Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 18 (1872)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 18
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.39 MB)

Scans (23.77 MB)

ebook (8.11 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 18

(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 6]
[p. 6]

Eene huisonderwijzeres.
Opgeteekend door eene vrouw.

Familieaangelegenheden noodzaakten mij, mij eenigen tijd in Parijs op te houden, en ik had mijnen intrek in een der kosthuizen voor jufvrouwen genomen, welke de wereldstad, die voor alle behoeften zorgt, en geen eisch onbevredigd laat, in grooten getale heeft aan te wijzen. - Het door mij gekozen logement was bijna uitsluitend door Engelsche dames bewoond, die zich voor het eetmaal en de thee aan de groote tafel in de eetzaal of om den haard van de voorkamer verzamelden, onder voorzitterschap van miss Mary A., die, als de oudste in jaren, tot de waardigheid van het voorzitterschap was opgeklommen en dikwijls genoeg geroepen werd, om haren invloed op de gemoederen te doen gelden, als de veertig blonde en bruine kopjes, die zich om haar grijs hoofd schaarden, bij het behandelen van de gewichtige vragen van den dag, wat al te heet werden, of als aangaande de wederzijdsche verplichtingen en rechten der kleine kolonie een verschil van meeningen heerschte dat voor de rust des huizes gevaarlijk dreigde te worden. Schoon 't miss Mary doorgaans gelukte, de twistende partijen al spoedig te verzoenen en den vrede voor korten tijd te herstellen, konden de woordenwisselingen toch soms wel eens zoo hevig worden, dat ik maar liefst de vlucht nam en mij in mijne eenzame kamer opsloot.

Met mij tegelijk verwijderde zich dan doorgaans eene juffer, die reeds op den dag mijner aankomst, mijne aandacht had getrokken. Ze moest nauwelijks dertig jaar wezen, maar reeds begonnen hare lichtbruine haren hier en daar te grijzen; de uitdrukking van diepen weemoed, van bitter zielslijden, die over het bleeke gezicht van regelmatige schoonheid en in hare zachte blauwe oogen lag, verhoogde het aantrekkelijke van hare geheele verschijning. De belangstelling, die ze mij inboezemde, klom nog door de eenvoudigheid - ja, 'k mag wel zeggen schraalheid harer kleeding, die met de fijne manieren der juffer zonderling afstak - en door de in het oog loopende onverschilligheid, welke zij ten aanzien van ons aller doen en laten betoonde. Evenmin als zij op hare huisgenooten acht gaf, scheen zij door deze te worden opgemerkt en toen ik eens aan de tafel vroeg, wie die juffer was, gaf men mij kort ten antwoord: ‘miss P...’ en ging, voor dat ik verder vragen kon, tot een ander gesprek over.

Weinige dagen later, toen ik weder gelijktijdig met de mij telkens meer belang inboezemende onbekende de kamer verliet, antwoordde zij mij op mijn Franschen groet tot mijne verwondering in de Duitsche taal en deed zich zoo als mijne landgenoote kennen. - De lieve lang gemiste klanken der moedertaal brachten nu spoedig eene wederzijdsche toenadering te weeg; wij werden tafelburen, ontmoetten elkaar in de vroege morgenuren, als voor onze slaperige huisgenooten de dag nog niet was aangebroken, in den tuin, en ik leerde den fijn beschaafden geest, de diepe gemoedelijkheid en ongewone beminnelijkheid mijner landgenoote kennen en waardeeren, zonder dat ik van hare omstandigheden, betrekkingen of van de oorzaak der diepe zwaarmoedigheid, die over haar gansche wezen lag en waaronder hare gezondheid kennelijk leed, iets hoegenaamd te weten kwam.

Op zekeren middag bleef de stoel naast mij ledig. Op mijne vraag, waarom mijne buurjuffer wegbleef, vernam ik, dat zij ziek was. Ik liet dadelijk vragen, of zij mij vrijheid gaf, haar te bezoeken, doch ontving, evenals de volgende dagen, een afwijzend antwoord en moest mij met de weinig te vertrouwen berichten der dienstboden tevreden stellen. Eindelijk vernam ik, dat de dame van het logement voornemens was, de zieke naar een gasthuis te laten brengen, wijl haar toestand bedenkelijk was en zij geene middelen bezat, om eenen dokter, de verdere verpleging in huis en, in geval van overlijden, de kosten der begrafenis te betalen. Onder zulke omstandigheden oordeelde ik, dat ik wel tegen de wetten der beleefdheid zondigen mocht, en liet mij het vertrek van mejufvrouw von P. aanwijzen.

Men verwees mij naar de zolderverdieping van het huis, die ik tot hiertoe voor onbewoond had gehouden, en ik trad in een klein, laag, bedompt kamertje, dat door zijn één smal venstertje niet genoegzaam verlicht werd, om de voorwerpen behoorlijk te doen onderscheiden, en reeds geloofde ik mij in de deur vergist te hebben, toen de donkere gordijnen van het bed werden opgelicht en de zwakke stem mijner vriendin mij welkom heette. Hare hand gloeide, en toen mijn oog aan de schemering eenigszins gewend was en ik de verwoestingen der krankheid op het nog altijd schoone gezicht bemerken kon, bleef mij geen twijfel meer aangaande haren toestand over. Overal in het rond toch grijnsden mij de onmiskenbare sporen eener drukkende armoede tegen. Voor het bed stond een kreupel tafeltje met eene flesch met het bijna ondrinkbare water van Parijs: de eenigste verfrissching en lafenis der kranke. De muren van t vertrekje, dat meer een schommelkot geleek, waren van eene twijfelachtige grauwachtig bruine kleur, die even goed eene korst van vuil en rook, als door de verf daarop gebracht kon zijn: de donkergroene, verschoten gordijnen van het bed waren op honderd plaatsen gestopt en gelapt; de stoelen van allerlei fatsoenen en kleur schenen zich met moeite meer op de vermolmde pooten overeind te houden, en de lap rood katoen, die voor het tochtend raam hing, vermeerderde de donkerheid in dit verblijf, zonder eenigszins tot verfraaiing te dienen.

Het contrast tusschen de huisvesting mijner ongelukkige vriendin en de verzorging, waarop geboorte en beschaving haar aanspraak gaven - het onderscheid tusschen de netheid van het huis en dat treurig zolderhok - het onverwachte der ontdekkingen mijne persoonlijke genegenheid verhoogden het treffende en pijnlijke van den indruk van troostelooze verlatenheid en bittere armoede, welke ik in dit akelig kamertje, tusschen de hooge daken en zwarte schoorsteenen van Parijs, aan dit eenzaam sterfbed ontving en maakten hem mij voor eeuwig onvergetelijk.

De ongelukkige deelde mij na eenigen tijd hare geschiedenis mede, die ik eenvoudig, zoools ik ze gehoord heb, alleen met verzwijging der namen, wil vertellen.

[pagina 7]
[p. 7]

Louiza von P. was de oudste dochter van een hooggeplaatsten ambtenaar, die, toen de dood hem zijner familie ontrukte, aan deze niets achterliet, dan zijn ouden naam en een schraal, geheel ontoereikend vermogen, om volgens haren stand op fatsoenlijken voet te leven. De beide dochters hadden eene uiterst zorgvuldige opvoeding genoten, zoodat Louise op nauwelijks achttienjarigen leeftijd aan al de eischen kon voldoen, die men in voorname huizen aan eene opvoedster stelt, - en zij besloot, van hare kundigheden en talenten partij te trekken, om den toestand harer ziekelijke, aan ontberingen niet gewende moeder en van hare jongere zuster te verlichten. Eene gelegenheid daartoe deed zich spoedig op. Eene Russische dame, gravin X., zocht voor hare kinderen eene huisonderwijzeres, die geneigd was haar naar Petersburg te vergezellen. Louise von P. bood zich voor die betrekking aan en bekwam haar. Men zoude haar als kind van den huize behandelen, beloofde haar een vrij hoog loon en de kosten van de terugreis naar haar vaderland, als zij, na verloop van een jaar, wenschte terug te keeren, maakte van dit alles een schriftelijk contract op - en de jonge dame vertrok, vergezeld van de zegewenschen der haren en eene blijde toekomst te gemoet ziende. Hare oogen zouden nogtans spoedig genoeg geopend worden.

Reeds toen men de Duitsche grens, waar de gravin den Franschen knecht en de Duitsche kamenier achterliet, over was, veranderde de vriendelijke toon, waarop zij tot hiertoe met de jonge huisonderwijzeres verkeerde, merkbaar, en toen zij niet meer met den spoortrein reisde, maar zich van het haar afhalend rijtuig bediende, maakte zij aan hare gezellin bekend, dat zij niet naar Petersburg, maar naar haar landgoed in het binnenste van Rusland ging.

Van nu af wierp zij het masker geheel af. Gebiedend vorderde zij alle diensten eener gewone meid van mejufvrouw von P. en noodzaakte haar, de koude vochtige herfstnachten in de opene koets door te brengen. Toen het beschroomde meisje tegen enkele al te harde eischen bescheiden opkwam, voegde de gravin haar op honenden toon toe, dat zij alle domme grillen over wat haar toekwam of niet, voortaan maar moest laten varen, daar zij nu in haren dienst was en doen zoude, wat men haar beval. - Te laat zag de arme bedrogene hare volslagene hulpeloosheid en het troostelooze van eenen toestand in, die haar aan de onbeperkte willekeur prijs gaf, en toen zij, kort daarna, getuige was, hoe mevrouw de gravin eenen dienaar, wegens een onbeduidend verzuim, met eigen handen in 't gezicht sloeg, begreep zij dat er niets voor haar opzat, dan zich te onderwerpen en op het einde van het jaar te hopen, dat haar verlossen zou.

De aankomst op de plaats harer bestemming bracht in haren toestand weinig verbetering te weeg. Graaf X., die de terugkomst zijner gemalin afwachtte, was een dier ruwe dwingelanden, als een land voortbrengt, waar lijfeigenschap of slavernij de diepste verlaging en zedelijke verwildering der menschen na zich slepen, waar eene voortgezette barbaarschheid den toestand van zaken, gelijk die thans is, kan staande houden. Van de uitbarstingen zijner ruwheid had Louiza bijna evenveel te lijden, als van de luimen zijner gemalin, wie de zachte huisonderwijzeres, in uren van verdrietelijkheid en verveling, tot wrijftafel en afleider dienen moest. - Ook het onderricht der kinderen werd voor haar eene bron van kwelling en verdriet. De jonge meisjes betoonden zich wel is waar niet onleerzaam, maar gewoon, hare onderwijzeres als ondergeschikte te behandelen, achtten zij zich hoegenaamd niet verplicht, die eenig gezag toe te kennen, en zagen in haar weinig meer, dan eene lastige opzichtster, die zij naar welgevallen plaagden en tot doelwit harer spotternijen maakten. Louiza voelde zich onuitsprekelijk ongelukkig - meer nog door het vruchtelooze harer dagelijks herhaalde bemoeiingen, om de liefde der kinderen te winnen en die tot gehoorzaamheid en plicht te brengen, dan door de krenkende beschuldigingen, waarmede men haar wegens de geringe vorderingen harer kweekelingen overstelpte. ‘Gij zijt een onnut schepsel en wilt uwe eigene onbekwaamheid goed maken door de schuld op de goede kinderen te werpen,’ moest zij meer dan eens hooren, als zij er op aandrong, dat men haar in haar gezag handhaven zou.

Een winter, die zich voor de arme vreemdelinge tot eene eeuwigheid scheen te rekken, kroop voorbij, en alleen de hoop op bevrijding uit dit juk, de gedachte aan moeder en zuster bewogen haar tot telkens nieuwe wanhopige inspanning, om zich onder den drukkenden last van dien toestand staande te houden. Eindelijk kwam bij hare dagelijksche kwelling nog een nieuwe angst. Louiza had sedert zij hier was tot vier malen toe aan hare familie geschreven en nog geen antwoord ontvangen. Bevende van verwachting, zag zij iederen Zaterdag de brieventasch komen en openen, doch die verscheen week op week, zonder een woord of groet voor de arme mede te brengen die hier dood voor de overige wereld scheen te zijn.

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken