Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 18 (1872)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 18
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.39 MB)

Scans (23.77 MB)

ebook (8.11 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 18

(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 96]
[p. 96]

Moeder en dochter.

- Als ge getrouwd zijt, Isabella, en zelve kinderen hebt, zult gij zien, hoe zeer ik u lief heb.

- Ik weet, dat gij me lief hebt, beste moeder. Als ik uwe liefde niet verstaan en erkennen kon, zou ik immers een door en door ondankbaar schepsel zijn.

- Alleen eene moeder kan de liefde eener moeder oprecht verstaan. Wat gij voor mij voelt en dat wat ik, volgens uw gedacht, voor u voel, verschilt zoo hemelsbreed van elkander, Isabella, als het getjilp van eene musch van het gezang van den nachtegaal. Het teerst beminnende kind beantwoordt de liefde der koelste moeder niet volkomen.

De tranen kwamen Isabella in de oogen, want hare moeder sprak in die teedere, klagende toonen van stil duldend onrecht, en dat griefde de dochter in haar hart. Mevrouw Gray was eene van die in pijnlijke zelfbeschouwing levende personen, die denken, dat niemand lief heeft gelijk zij beminnen, dat niemand lijdt gelijk zij lijden, die gelooven, dat zij voor hun hartebloed ijs en sneeuw terugontvangen, en die hen kwellen, voor wie zij volgaarne hun leven zouden opofferen. Eene minder geliefde vrouw was er volgens haar niet, alhoewel haar echtgenoot, uit gewoonte, gelijk zij dacht, eene zekere genegenheid voor haar koesterde; maar zijne liefde had van de innige, schier aanbiddende genegenheid, welke zij hem toedroeg, niet meer dan de starren van de gloeiende middagzon.

- Dat is zoo'n slechte vergelijking niet, mijne lieve, antwoordde de heer Gray eens, met zijn gewoon vriendelijk lachje, daar de starren zelve zonnen zijn, en zoo wij ons gezichtspunt veranderen konden, zouden wij haar grooter en schitterender dan onze eigene zon vinden. Wie weet, of ik, die, met u vergeleken, zulk een aardklomp ben, - wie weet, of mijne star niet eene grootere, sterkere zon is, dan de uwe.

Op de lippen zijner vrouw speelde een flauw lachje van geduldig lijden en zij zei treurig: Ach, Hubert, zoo ge wist, wat doodsangst ik lijd, als ge mijne liefde in 't belachelijke keert, dan zoudt gij mij zeker ontzien.

De opene, vroolijke man was, zooals hij zich uitdrukte, voor dien avond den mond gesnoerd. Mevrouw Gray weende in stilte en noemde zich zelve de vreugdebederfster der familie.

Met hare dochter was het evenzoo. Isabella's gansche ziel en gansche leven was aan hare moeder gewijd; dit was het middelpunt, waarom zich geheel haar jong aanzijn bewoog. De dochter had geene gedachten, waarvan hare moeder niet het hoofdonderwerp was, geen wensch, die niet bovenal hare moeder betrof; maar toch was mevrouw Gray nooit tot het geloof te brengen, dat de liefde harer dochter slechts nevens de hare verdiende genoemd te worden. Isabella werkte voor haar, speelde of las haar voor, deed alles, leefde geheel voor haar. Plicht, mijn kind, zegde zij, is niet liefde, en ik ben niet blind genoeg, om 't een met het ander te verwisselen. Dit was de belooning die Isabella ontving. Toen zij met Karel Houghton verloofd geraakte, hield mevrouw Gray's geluk op. Van dien tijd af, was haar leven eene lange, zwakke weeklacht der vertwijfeling. Thans was zij niets meer; haar kind had haar uit haar hart verstooten en de liefste plaats aan een ander gegeven, - haar eigen kind, hare Isabella, haar kleinood, haar leven, hare ziel. Haar uur was voorbijgegaan, zelfs de dood scheen haar vergeten te hebben. Thans beminde haar niemand. Zij was een vertrapte worm, eene arme, verachtte oude vrouw, eene ongeliefde, kinderlooze weduwe! Ach, waarom konde zij niet sterven. Door welke zonde had zij eene zoo zware straf verdiend?

Isabella beleefde menig treurig unr en raadpleegde zelfs dikwijls haar geweten, of zij hare verkeering met Karel Houghton ook moest afbreken, daar die hare moeder zoo ongelukkig maakte. Zij kwam nogtans met haar geweten niet in 't zekere, of de kinderlijke plicht zoo ver behoorde te worden uitgestrekt, want, zij had ook een plicht jegens den verloofde te vervullen: en Isabella gevoelde, dat zij geen recht had, om met het geluk eens mans te spelen, dien zij had leeren liefhebben. Zij erkende, dat haar eerste plicht aan hare ouders behoorde, maar zij had ook plichten jegens haren geliefde en kon deze plichten, zelfs om wille van hare moeder, niet geheel vergeten. Zoo duurde dan hare verloving voort, verbitterd door de klachten der moeder.

- Kindlief, zeide haar vader, Houghton heeft dezen morgen met mij over uwe bruiloft gesproken. Kom mee, in mijne studeerkamer.

Isabella, beurtelings blozend en verbleekend, volgde haren vader; zij vreesde zoowel zijne toestemming als zijne verwerping. De eerste zou hare moeder grieven, deze laatste haren minnaar tot vertwijfeling brengen.

- Hij zegt, dat hij langer dan een jaar met u verloofd geweest is. Wij mogen hem niet al te lang op de proef stellen. 't Is zeer natuurlijk, dat hij wenscht, dat de zaak in orde komt. Wat zegt gij? Vindt ge goed, dat we uwe bruiloft binnen eene maand vaststellen?

- Zooals gij wilt, vader, zeide Isabella, eene kleur krijgende, als de bloem eener kamperfoelie.

- Neen, neen, gelijk als gij wilt, mijn lief kind. Denkt gij met Houghton gelukkig te worden? Hebt gij hem lang genoeg gekend?

- Ja, vader: maar....

- Maar wat, lieve?

- Ik zou moeder niet gaarne verlaten.

Zij liet het hoofd treurig op de borst zinken.

- Dat is de beproeving des levens, mijn kind, zei de heer Gray met zachte stem; zijn gelaat vertoonde de rustige bezorgdheid eener vaste natuur, die alle uiterlijke teekens onderdrukt, wanneer zij den last van anderen verdubbelen konden; - maar het is eene beproeving, die uit den aard der zaak moet worden doorgestaan. Wij kunnen niet verwachten, u immer bij ons te behouden, en schoon 't een treurige dag voor ons zijn zal, als ge van ons zijt weggetrokken, moet dat toch, daar het uw geluk is, ook het onze zijn. Zeg mij, wat antwoord wenscht gij, dat ik hem geef?

- Zou hij niet nog wat wachten? en het meisje sloot zich inniger aan haar vader.

[pagina 97]
[p. 97]

- Ik zie wel, dat ik zonder u handelen moet, zeide hij glimlachend, terwijl hij hare wang streelde.

- Arme Karel! zuchtte zij.

Haar vader glimlachte nog, schoon treurig, en zeide: Ga nu weer bij uwe moeder, lieve. Gij zijt nog jong en kent uw hart even weinig als een kind, als het tusschen twee stukken speelgoed kiezen moet. Ik zal, naar het schijnt, voor u moeten kiezen.

- O, vader!

- Ja, gij behoeft mij daarom niet zoo bedroefd aan te zien. Vertrouw op mij en - ga; uwe moeder zal naar u verlangen.

Hoewel dit kleine tooneel eene oude zorg dieper in zijn hart gedrukt had, was toch de heer Gray, toen hij weder in den huiskring kwam, bedaard en zelfs redelijk opgeruimd. Hij speelde met Karel schaak en liep met Isabella door den hof. Toen hij tot zijne vrouw terugkeerde, voegde hem deze gemelijk toe, dat het haar onbegrijpelijk was, hoe hij zoo gevoelloos zijn kon. Wat had zij door dit vreeselijk huwelijk te lijden! En toch had zij geene reden, om meer dan hij te lijden: maar, voegde zij er zuchtend bij, geen man had ooit zoo lief, als wij vrouwen lief hebben.

- En gelooft gij dan, dat ik niet voel, beste, wijl ik niet spreek? Kunt gij de plicht van 't zwijgen niet verstaan? Klachten zijn soms verbazend zelfzuchtig.

Hij sprak zeer bedroefd. Zij schudde het hoofd. Menschen die zich zoo geheel beheerschen! Als gij voor ons geliefd kind gevoeldet, wat ik voor haar voel, zoudt gij niet zoo bedaard zijn en niet zoo tevreden schijnen.

Herbert glimlachte, maar antwoordde niet; en mevrouw Gray beklaagde Isabella, omdat zij een zoo onverschilligen vader had. Alles was bepaald: Isabella zou binnen eene maand getrouwd zijn. Karel beklaagde zich heimelijk over het uitstel en meende, dat veertien dagen tot de toebereidselen ruim voldoende waren; maar Isabella zeide, dat eene maand al te te kort was, en dat zij wenschte, dat haar vader den tijd had verdubbeld.

Mevrouw Gray was geheel ontroostbaar. De arme vrouw was niet wel en hare zenuwen waren meer dan gewoonlijk gespannen. Zij berokkende zich zelve ook veel drukte en onrust - veel meer dan noodig was - en haalde zich eene verkoudheid op den hals, door in den tocht te staan, terwijl ze voor Isabella een kleed sneed. Het meisje zou dat veel beter gedaan en zich niet beklaagd hebben over de moeite van het lang staan, gelijk mevrouw Gray dat den ganschen dag deed. Hare zenuwachtigheid, haar tobben en klagen maakten haar tot een allerpijnlijkst gezelschap, bovenal voor eene liefhebbende dochter. Zij weende dag en nacht en had nu en dan aanvallen van hoest. Zij at niet, en antwoordde ieder die haar daartoe noodzaakte, op eenen toon alsof men haar beleedigd had. Zij sliep weinig en wou zelfs ontkennen dat zij des nachts een enkel oog toedeed. Zij klaagde telkens over zwakheid, over teleurgestelde verwachting en onbeantwoordde genegenheid, en het minste, dat haar in den weg kwam, bracht haar in koortsachtige opgewondenheid.

De trouwdag kwam nader. De toebereidselen, vermengd met mevrouw Gray's zuchten en bevrucht door hare tranen, geleken minder die eener bruiloft, dan van eene begrafenis, waarbij mevrouw Gray de eerste rouwdragende was, De vader, voor wien Isabella het schitterendste punt in het leven was en die alles met haar verloor, was de vroolijkste in het gezelschap. Isabella zelve, verdeeld tusschen haren geliefde en hare ouders, werd door de tegenstrijdigste aandoeningen geslingerd en wenschte dikwijls, Karel Houghton nooit gezien te hebben. Dit zeide zij hem eens tot zijne groote droefenis, toen zij lang gewerkt had om hare bezwijmende moeder weer tot bezinning te brengen.

Het was nog slechts eene week voor de bruiloft, toen Herbert Gray op zekeren morgen alleen beneden kwam om te ontbijten.

- Waar is moeder? vroeg Isabella.

- Ze is niet al te wel, lieve, en wil op 't bed ontbijten.

- Arme moeder! die verkoudheid duurt ook zoo lang. Wat kunnen wij voor haar doen?

- We zullen om dokter Melville zenden, als ze niet spoedig beter wordt. Ik ben al een tijd lang ongerust voor haar geweest; maar ze wou van geenen dokter weten.

- Er is toch geen gevaar? vroeg Isabella angstig.

Haar vader antwoordde een oogenblik niet; vervolgens zeide hij ernstig: Zij was nooit sterk en ik vind haar door haar hoesten zeer verzwakt.

De thee was thans gezet en Isabella stond op, om hare moeder een kop te brengen. Zij zag vol liefde op haren vader, toen zij hem voorbijging, en keerde zich bij de deur nog eens om en lachte hem toe. Vervolgens ging zij langzaam den trap op. Een vreeselijke aanval van hoesten scheen plotseling onderdrukt te zijn, toen zij in de kamer harer moeder trad. Zij zette het ontbijt zachtjes op de tafel neer.

Een zacht kreunen liet zich hooren, een kreunen, dat Isabella door merg en been ging. Toen zij de gordijnen terugtrok, zag zij hare moeder als een lijk liggen, - de beddelakens met bloed bevlekt. Hare eerste gedachte was aan moord, en wild zag zij het vertrek rond, als verwachtte zij, nog eens iemand dit geheiligde leven te zien aantasten; maar mevrouw Gray zeide fluisterend: ‘Er moet mij een bloedvat gesprongen zijn, lieve. Roep terstond uwen vader hier.’ Een nieuw wezen scheen in Isabella geboren te zijn. Ofschoon zij hevig ontsteld en verschrikt was, scheen vrouwelijke zelfbeheersching haar toch eene verdubbelde kracht te geven. Zij vergat zich zelve. Zij dacht alleen aan hare moeder en aan wat deze goed kon zijn. Gelijk bij alle krachtige naturen, nam bij haar ook de genegenheid meer de gedaante der hulpvaardigheid, dan die des medelijdens aan. Zij belde. ‘Ga naar beneden en verzoek mijnen vader hier te komen, zeide zij bedaard tot de meid, Mevrouw is ernstig ziek, haast u en zeg dat aan mijnheer, maar doe hem niet verschrikken.’

Zij kwam stil en bedaard in het vertrek der kranke terug, zonder eenig teeken van schrik of buitengewone ontsteltenis. Zij wiesch haar behoedzaam het bloed van het gezicht, en zonder haar hoofd op te lichten nam zij haar de bevlekte muts af. Om haren vader niet door het plotseling gezicht, van al deze merkteekens des gevaars of wellicht van den dood, te verschrik-

[pagina 98]
[p. 98]

ken, spreidde zij een schoon laken over het bed en legde vervolgens natte doeken op de borst harer moeder. Hierop trok zij, toen haar vader binnenkwam, de gordijnen voor het ledikant, trad aan het raam en zeide zachtjes: Spreek niet te hard, lieve vader. Er is haar eene ader gesprongen.

Herbert Gray, van wien zijne dochter hare zelfbeheersching geërfd had, zag oogenblikkelijk, dat alles, wat zonder geneeskundige hulp geschieden kon, gedaan was. Hij kuste de bleeke wang zijner vrouw, zei bij het verlaten der kamer eenvoudig: God zegene u! en stond, in minder tijd, dan menig veel jonger en krachtiger man daartoe gebruikt zou hebben, bij dokter Melville op den dorpel.

Al deze zelfbeheersching was enkel koude gevoelloosheid in mevrouw Gray's oogen, en de onverschilligheid van haren echtgenoot en van haar kind vervulde haar met zooveel bitterheid, dat zij ten laatste in tranen en snikken uitbrak en zich in zulk eenen staat van opgewondenheid bracht, dat de bloedstorting op nieuw en wel nog op eene meer onrustwekkende wijze begon. 't Zou haar duizendmaal liever geweest zijn, als beiden geweend, gejammerd en al handenwringende haar hulpeloos gelaten hadden. Liefde bestond voor haar enkel in medelijden en liefkozingen.

- O kind, snikte mevrouw Gray, wat toont gij weinig liefde voor mij!

Isabella zeide in het eerste oogenblik niets. Zij kuste de hand harer moeder en onderdrukte met moeite hare tranen; want dit was eene vreeselijke aanklacht, die schier hare rust verstoorde. Daar zij nogtans vreesde, dat eene uiting harer ontroering hare moeder nog meer opwinden en bedroeven zoude, hield zij met geweld hare tranen terug en zeide enkel: Beste moeder, gij weet, dat ik u meer dan mijn leven lief heb.

Mevrouw Gray scheen echter besloten, om in deze rust slechts koudheid en gevoelloosheid te zien. Zij maakte zich van de hand harer dochter verdrietig los en begon op nieuw te snikken. Indien Isabella eenen stroom van tranen vergoten en haar bijna gedood had door hartstochtelijkheid, zou zij beter tevreden zijn geweest. Isabella wachtte angstig op haren vader.

- Blijf niet bij mij, ga - ga - dat wilt gij immers liever, snikte mevrouw Gray in lange, lange poozen. Ga bij uwen bruidegom; hem komt thans uwe eerste zorg toe.

- Lieve moeder, hoe kunt gij zoo spreken? zeide het meisje op zachten toon. Wat is u overkomen?

- Als gij mij lief hadt, zuchtte mevrouw Gray, zoudt gij anders handelen.

Op dit oogenblik traden Herbert Gray en dokter Melville binnen. Na de zieke onderzocht te hebben, zeide de dokter:

- Gij hebt alles gedaan, jonkvrouw, wat gij doen kondet. Waarlijk, als gij minder zelfbeheersching betoond hadt, had uwe moeder haar leven kunnen verliezen.

Hij zeide dit om de zieke te troosten, doch deze wendde zich mismoedig af en fluisterde:

- Mijn kind heeft mij niet lief; zij heeft haren plicht gedaan; maar plicht is geene liefde.

Mevrouw Gray beterde intusschen niet. Na weinige weken verklaarde de dokter, dat zij aan een verval van krachten leed, dit slepend worden of, in weinige dagen, met den dood eindigen kon, - eene langzame, kwijnende uittering, die iedereen in onzekerheid laat, waar de vreeselijkste zekerheid wenschelijker zijn zoude.

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken