Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

De Vlaamsche School. Jaargang 17
Toon afbeeldingen van De Vlaamsche School. Jaargang 17zoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6,12 MB)

Scans (437,92 MB)

ebook (7,93 MB)

XML (1,06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 17

(1871)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Over de tanden.

De tanden steken in de holte van de twee tandkassen, in ieder van welke er, bij volwassene menschen, gewoonlijk 16 geteld worden, namelijk 4 snijtanden, 2 hoek- of hondstanden en 10 kiezen. De achterste of laatste kies, die zelden voor het 25e jaar verschijnt, noemt men den wijsheidstand. Aan elken tand onderscheidt men de kroon, den hals, het lichaam en den wortel. Onder de kroon verstaat men het gedeelte, dat in den mond zichtbaar en met eene verglazing overtrokken, en, juist door dit buitengemeen hard glazuur, tegen alle kwade gevolgen door onmiddellijke aanraking van de lucht, spijzen en dranken, beschermd is. Onder den hals wordt het eenigszins smaller en met het tandvleesch bedekt gedeelte begrepen. Het lichaam maakt de plaats tusschen den hals en den wortel uit; terwijl de wortel zelf het onderste van den tand is, aan welken men, vooral aan de oude tanden, eene half weeke, half doorzichtige, hoornachtige zelfstandigheid opmerkt, ofschoon de tand zelf uit eene wezenlijke beenstof bestaat. De snijtanden hebben, gelijk ook gewoonlijk de hoektanden, slechts eenen wortel. De wortel van de twee eerste kiezen is, meest altoos, in twee punten verdeeld; doch de laatste in vier, gelijk men ook aan de kroon even zoovele verhevenheden opmerkt. De wortels loopen steeds, en dikwijls vrij sterk, gebogen, hetwelk vele moeielijkheid bij het uittrekken veroorzaakt. Iedere wortel heeft, aan deszelfs einde, eene kleine opening, door welke eene zeer fijne zenuw en slagader, in de, met eene weeke huid omkleede holte van den tand dringt, eene kleine bloedader echter, en waarschijnlijk ook een fijn, inslorpend vaatje, uitgaat. Bij kinderen is dit kanaal van den wortel, alsmede de tandholte zelve, vrij groot; doch, in rijpere jaren, ziet men er nog slechts weinig van: in hooge jaren sluit dezelve zich geheel, de rand van de tandholte wordt korter, en vervolgens valt de tand, uit gebrek aan voedsel en behoorlijke vastheid, geheel uit. Nu verdwijnt ook de tandholte door de werking van de naburige inslorpende vaten, terwijl de tandkas eenen gladden, harden rand verkrijgt, die de uitgevallene tanden eeniger mate vergoedt. In dit geval worden de beide tandkassen smaller, en de onderste steekt, bij het sluiten van den mond, boven de opperste uit, hetwelk bij oude, geheel tandeloos zijnde lieden zeer in het oog valt.

Bij het jonggeboren kind ziet men, in de derde tot vierde maand, in plaats van de tandholten, slechts eene groef, die, door kleinetusschenruimten, in verscheidene cellen verdeeld is; een paar maanden later bespeurt men, in elke cel, reeds een vaatrijk omkleedsel, waarin de zich vormende tand, als eene weeke schil, rust. De tand is aanvankelijk geheel hol, en vervult zich eerst later met eene beenstof, zoo als ook het verglazen vervolgens, door eene soort van kristallen, plaats grijpt. Eindelijk breekt de tand door, dewijl het tandvleesch deels door de drukking van den tand, deels door eene trapsgewijze slijting, doorboord wordt, waarbij zich meer of minder smart en ontsteking openbaart. Gewoonlijk komen, met het einde van het eerste jaar, de twee middelste snijtanden van de onderste tandkas te voorschijn; na eenige weken de bovenste, en daarna de opvolgende snijtanden. In het tweede jaar ziet men de twee eerste kiezen aan beide zijden uitschieten, eerst in de onderste, dan in de bovenste tandkas, vervolgens de hoektanden, en eindelijk met het derde jaar, de overige kiezen. Deze zoogenoemde melktanden worden, in het zevende jaar, met duurzamere tanden, in dezelfde orde, verwisseld; in het tiende jaar, of later, komt er nog eene nieuwe kies op elke zijde bij, waarna de wijsheidstand eindelijk het geheel voltallig maakt. Soms, doch zeldzaam, verwisselt de mensch, nog in hooge jaren, van tanden; ook is het zelden, dat de kinderen, bij de geboorte, reeds tanden hebben.

Door verzuim van reiniging ontstaat de zoogenaamde scheurbeuk aan de tanden, waardoor het tandvleesch van de tanden verwijderd wordt. Alsdan kan de onmiddellijke aanraking van lucht en spijzen de onbedekte beenachtige zelfstandigheid aan-

[pagina 180]
[p. 180]

grijpen, en invreting teweegbrengen. Dit geschiedt ook, indien het verglaassel door scherpe tandpoeders en opiaten, door harde, vooral metalen, tandenstokers, door plotselijke afwisseling van warm en koud voedsel, enz., aangegrepen wordt. De tanden worden daardoor hol; de fijne zenuw in de holte wordt ontbloot en pijnlijk, en, indien nu de holle tand niet door de kunst opgevuld, of geheel uitgetrokken wordt, deelt deze aansteking zich allengs aan de overige tanden mede, en de invreting kan eindelijk ook in de holte van den tand en zelfs van de opperste tandkas dringen. De opening van eenen uitgevallen tand vergoedt men door kunsttanden, of door het insteken van gezonde tanden van andere menschen, ja, men zet zelfs geheele rijen van kunsttanden in. (Zie 1870, blz. 143).

De kracht, die de tand uitoefent, om eenen perziksteen te doorbijten, wordt op 1,800 pond berekend.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken