Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 18 (1872)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 18
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 18Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 18

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.39 MB)

Scans (23.77 MB)

ebook (8.11 MB)

XML (1.09 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 18

(1872)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 166]
[p. 166]

De laatste Ruthven.
1e deel. (Vervolg.)

- En nu ik wedergekeerd ben, wilt ge mij thans niet eene andere bloem geven, mejufvrouw Letticia? vroeg de jonge graaf, terwijl hij met haar, door den schoonen lentemorgen uitgelokt, eene wandeling in den hof maakte. Zij was vroeg opgestaan, want de vreugd had den slaap van hare sponde verjaagd.

- Er zijn nu geene bloemen, ten minste geene, die fraai genoeg zijn, om door u gedragen te worden. Madelieven en viooltjes zouden op uwe hofkleederen niet goed uitkomen, antwoordde de maagd lachende, in de volle vreugd haars gemoeds.

- Mishagen deze kleederen u dan? Moet ik mijn zwaard met zilveren gevest afleggen, en mijn rijk wambuis met zijne drie honderd nestels uittrekken, om het eenvoudig grijs van den armen student aan te doen? Zeg het, lieve jufvrouw, want om uwentwille zou ik mij hieraan graag onderwerpen. En hij glimlachte eenigszins hoogmoedig, als ware het hem bekend, dat zes maanden, overgebracht in de omgeving van het hof, den schuchteren jongeling in een volmaakt cavalier herschapen hadden - een cavalier, moedig, schoon, betooverend, echter steeds zuiver en edel van hart, zooals de jonge ridders waren in den gulden tijd van Sidney en Raleigh.

Letticia staarde hem aan met onbedwongen bewondering. ‘Waarlijk, Mijlord Gowrie, ge zijt veranderd. Nauwelijks durf ik u den naam geven, met welken ik mij eens vereerd gevoelde, u te mogen aanspreken. Hoe zal ik u en jonker Patrick nog langer durven mijne broeders noemen?’

- Ik wensch dit ook niet, zei de jonkman met klem. Aangaande Patrick - denk thans aan Patrick niet - zegde hij, toen hij zag, dat de oogen van Letticia zich naar den boord der beek wendden, waar de jongste Ruthven gezeten was. Gij ziet wel, dat hij gelukkig is, met zijne kruidkennis en zijne wijsgeerige boeken. Laat hem daar staan, want ik zou gaarne u een weinig alleen onderhouden. Hij geleidde haar naar een lommerrijk pad, en begon op dringenden toon te spreken: Letticia, zeide hij, weet ge wel, dat ik weldra naar Schotland zou kunnen teruggeroepen worden - niet als gevangen, maar als de in zijne eer herstelde graaf van Gowrie? En, Letticia...... - hier begon hij te stamelen, zijne wangen gloeiden, en niet langer bleek hij den stoutmoedigen cavalier te zijn, maar integendeel een bedeesde jongeling, die zijne eerste liefdeverklaring deed. - Duurbare Letticia, mocht ik den wensch mijns harten bevredigd zien, ik zou niet alleen terugkeeren.

- Niet alleen terugkeeren! Gij zoudt dus Patrick met ons niet laten, zooals ge het voornemens waart, vroeg het meisje, die de eerste gedachte uitte, welke uit haar hart opwelde, en onmiddellijk, over dezelve, den blos der schaamte op hare wangen voelde stijgen.

- Ik sprak van Patrick niet - hij mag handelen zooals hij het goed denkt. Ik sprak van iemand, duurbaarder zelfs dan een broeder of eene zuster; van haar die... - ‘Wat! zijt gij reeds zoo ver gevorderd?’ lachte vroolijk het onachterdochtige meisje. ‘Is onze William, zoo op eenmaal, zonder voorafgaande teeken of gebaar, te wege om eene Mevrow Gowrie naar Cambridge te brengen en haar vervolgens naar zijne woning over te voeren?’

De graafscheen door een plotselingen twijfel geheel onthutst. ‘Het is zonderling dat gij er aldus over spreekt! Lacht ge met mij, of wel is het een vrouwelijk voorwendsel, opdat ik u in opene woorden mijne liefde verklaren zou? Letticia! Letticia, u die ik bemin! Gij zijt het wier hart ik zou willen veroveren, het is u die ik zou willen in zegepraal huiswaarts voeren als mijne liefste, mijne vrouw, mijne erfvrouw Gowrie!’ Zij bleef pal staan, staarde hem aan, maar niet blozende van ontroering, niet met de maagdelijke schaamte op het voorhoofd, maar met een slag van droevige verwondering.

- Ontstellen mijne woorden u, liefste? Vergeef ze mij dan, want ik weet nauwelijks wat ik zeg. Maar ik bemin u, - ik bemin u! Kom aan mijn hart, mijne Letticia, mijne toekomende bruid; en hij strekte de armen uit om haar aan den kloppenden boezem te drukken. Maar Letticia, een schreeuw slakende, onttrok zich aan zijne omarming en vluchtte binnenshuis.

In hunne geheimste gewaarwordingen, oordeelen de vrouwen zeer weinig volgens uiterlijken praal. De jonge graaf, begaafd met al de hoedanigheden die het oog eener juffer hadden moeten betooveren, was als een broeder bemind geworden, - maar ook niet anders. De droomende Patrick integendeel, wiens schijnbaar driftloos karakter, het geheim bezat, om gemoederen als dat van Letticia aan te trekken, wiens geleerdheid eerbied inboezemde, terwijl zijne flauwe gezondheid, teeder medelijden verwekte - Patrick was het, die onbewust den schat veroverd had, die een man niet verwinnen kan, al gave hij ook al wat hij bezit, - de eerste, de beste liefde eener vrouw.

Haar aanbidder scheen de waarheid niet geraden te hebben. Zij zag hem steeds over en weder wandelen op de plaats waar zij hem verlaten had, of onder haar venster voortstappen, en angstvallig glimlachende opzien. Het gedacht rees dadelijk in Letticia's ontstelden geest op - dat hij moest een antwoord bekomen; dat zij de oorzaak niet zijn mocht, dat hij zich zelve zou misleiden. Wat zij zeggen moest, helaas! zij wist het wel - maar hoe dit kenbaar maken? Zij trachtte zich voor eene toespraak voor te bereiden; maar nooit was zij genoodzaakt geweest, om een enkel gedacht van haar schuldeloos hart te verbergen jegens hem dien zij als een broeder aanzien had. Het was zoo smartvol te ontwaren dat thans alles veranderen moest.

Letticia was weinig meer dan achttien jaren oud, maar het zorgvol leven van een moederloos meisje, had haar zelfbetrouwend en krachtdadig gemaakt. Daarom ook kwam na eene korte wijl neerslachtigheid, al haar moed terug. Gesterkt door haar verlangen om rechtzinnig te handelen keerde zij naar den hof terug en stapte traagzaam maar statig in de laan voort

[pagina 167]
[p. 167]

en den jongen graaf te gemoet. De vroolijkheid zijns gemoeds, sprak uit zijnen groet.

- Jaag ik onwillig mijn duifje van mij weg? en is het thans uit eigen beweging naar zijn veilig nest wedergekeerd - haar toevluchtsoord voor nu en immer? en hij strekte de armen uit met een blik vol fiere teederheid, zoo als de jonge minaars uitstralen laten wanneer zij eerst gevoelen, dat, met hunne toekomende vrouw te liefkozen, zij voor immer de lichtzinnigheid des jongelings afwerpen en de plichten en waardigheden des mans op zich laden.

Letticia durfde naar hem niet opblikken, uit vrees dat haar hart haar zou begeven hebben - haar hart, dat reeds half gebroken, het thans als een plicht achtte, een ander hart te breken. Mogelijk gevoelen de vrouwen scherper, hoe droevig het is deze smart aan iemand toe te brengen, en in dien dit moedwillig gebeurt, hoe zwaar om dragen die zonde zijn moet! Zelfs met haar vlekkeloos geweten, gevoelde Letticia zich bijna schuldig, om deze onwaardeerbare liefde op zich gehaald te hebben. Bleek en bevende, begon zij woorden te spreken, die zij als de beste, de ootmoedigste en zachtste voor dit oogenblik, zich in den geest geplant had. - Mijlord Gowrie! - Neen, zoo niet, lieve Letticia, noem mij William, zooals gij placht de doen in duurbare vervlogene dagen.

Door deze zinspeling werden hare woorden onderbroken en zij barstte in tranen los. Och! William, waarom bleeft gij voor mij niet steeds een broeder? Ik ware dan zoo gelukkige geweest!

- En nu?

- Ik gevoel mij diep, - diep ongelukkig.

Er was een minuut van sprakeloosheid, gedurende welke lord Gowrie's gelaat veranderde en hij tegen eene onbepaalde vrees scheen te worstelen. Eindelijk vroeg hij op een kouden toon dien Letticia al hare kalmte terug gaf: Waarom?

- Omdat, murmelde zij, met droevigen ernst, daar er geen twijfel noch tegenspraak in haar hart bestond, omdat ik uwer liefde niet waardig ben, vermits ik u met geene wederliefde beloonen kan!

Voor een enkelen stond bekleedde Lord Gowrie zich met al zijnen voorvaderlijken hoogmoed. Mejufvrouw Letticia Calderwood het spijt mij dat... dat... Hij stamelde, hield op van spreken, en zich op een houten stoel werpende, liet hij zijn hoofd in de hand zinken, en worstelde tegen 's jongelings eersten zielenangst. - tegen eene verworpene liefde.

Letticia knielde aan zijne voeten neder. Zij sloot zijne krampachtig ineengedrongen handen in de hare, en over beide viel een regen van zilte tranen; maar welke hoop, welke troost kon zij hem inspreken? Zij dacht niet eens aan hunne wederzijdsche verhouding als eenvoudige maagd en minnaar, - zij zag alleen haar ouden speelmakker door een doodenden angst vermeesterd, en door hare eigene hand zoo zwaar geslagen!

- William, fluisterde zij met gebrokene stem, denk niet slecht over mij. Ware het mij mogelijk u gelukkig te maken, ik zou het gaarne doen, maar ik kan niet! ik durf uwe vrouw niet worden, omdat ik u niet bemin zooals eene vrouw moet beminnen.

- Het is dus toch waar, dat gij mij niet bemint, murmelde den jongen graaf. Maar hij kreeg geen ander antwoord dan een droevig stilzwijgen. Na eenige stonden vervolgde hij op smartelijken toon: Dan heb ik mij als een uitzinnige, of gij hebt mij bedrogen. Waarom bloosdet en beefdet gij, wanneer wij verleden avond elkander ontmoeteden? Waarom, voor onze ontmoeting, zag ik u zoo verlangend, zoo hartstochtelijk naar de baan blikken langs waar ik tot u komen moest? Was die blik den ook valsch?

Letticia stond recht. en een hoog rood beklenrde haren hals en hare wangen. Mijlord Gowrie, in weerwil ik mij door u vereerd gevoel en ik er u dankbaar over ben, gij bezit echter het recht niet -

- Ik bezit het recht van iemand wiens leven gij vernietigd hebt, die gij eerst verblind hebt, en verder door overdrevene liefde uitzinnig maaktet! Mejufvrouw Calderwood - Letticia -

Deze aanbeden naam uitsprekende, scheen zijne gramschap te breken en weg te smelten, evenals de geringste aanraking het gesmolten glas verbrijzelt. Toen hij wederom het woord ‘Letticia’ uitsprak, was het op een zoo ootmoedigen, zoo smartvollen toon, dat zij, dit hoorende, als eene echte vrouw alles vergat en vergaf.

- Ik deed u nimmer ongelijk aan, Wiliam; want nooit dacht ik door u bemind te worden. Op mijn geweten, nooit droomde ik van liefde, tot wanneer...

- Ga voort.

- Ik mag niet - ik mag niet! En weder zweeg zij, doch bittere tranen lekten haar van de wangen.

Na eene korte wijl kwam Lord Gowrie haar nevens de zijde staan, maar zoo veranderd, dat lange jaren levens misschien niet zouden kunnen te weeg brengen hebben wat het laatst verloopen uur gedaan had. ‘Letticia! zeide hij, dat vrede en vergeving tusschen ons beide besta. Ik zal heengaan, en gij zult door geene verdere liefdebetuiging meer bedroefd worden. Vooraleer ik vertrek, echter, zeg mij, of ik door verduldigheid, door lang wachten en trouwe liefde, eenige hoop op wederliefde koesteren mag!’

Droevig aangedaan schudde zij het hoofd, ten teeken van ontkenning. ‘Dan moet het hart welk door mij niet is te winnen, reeds door een ander veroverd zijn? Gij bemint, in weerwil ik het voorwerp uwer liefde niet ben: ik zie het in uwe blikken. Indien het zoo werkelijk is, ik denk - ik denk dat het goed zijn zou, het mij te verklaren. Dan zal ik geene vruchtelooze hoop koesteren: ik zal leeren lijden, mogelijk eindigen met verwinnaar te blijven. Spreek, Letticia, een woord - slechts een enkel woord?’

Maar hare bevende lippen weigerden om het uit te brengen.

‘Geef een teeken - ja, geef het teeken, dat vroeger het teeken der dood was! - laat uw zakdoek vallen!’

Voor een enkelen stond, sloten hare vingeren zich dichter toe, doch aldra openden zij traagzaam hare hand: de zakdoek ontviel haren bevenden vingeren!

Zonder een enkel woord te uiten, zonder op te zien, ging

[pagina 168]
[p. 168]

Lord Gowrie heen. Hij stapte naar het einde der laan, en wierp zich daar op de koude, dampige graszoden neder........................

Toen onze kleine kring voor de eerste maal na dit voorval samenkwam, was het zichtbaar voor het oog van Letticia, dat Lord Gowrie aan zijn trouwen en minnenden broeder, de verwerping zijner liefde bekend had. Maar Patrick liet deze bekentenis toch niet raden en bleef steeds zijne droomende houding bewaren. Eene enkele maal, toen hij eene poos ophield met lezen en Letticia bleek en droevig zich uit de vergaderzaal verwijderen zag, kon men eenige ontroering in zijne blikken bespeuren. Of echter medelijden, smart of verwijt uit zijne blikken spraken, zou niemand kunnen bevestigen hebben. Hij trachtte elk bijzonder gesprek met haar te vermijden. 's Anderdaags morgens kuierde hij op zijne gewone plaats rond; tot tijdverdrijf wierp hij keien in het water, en zag de kringen die ze in het vallen maakten ontstaan, in elkander dringen en wegsterven; eensklaps kwam eene zachte stem deze woorden aan zijn oor fluisteren:

- Master Patrick Ruthven!

Hij ontstelde, toen hij zijnen naam zoo plechtig hoorde uitspreken door een zusterlijken mond.

- Letticia, wat is er?

- Het is nog vroege morgen; niemand buiten ons beide is reeds te been; kom mede in huis, want ik moet met u spreken. En wat ik u te zeggen heb, moet zelfs door den wind niet weggevoerd worden. Kom, Patrick; om 's hemels wil, kom!

Haar gelaat was ontsteld, hare woorden onsamenhangend. Zij trok hem voort, eerder dan zij hem voorging, naar de zaal waar eertijds de twee jongelingen met haren vader studeerden. Daar eerst begon zij te spreken met overhaasting:

- Hoordet gij niets verleden nacht? - vernaamt gij geene voetstappen - geen gerucht?

- Neen, ofschoon ik weinig geslapen heb.

- Ik ook, ik sliep weinig. En de twee jonge lieden bogen het hoofd om elkanders blikken niet te ontmoeten. Maar Letticia herstelde zich weldra en sprak: Met het aanbreken van den dag lag ik wakker, en ik meende onder mijn venster stemmen te vernemen. Ik ben niet gaan zien, ik dacht dat het mogelijk...

- William staat soms zeer vroeg op, zei de broeder ernstig.

- Het was Lord Gowrie niet, want ik hoorde die vreemde stemmen zijnen naam uitspreken. Uwe verwachtingen van koning James waren valsch! Och, Patrick, er is gevaar, - groot gevaar op handen! Ik heb alles vernomen.

- Welk gevaar? En zich oprichtende, staarde de jongeling strak op het ontstelde wezen van Letticia.

- Ik opende zachtjes het tralievenster en luisterde. Toen zij heen gingen, volgde ik hen onbemerkt tot aan den oever der beek. Ik hoorde hen zeggen, Patrick, dat zij binnen twee nachten zouden wederkeeren en u in 's konings naam komen aanhouden! Vlucht! Vlucht! opdat ik niet, tenzelfden tijde, mijne twee broeders voor eeuwig verlieze!

En zij vatte zijne hand in de hare, evenals zij het placht te doen, wanneer zij nog beide kinderen waren, en zij hem verzocht om harent wille iets te doen, dat hij uit droomende onverschilligheid voor zich zelve nooit zou gedaan hebben.

- Wat moet ik aanvangen, Letticia, ik, die niets van de wereld weet? Waarom zegdet gij dit alles aan William niet?

- Ik, aan William zeggen? Een hoogroode blos bekleurde haar gelaat, en zij scheen met eene diepgevoelde ontroering te worstelen.

- Och, inderdaad, - inderdaad! zei Patrick en eene lichte huivering scheen over zijne gespannen gelaatstrekken te loopen. - Er is niets aan gelegen; ik ga zelf mijnen broeder vinden, en hem alles vertellen.

(Wordt voorgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken