Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 18 (1872)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 18
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.39 MB)

Scans (23.77 MB)

ebook (8.11 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 18

(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De laatste Ruthven.
1e deel.
(vervolg.)

Het was het aanbreken van een mistigen kouden September-dag. Geheel de natuur scheen in een zwaren slaap gedompeld; de Cam alleen, liep uur voor uur, van 's avonds tot 's morgens, steeds murmelend over haar keienbed. Terwijl Letticia in den schemer, met onvaste hand, hare haarlokken trachtte te schikken, hoorde zij onder haar venster dit eentonig gemurmel tot haar doordringen. Het was op dit uur dat zij juist afreisden - de twee jonge Schotsche cavaliers. Beiden hadden hunne studentenkleederen afgeworpen en verschenen in eene dracht, hunner afstamming waardig. Stoutmoedig, edel en schoon was het voorkomen van den jongen graaf William, in zijn tettig wambuis gedoscht en met het zwaard aan de zijde. Als hij met Letticia naar den hof toe wandelde (hij had, half op smeekenden, half op gebiedenden toon, haar gedwongen, hem met eigen handen eene roos tot aandenken te geven), scheen zijne handelwijze min jeugdig - meer bedaard en teeder tevens. Toen hij heenreed, waren zijne laatste woorden ook eene vroolijke plichtpleging, eene uitbarsting vol jeugdige verwachting; hij zinspeelde zelfs, op het oogenblik dat hij terugkeeren zou, in bezit van al de thans verbeurde eeretitels zijns geslachte, wanneer hij, zegde hij, eene Mevrouw Gowrie kiezen zou, niet onder de Schotsche, maar onder de Engelsche maagden.

Een weinig bleeker - een weinig stilzwijgender dan gewoonlijk, volgde Patrick; hij sprak zijnen leermeester een hartelijk vaarwel toe, en wist alleen ‘Amen’ te lispelen op de zegening en den wensch eener gelukkige reis, die deze hem liefdevol toesprak. Daarna nam hij Letticia bij de hand; hij kuste ze niet, zooals zijn broeder, bevallig en hoffelijk, gedaan had, maar schudde die hand met eene lichte, koude drukking, terwijl hij zachtjes zegde: ‘Vaarwel! Letticia, mijne goede zuster.’

Kalm beantwoordde zij dit vaarwel. Maar wanneer het geluid der paardenhoeven zich verwijderde en wegstierf, klom zij traagzaam naar haar kamertje, sloot de deur dicht, zette zich neder en weende. Slechts éénmaal, wanneer zij hare tengere hand aanschouwde, - en ze hield ze onbeweeglijk, als ware er nog een reeds verdwenen druk op zichtbaar - steeg er een hoogroode blos op hare wangen, en over haar gelaat verspreidde er zich eene uitdrukking vol smart en angstvalligheid.

- Zijne zuster - altijd zijne zuster! - waren hare eenigste woorden. Na eenige oogenblikken, veegde zij zich de tranen uit de oogen, wond rond haar hart dien sluier van het gewoon uiterlijke leven, die eene vrouw altijd dragen moet, en ging beneden haren vader vervoegen.

 

- Wat zijn dat voor verscheurde bladen, Letticia, die ge daar met uwe naald aan elkander hecht? Zijn het misschien eenige schriften of voorstellen van mij?

- Ditmaal niet, beste vader, zei Letticia zacht; het zijn enkel eenige schriften door uwe twee leerlingen ons nagelaten.

- 't Is te zeggen, door Patrick nagelaten, want William was niet leerzuchtig, uitgezonderd voor die zonderlinge kennis, welke door al de Ruthvens in aanzien gehouden werd: - de geheimzinnige wetenschap. Wat schriften zijn dat?

- Zij zijn van jonker Patrick; wanneer hij terugkomt zou hij ze kunnen behoeven.

- Wanneer! Ach! die duurbare jongen, de ware zoon van zijn armen vader; zal ik nog wel ooit hem terugzien?

Deze vraag bekwam geen ander antwoord dan een diep stilzwijgen en eene doodelijke bleekheid des gelaats. Maar eene droevige, koude schaduw scheen zich over geheel de zaal uit te spreiden - over alles waarop Letticia de oogen richtte; droeviger dan de duistere nacht, - kouder dan de kille regen van Maart die tegen de nauwe vensters van het huis joeg, kroop deze schaduwe over haar hart. Zij scheen als iemand die gedurende lange dagen en weken op den geest voelen drukken had - niet een zwaar gewicht, dat is min afmattend, maar een rustelooze strijd - somtijds smart, somtijds vreugd - twijfel, vrees, verwachting, geloof - een wild verlangen, door een ontmoedigend lijden opgevolgd. Sedert lang reeds had zij geleerd, wat bitter gedacht er in deze woorden besloten ligt: ‘'t Is de onverzadigde hoop die 't hart ontstemt.’

- Mijn braaf kind, zei de oude leeraar, als het ware ontwakende uit eene wiskundige berekening, die tot eene dagelijksche droomerij overgeslagen was, mijn braaf kind, waar hebt gij den brief geborgen, die de jonge graaf ons schreef, en waarin hij zegde, dat beide, hij en Patrick, binnen eene

[pagina 129]
[p. 129]

week naar Cambridge terugkeerden? Kunt ge mij zeggen, hoe lang dit geleden is?

Letticia hadde deze vraag zonder talmen kunnen beantwoorden - zij hadde kunnen zeggen, hoeveel weken, hoeveel dagen, zelfs hoeveel uren er sedert dien verloopen waren - aangezien elk dezer, lang als jaren haar toegeschenen had, - maar zij deed het niet. Zij zweeg een oogenblik, als om haar geheugen te raadplegen en sprak: ‘Het is wellicht twee maanden geleden, indien ik mij niet bedrieg.’

- Twee maanden! Eilaas, eilaas!

Traagzaam en zich geweld aandoende om voor de eerste maal te gewagen van iets, welk zoo zwaar haar op het hart drukte, dat geheel haar gestel er door van aandoening geschokt werd, vroeg zij: - ‘Denkt ge, vader, dat er aan die arme jonge heeren eenig kwaad kunne overkomen?’

- Ik smeek God, dat het zoo niet zij! Letticia, herinnert gij u, wat onze arme Willie - ik kan mij het woord graaf niet gemeen maken - ons zegde, over de groote genegenheid der koningin jegens hen? hoe hij weldra als een groote heer aan Edinburgh wonen, en zijn broeder zijne studiën te St-Andreas eindigen zou; slechts Patrick merkte hierop aan, dat hij liever naar Cambridge, bij zijnen ouden leermeester, terugkeeren zou. De brave jongen! Herinnert gij u dit, Letticia?

- Ja wel, vader. Ach, waarlijk, de arme Letticia herinnerde zich alles.

- Welnu, mijn kind, wij hoeven dan voor hen niet te vreezen. Zij zijn twee jongelingen van hoogen stand, en mogelijk leiden zij thans een vroolijk leven, en vergeten ondertusschen hunne oude vrienden; maar zij zullen tijdig en in veiligheid hier terugkeeren.

Dit zeggende, plaatste de oude leeraar zich in zijnen zetel met hooge rugleuning, en viel vol genoegen in slaap. Zijne dochter vervolgde haar werk, tot wanneer al de papieren gerangschikt waren, en het reeds te donker geworden was, om iets te onderscheiden; zij sloot de oogen dicht en mijmerde.

Hare gedachten echter, mochten niet met den naam van liefdegedachten bestempeld worden, zooals die, waarin gij u, jonge meisjes, dikwijls verdiept, wanneer ge droomt van ergens eenen beminde, aan uwe voeten nederknield, of aan uwe zijde met u voortwandelende en gij u bemind gevoelt, en gij in deze liefde u verheugt. Dergelijke droomerijen neen, beheerschten Letticia's verbeelding niet. Hare liefde - indien dit gevoel wel liefde heeten mocht, want zij zelf dierf het dezen naam niet geven - was onbemerkt in haar hart geslopen; onder den dekmantel van het medelijden, van eerbied en genegenheid had, het diepe wortelen in haren boezem geschoten; en in weerwil het geene bloemen voortbracht, was zijn bestaan onafscheidbaar van het leven haars harten geworden. Nimmer was het haar gebeurd, zich af te vragen: ‘of zij beminde,’ of ‘bemind werd,’ maar geheel haar wezen stortte zich in dat gedacht uit, golf achter golf, zooals een stroom ongevoelig zijne wateren naar eene enkele bedding voortrolt, en geheel de overige landstreek droog laat.

Letticia zat in droevige gedachten, de menigte weken te overdenken van ijdel wachten naar hem, die maar niet kwam. Hoe eerst de uren met spoed voorbijvlogen, gedragen op de vleugelen eener rustelooze vroolijkheid; hoe zij hoopvol zich te slapen legde, en 's morgens hoopvol weder ontwaakte, en hoe zij, kalm glimlachende, zich zelve toefluisterde: ‘Morgen - Morgen!’ Hoe zij later deze woorden gebruikte als een dagelijksche balsem, om hare vrees en smart, die zij niet kon in slaap wiegen, een weinig te lenigen; hoe zij eindelijk dezelve als uitzinnig, den ganschen dag uitriep, niet omdat zij er nog eenig geloof aan hechtte, maar als een roep vol wanhoop, die moest beantwoord worden. En echter, hij werd niet beantwoord; en de stilte rondom haar, was tot zulk een staat van duisternis en droefheid aangegroeid, dat alle verdere worsteling er door verlamd werd - en haar zelfs geene kracht genoeg overbleef om nog eenige vrees te koesteren.

In het begin had zij veel vrees uitgestaan. De jonge graaf William, die zoo bloedrijk, zoo stoutmoedig was, kon mogelijk zich laten bedriegen hebben. 's Konings schijnbare hartelijkheid was misschien maar eene mom om te beter de eenige overblijfselen van het geslacht der Ruthvens, te kunnen verdelgen. Het vreesaanjagend verhaal der samenzwering van Gowrie bleef haar standvastig in het geheugen; 's nachts, in hare droomen, dacht zij dikwijls, de bloedige bijl voor hare oogen te zien zweven, en de twee zoo schoone en jeugdige hoofden, op de hoogte van Tolbooth te zien afhouwen. Nevens deze meende zij somtijds nog een ander hoofd te zien. Afzichtelijk! Zij erkende het onmiddellijk - met zijne bleeke, kinderlijke wangen - en gedachtvol voorhoofd. In dergelijke omstandigheden ontwaakte zij bevende en weenende; en voor hare bedsponde op de knieën vallende, bad zij God, dat, waar ook hij zich bevinden mocht - of het haar al dan niet gegund zoude zijn hem nog wel ooit te mogen aanschouwen of niet, - Hij steeds een wakend oog op hem houden mocht en zich harer ontfermen.

Een andermaal dacht zij hem in vollen voorspoed te zien, geëerd en veilig onder den ouden roem des geslachts der Ruthvens, - en, zooals haar vader gezeid had, zich zijner oude vrienden niet meer geheugende. Welnu, wat recht bezat zij, om hiertegen te morren? Zij deed dit dan ook niet - tenzij wanneer somtijds, ondanks haren wil, die ikzuchtige klacht der menschelijke teederheid in haar hart oprees: - ‘Eilaas, gij leeft in voorspoed, en ik - ik sterf van gebrek!’ Maar onmiddellijk antwoordde haar geweten: ‘hij weet noch ziet het, bij gevolg doet hij u geen ongelijk.’

 

Nog eens was de nacht aangebroken. Letticia had reeds leeren wenschen naar de droevige bewusteloosheid die de slaap haar aanbracht - naar die geringe gemoedsrust en korte vergetelheid die elken ontmoedigenden dag opvolgde. ‘Is het nog geen tijd om ons ter rust te begeven, vader?’ vroeg zij dikwijls, lang voor het gewoone uur en zij was zoo vergenoegd van naar haar slaapvertrek te mogen gaan, er de licht-

[pagina 130]
[p. 130]

stralen der maan en der starren buiten te luiken, en zoo in de grootste duisternis en uitwendige vergetelheid zich neder te vlijen, tot wanneer het murmelen der beek haar in slaap wiegen kwam. Vroeger was er een tijd, dat zij verkoos, met haren op vader te blijven zitten, of ergens tot middernacht te waken, luisterende naar voetstappen, daar beneden in den hof, - naar stemmen onder haar venster - toen elk gerucht aan de poort haar hart sneller kloppen deed. Maar al deze gemoedsaandoeningen waren voorbij.

Letticia plaatste hare nachtlamp op de tafel, nam hare muts van het hoofd en bevrijdde hare haarlokken. Vooraleer zich ter rust te begeven, opende zij het venster en blikte naar buiten; 't was koud, doch zeer helder. Zij was voorover gebogen en met de armen noordwaarts uitgestrekt. Geene woorden zijn in staat den blik te ontleden, die hare gelaatstrekken bescheen. Die blik was vol innig lijden, smeekend en wanhopend tevens, evenals die eener ziel, die de ontbinding met het stoffelijke verlangt, om hare medezuster te volgen, reeds naar een beter vaderland getogen. Hare oogen vertoonden die strakheid, die schijnt machtig genoeg te zijn, om gansch de ruimte te doordringen, en, als eene duif op hare vleugelen, het voorwerp haars verlangens te gaan vervoegen. Vervolgens zonken hare oogleden neder, brandende zilte tranen rolden over hare wangen, en zij zonk neerslachtig ineen.

Een gerucht onttrok haar aan dezen toestand: - het was de regelmatige slag der roeispanen in het water der gewoonlijk zoo eenzame rivier. Spoedig sloot zij het venster dicht, en bloosde, uit vrees, dat de flikkering der lamp aan een vreemdeling hare houding aan het raam mocht verraden hebben. Het gerucht der roeispanen hield op - voetstappen weergalmden in de dreven des hofs - en zij vernam de scherpe stem haars vaders, zich met andere, even goed gekende stemmen vermengende aan de voordeur. Zij kwamen! - Zij waren eindelijk toch daar!

Evenals de wolken, waren al die dagen, die weken en maanden van smartvolle verwachting, in een oogenblik uit haar gemoed gezweept. Het nachtelijk duister harer droefheid was vergeten, als hadde het nimmer haar hart gefolterd.

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken