besten wijn dronken; maar het wordt betwijfeld of Aristophanes door het Grieksche woord eigenlijk glas verstaan heeft. De Grieksche redenaar en taalkundige Athenaeus, die in de derde eeuw na Christus overleed, maakt gewag van een glazen beker of vat.

Volgens Strabo, bezat Egypte, namelijk te Alexandrië, vele beroemde glasmakerijen. Hij schrijft dat er in Egypte zekere glasachtige aarde gevonden werd, zonder welke het onmogelijk was veelkleurige en kostbare werkstukken te maken. 't Is uit dit zand dat de kostbare bekers gemaakt werden, die Saturninus van den priester te Alexandrië kreeg en aan zijnen broeder zond, om er op groote feesten uit te drinken.

Uit Egypte, toen het een Romeinsch wingewest werd, schijnt de pracht en de kunst van glazen in Italië gekomen te zijn; want vóór dien tijd vindt men er bij de Romeinen geen gewag van gemaakt. Cicero is de eerste die het glas onder de Egyptische waren optelt. Onder de keizers maakte de glaswerkkunst te Rome grooten opgang. Volgens Strabo verkocht men er toen reeds allerlei glaswerk. Plinius verhaalt dat onder de regeering van Nero (54-68 jaar na Christus) twee middelmatige glazen romers, Pteroten geheeten, voor 6000 sestertiën verkocht werden (ongeveer 720 fr.). Uit denzelfden schrijver blijkt, dat men in Gallië en Spanje, kort na Christus' geboorte, reeds glas maakte. Over de bewerking van het glas zegt hij onder andere het volgende: ‘Door gedurig (brandende) ovens wordt het als koper gesmolten en tot klompen gebracht, die eene dikke zwartachtige kleur hebben. Deze klompen worden in de werkhuizen gegoten en het wordt geverfd. Aan het een geven ze de gedaante door het te blazen; aan het ander, door het draaiende te slijpen; een ander wordt gelijk het zilver gehouwen.’ Het draaien van glas schijnt buiten gebruik te zijn geraakt. De uitgehouwen of gekapte glazen waren in groote waarde, ter oorzake van 't gevaar, welk het glas doorstond, als het uitgehouwen werd.

Zeer oud is ook het schilderwerk in glas. Men schilderde vooral den bodem der bekers en dat wel op tweeërlei wijzen. De eerste manier was deze, die bij de christenen het meest in gebruik was: men legde een dun blaadje goud op het stuk glas welk den bodem van den beker moest uitmaken; op het blaadje teekende men letters en figuren, op zulke wijze dat zij zich recht vertoonden en gelezen konden worden van degenen die den beker gebruikten. De andere manier van in 't glas te schilderen was veel kunstiger en daartoe werd meer moeite besteed, te weten: op een glazen plaatje teekende men eerst figuren; daarna werden zij er in gegraveerd; dan goot men, het licht en de schaduw wel in acht nemende, in die gegraveerde reten brandverf van verschillende kleuren, doch meest van goud en zilver; men overtrok vervolgens het geheele geschilderde plaatje met eene doorschijnende stof, die gebrand kon worden, en maakte die door het vuur aan den bodem van 't glas vast. Die soort van schildering vindt men voornamelijk in de glazen die de heidenen gebruikten. Men vindt ook glazen, in wier bodem de woorden: Vita tibi, dat is Leef lang of Uwe gezondheid! te lezen staan.

De christenen gebruikten, in de eerste eeuwen, ook glazen bekers bij het vieren van het H. Avondmaal; maar in de vierde eeuw begon men langzamerhand gouden en zilveren bekers te gebruiken.

Men gebruikte het glas ook reeds vroegtijdig om edelgesteente na te bootsen. De valsche edelgesteenten, waarvan gesproken is in de 2e kolom, op blz. 124, in het stuk: Het recht van wedervergelding, waren van glas gemaakt en door eenen bedrieger voor edelsteenen verkocht aan de keizerin. De keizer, die aan zijne vrouw eene zoo schoone les van edelmoedigheid gaf en den koopman in valsche juweelen genoegzaam strafte door hem een doodelijken schrik aan te jagen, was Publius Licinius Gallienus, die van het jaar 259 na Christus tot 268 den Romeinschen keizerscepter voerde. De ouden gebruikten insgelijks glas om openbare en bijzondere gebouwen te versieren. Plinius verhaalt van den schouwburg van Skaurus dat hij een driedubbel tooneel had in de hoogte, van 300 kolommen. Het benedenste deel van

[pagina 127]
[p. 127]

het tooneel was van marmer, het middelste van glas, het bovenste van verguld hout. Seneca (in de eerste jaren van onze jaartelling) over de pracht zijner tijdgenooten sprekende, maakt gewag van kamers, welke onder het glas als verborgen waren. De Romeinen bekleedden namelijk de muren niet alleen met marmer, maar ook met stukken glas van platronde, vierkante en andere gedaanten. Plinius (ook in de eerste eeuw onzer jaartelling) gewaagt, als van eene nieuwe Romeinsche weelde, dat men het plaveisel der kamers, door glazen vloeren verving. Veel vroeger (zooals reeds uit de aanhaling van den Talmud kan blijken) maakten de Hebreeuwen en andere Oostersche volken niet slechts vloeren van glas en kristal, maar ook gedeeltelijk van edele steenen.

Het gebruik van glas tot vensters is niet oud. De vensters bestonden oudtijds uit traliewerk en plankjes, die men zoodanig boven elkander legde, dat lucht en licht er door konden, en dat men, naar beneden ziende, ook buiten 's huis zien kon, zonder van buiten gezien te worden. Naderhand gebruikte men plaatjes van een helderen steen, spiegelsteen geheeten; Seneca vermeldt dit als eene nieuwigheid. De kerkvader Lactantius (in 't begin der vierde eeuw) is de eerste, die van 't gebruik van glas in de vensters gewag maakt, zeggende dat onze ziel door de oogen gewaar wordt, als door vensters die met doorschijnend glas of met spiegelsteen zijn toegemaakt. Na Lactantius is Hieronymus de eerste die van vensterglas spreekt.

Er blijkt niet, wanneer men het glas is gaan gebruiken, om de vruchten vroeger rijp te doen worden.

In een opstel over de gastmalen der oude Romeinen, hebben wij echter gelezen, dat voor de kransen, waarmede men op sommige maaltijden gewoon was de gasten te versieren, de Romeinsche welhebbers, ten tijde van Domitianus, rozen uit Egypte lieten komen, ofwel ze uit glazen broeikassen trokken. Domitianus, in het jaar 51 na Christus geboren, werd keizer in het jaar 81.

Van eene lantaarn met glazen spreekt de H. Althelmus, die omtrent het jaar 700 of wat vroeger schreef.

De spiegels waren oudtijds van allerlei metaal en niet van glas. Reeds ten tijde van Mozes, waren in Egypte de metalen spiegels algemeen in gebruik. Volgens Plinius zouden de glazen spiegels in de stad Sidon uitgevonden zijn.

Er is beweerd, dat de brillen reeds ten tijde van Christus bekend waren. Voor de gegrondheid dezer bewering haalde men onder andere een oud Latijnsch opschrift aan, luidende als volgt: L. Patroclus, Faber oculariarius. Men meende dat hier een brillenmaker genoemd was, terwijl er integendeel gesproken werd van iemand die aan de beelden oogen inzette. De brillen schijnen eerst van 1200 of 1300 te dagteekenen. In de dertiende eeuw leefde in Spanje een meester in die kunst, namelijk de Arabiër Albazen. In plaats van brillen, schijnen de ouden glazen bollen, met water gevuld, gebruikt te hebben. Seneca zegt: ‘schoon de letters klein en duister zijn, ziet men ze grooter en duidelijker door een glazen bol, die met water gevuld is.’ De vruchten schijnen ook veel fraaier en grooter, zegt hij, als men ze door 't glas ziet. Hij schreef dit evenwel niet toe aan de ronde gedaante van het glas, maar aan het water, waarmede de bol gevuld was.

De verrekijkers zijn eene uitvinding van de zeventiende eeuw. Wel schijnen de sterrekundigen vroeger reeds buizen gebruikt te hebben om naar de sterren te zien; 't blijkt echter niet dat die buizen van glazen voorzien waren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken