Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 19 (1873)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 19
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 19Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 19

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.82 MB)

Scans (24.83 MB)

ebook (7.33 MB)

XML (1.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 19

(1873)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 12]
[p. 12]

De laatste Ruthven.
IIIe deel.

De lezer verplaatse zich in een eenvoudig, doch tamelijk groot huis met den voorgevel naar de rivier gericht te Chelsea; langs voren strekt zich eene laan met reuzenboomen uit; in den maneschijn is geen aangenamer oord denkbaar; de wateren van de rivier glanzen als zilver en de hooge breedgetakte boomen schijnen met elkander te lispelen en geschiedenissen te vertellen van de oude woningen die zij overschaduwen. De bewoners van het huis waarover wij spreken, leefden afgezonderd; en wanneer, zooals nu, de meester zijnen dorpel overschreed, kwamen hem niet eene schaar dienstboden te gemoet; maar werd hij verwelkomd door een klein, lief oud vrouwke - zijne echtgenoote.

Er waren nog twintig jaren over het hoofd van Letticia Rutven heengevlogen; toch was er nog iets van hare vorige levendigheid in haren tred en in hare oogen schitterde hetzelfde liefdevuur,

- Ge komt van avond laat te huis, Patrick? zeide zij.

- Ja, ik heb al de beemden te Chiswick doorzocht om kruiden te zoeken voor een armen jongen die aan de anderdaagsche koorts lijdt. Ik had veel tijd noodig om ze te verzamelen, en ben gestoord geworden door een paar dommerikken, die mij uitjouwden, en voor eenen tooveraar aanzagen die in den maneschijn naar toovermiddelen zocht. Zie ik er dan zoo afzichtelijk uit, Letticia? vroeg de oude man op ootmoedigen toon.

Hij had waarlijk een spookachtig voorkomen, met zijn langen witten baard, zijne fladderende grijze haren en den zwarten wollen overrok, dien hij droeg als een kenteeken van zijn ambt als geneeskundige. En zijne stem bezat eene lijdzame liefelijkheid die bewees, hoe weinig bekwaam hij was zijne waardigheid te doen gelden, of tegen de ongevoelige wereld in het worstelpark te treden. Het was goed dat noch het een noch het ander van hem gevergd werd, dat twintig jaren lang zijn leven als een stille stroom heengevloden was, gedurende welken tijd hij hoe langer hoe meer voor zijne lievelingsstudiën ingenomen werd, en alle wereldsche zaken aan zijne vrouw overliet. Gewoonlijk verontrustte zij hem met dergelijke zaken niet, maar dit maal scheen zij hem toch over iets meer bijzonder te willen spreken, dan over zijne ‘Flora van Middlesex’ of over de wonderbare genezingen die hij bewerkstelligd had met sommige door hem gevondene kruiden of over wat hij alleen het oor zijner vrouw toevertrouwde, over zijne ontdekkingen in die geheimzinnige wetenschappen, wier kennis aan de Ruthvens scheen ingeënt te zijn.

- Ik heb hem geraden, zeide hij, dit op perkament geschreven toovermiddel van mijnen broeder graaf Jan, te dragen. Lange jaren heb ik het bewaard, slechts nu heb ik het begrepen. Het kan ons en al onze kinderen grooten voorspoed aanbrengen.

- Al onze kinderen! herhaalde Letticia droevig. Zij blikte naar eenen hoek der kamer, waar, op eene onveranderlijke plaats, een jongenshoed met pluimen hing, waarnevens een hoop versletene boeken lag, gedenkenissen van twee vroeg gestorvene zoontjes.

- Ach! Ik had het vergeten! zei Patrick, met een diepen zucht, Reeds kon Alek goed Grieksch lezen, en de arme kleine Willy kende elke plant uit de velden van Battersea. Wel mogen de vrouwen uit de buurt mij naroepen: ‘Geneesheer, red u zelf of liever de twee, die u duurbaarder zijn dan u zelf.’ Maar ik kon niet, ik ben slechts tot zeer weinig goed.

Zijne vrouw vatte hem bij de hand, streelde ze, en zeide glimlachend door hare tranen; - Neen, menig een in den omtrek, neemt den hoed af, wanneer geneesheer Ruthven hem voorbij gaat. Indien de gemeene menschen u bespotten, de geleerden eerbiedigen u, man. En, Patrick, lispelde zij met die zachte kalme stem, welke allen zieleangst voor hem verbergen kon, alhoewel onze twee knapen bij den Heer zijn, toch heeft Hij ons onze Maria gelaten! Ik heb haar heden gezien.

- Kwam zij hier?

- Neen; ge weet immers, dat zij maar moeielijk het huis der koningin verlaten kan. Maar zij verzocht mij haar te komen vinden bij eene vriendin. Eene lichte uitdrukking van smart verscheen op het moederlijk gelaat, toen zij vervolgde: Mogelijk had ze gelijk; ik ben nauwelijks geschikt om mij in het gezelschap van hofdames te bevinden, zooals Maria doet; en Maria groeit zoo schoon en zoo statig op als eene onder haar.

- Waarlijk, antwoordde dokter Ruthven verstrooid. Nooit had hij zijne dochter dezelfde genegenheid toegedragen, als hij voor zijne twee gestorvene zonen gevoeld had. Maria had van in hare eerste jeugd haar huisgezin verlaten en was aan de zorgen der luitenantsvrouw uit den Toren toevertrouwd geworden, die thans gravin geworden was en hoog in aanzien stond bij den hofstoet der koningin. Door hare bemiddeling werd het kleine meisje naderhand door Maria-Henrietta aangenomen, om verders aan het hof opgevoed en tot eenen staat verheven te worden, waarop zij als de laatste afstammelinge van het geslacht Ruthven aanspraak maken mocht.

- Zij bracht nieuws voor mij mede, Patrick, - nieuws dat het hart eener moeder kan doen beven en tevens verheugen. De koningin wenscht onze dochter uit te huwen.

Ruthven zag haar aan, doch sloeg zijne blikken weer spoedig neder om eene handvol bloemen te bezichtigen, die hij haalde uit een grooten ruwen zak, waarvan hij op zijne wandelingen steeds voorzien was. Blijkbaar hechtte hij weinig belang aan het nieuws dat de moeder zoo ontroerd had.

- Wenscht ge niet te weten wie het is, die onze Maria huwen zal? het huwelijk is reeds vastgesteld.

- Ik hoop dat het een braaf man zijn zal. Jonge meisjes trouwen gewoonlijk en ik ben tevreden dat zij dit ook doet; maar gij weet, Letticia, dat ik een stil, oud man geworden ben, en al die zaken mij niet veel meer aandoen.

Zoo sprak, na een tijdverloop van omtrent de veertig jaren, de jeugdige minnaar die weleer in droefheid verslonden aan de boorden der Cam te mijmeren zat!

- Antoon Van Dyck, Maria's verloofde, is een rijk en zeer beroemd man, antwoordde Letticia. Als 's konings schilder

[pagina 13]
[p. 13]

zag hij dikwijls onze Maria aan het hof: het is dus niet te verwonderen, dat hij hare schoonheid bewonderde en haar leerde aanbidden, zooals zij zegt dat hij doet. Ik zou willen weten of zij hem bemint!

- Bekommer u daar niet over, goede vrouw; bind liever dit pak kruiden eens te zamen voor mij. Goed zoo, hang ze nu op aan den wand en zet u nevens mij met uw breiwerk; ik hou er van, u daar te zien zitten, als ik in slaap val. Ik ben vermoeid, Letticia.

Zij schikte het kussen onder zijn hoofd: hij zag er zeer oud uit, veel ouder dan zij, ofschoon zij omtrent evenveel jaren telden. Maar nooit was hij van zijne lange gevangenschap, die al zijne levenssappen scheen opgedroogd te hebben, geheel hersteld. Letticia bewaakte hem gedurende zijnen slaap, en staarde treurig op zijn bleek, afgesloofd gelaat en zijne magere handen.

***

Aan het hof werd over niets anders gesproken dan over het aanstaande huwelijk van sir Antoon Van Dyck met freule Maria Ruthven. De koning vereerde den verloofde, de koningin beminde de bruid. Groote toebereidsels werden gemaakt, zoo voor gastmalen als voor danspartijen, maar niemand dacht aan den ouden vader en de oude moeder, die vergeten in het klein huis te Chelsea woonden.

Één hart echter, alhoewel droevig aangedaan, herinnerde zich der ondankbare dochter. Toen de schoone Maria aangekleed werd voor de huwelijksplechtigheid, kwam men haar melden, dat iemand verlangde om de bruid te zien. ‘'t Is een klein oud vrouwke, als eene kwezel gekleed,’ zeide de vroolijke kamenier.

De oude vrouw drong binnen, onthutst door de pracht der hofdames, die rond de opschiktafel der bruid geschaard stonden. De dochter erkende hare moeder.

De hoogmoedige bruid uitte geen enkel oneerbiedig woord, want zij was eene Ruthven, en met hare ouders niet meer te eeren, hadde zij haar oud geslacht tot schande gestrekt. Maar een vinnig rood kleurde haar voorhoofd, en de kus, die zij hare moeder gaf, was gedwongen en koud.

- Maria, mijn kind, murmelde Letticia, waarom meldet ge mij niet dat uw huwelijk heden plaats greep? Ik zou dan hier niet gekomen zijn, maar u eenige dagen vroeger bezocht hebben, om met u te spreken en u te zegenen, mijn kind, mijn eenig kind.

Maria zag rond - de kamer was verlaten; zij meende het gelach te hooren van hare heengaande gezellinnen en dienstmeiden. Zij antwoordde op scherpen toon:

- Moeder, ik meende niet slecht te handelen; maar het leven dat ik leid is zoo verschillend van het uwe en dat mijns vaders; sedert ge mij, op het verzoek der koningin, naar hier bracht, is alles veranderd en ik heb gedacht dat het voor ons allen beter zou geweest zijn, mijne ouders niet op mijn trouwfeest te vragen.

- Zeker, zeker, zei de moeder ootmoodig. Langen tijd had zij hare dochter aanzien als geheel iets anders dan zij zelf was, als een wezen waarin het edel bloed der Ruthvens in geheel zijn vorigen luister herleven moest. Nauwelijks kon zij gelooven, dat de schoone trotsche vrouw, die zij thans aanschouwde, dezelfde was, die zij, als een teeder wicht, weleer aan hare borst gelaafd had in het huisje op den heuvel, waar Patrick, na zijne lange gevangenschap, weer tot het bewustzijn zijner eigene waardigheid gekomen en bekwaam geworden was om met de wereld in aanraking te komen. Ja, zelfs iets als een gevoel van hoogmoed drong in haar hart, toen zij dacht, dat, ware het niet geweest door de uitgestrekte liefde der arme Letticia Calderwood, de laatste Ruthven wellicht in zijn gevang zou omgekomen zijn. Het scheen haar roemrijk genoeg, Patricks bevrijdster te zijn geweest en de moeder van zijne schoone dochter te wezen.

- En is uw bruidegom uwer waardig, lieve Maria? vroeg Letticia. En vooral bemint gij hem?

- Hij is een vroolijk en knap gentleman, antwoordde de bruid, het antwoord op de vraag ontwijkende. Men zegt, dat hij de meest befaamde kunstenaar van geheel Europa is. Ik aanzie hem als de bevalligste hoveling, ofschoon hij niet zeer jong meer is. Hij woont in Blackfriars en heeft een buitengoed te Eltham. Als echtgenoote van sir Antoon Van Dyck zal ik den rang van eene groote edelvrouw bekleeden.

Maar de vraag, die steeds uit moeders hart opwelde: ‘bemint gij uwen echtgenoot?’ werd niet beantwoord. Het scheen Letticia, als werd het naamlooze verschil tusschen moeder en dochter hoe langer hoe grooter. Wat verschil tusschen dit huwelijk aan het hof en dat in het geheim in den Toren voltrokken! En toch, hadde zij slechts eenige van de aandoeningen in haar dochters hart kunnen waarnemen, die in dergelijke omstandigheid het hare bestormd hadden, zij zou meer zoete aandoening gesmaakt hebben.

- Maar, zoo murmelde zij, ik was altijd een arm eenvoudig meisje. Van mijne vroegste jeugd dacht ik op anders niets dan op liefde. Mogelijk is dit geheel iets anders met de meisjes die aan het hof groot gebracht zijn. Zij vertoefde nog eene wijl, en omhelsde dan, onder het storten van heete tranen, de schoone bruid, terwijl zij haar tevens haren moederlijken zegen gaf.

- Uw vader ook zendt u zijnen zegen, mijn kind, vervolgde zij. Wij zouden zoo verheugd geweest zijn, indien wij, gelijk andere ouders, het huwelijk onzer dochter hadden kunnen bijwonen. Maar laat de begeerte harer majesteit immer de uwe tot leiddraad verstrekken, en aangezien de koningin het niet wil...

- De koningin wil dit zeker, zei eene stem achter haar.

Onopgemerkt was eene lady van eerbiedwaardig voorkomen binnengetreden; uit elken trek van haar gelaat, sprak het hart eener vrouw. 't Was koningin Henrietta-Maria.

- Maria Ruthven, zeide zij op zacht verwijtenden toon, ik kwam niet om uw gesprek af te luisteren, doch ik acht mij gelukkig het gehoord te hebben. Gij haddet mij dit moeten zeggen. Mevrouw, zoo wendde zij zich tot Letticia, ik dacht dat het uit eigen wil was, dat gij en uw echtgenoot niet aan

[pagina 14]
[p. 14]

het hof verscheent. Laat mij toe u te zeggen, dat ik eene vrouw en eene moeder, nooit de ouders van de trouwplechtigheden van hun kind zal verwijderd houden. In 's konings en in mijn eigen naam, gebied ik u beide, aan de plechtigheid deel te nemen.

De menschen kunnen eene vrouw tot koningin verheffen, maar de zachtheid van een waar vrouwenhart komt van God. Lange jaren nadien, toen de ellende over de heillooze koningin nedergedaald was, herinnerde Letticia zich de woorden, die haar thans met een kalm genoegen ontvielen: ‘Ik, eene vrouw en eene moeder.’ Rampzalige vrouw! Moeder met vermorzeld hart! de eenvoudige Letticia Calderwood was gelukkiger dan zij.

Het huwelijk moest voltrokken worden in de kapel van Whitehall. Geheel het hof was daar vergaderd, vroolijk volgende, waar de tegenwoordigheid des konings tot eer geleidde, alsof eenige eerbewijzing den roem vergrooten kon, die de bruidegom verworven had - de edelheid der kunst! Toen sir Antoon Van Dyck, als omstraald van den glans zijner faam, voorwaarts trad, ware het moeielijk geweest, te zeggen, wie zich het meest in zijne vriendschap diende vereerd te gevoelen, de groote kunstenaar of de koning.

- Waarop wacht men, mylord Strafford? vroeg Karel, toen zijne lievelingsminister en Van Dycks uitverkoren vriend op bevel der koningin kwam zeggen, dat de plechtigheid een weinig moest vertraagd worden. Weldra werd de hofstoet vergroot door twee vreemdelingen; zij waren de vader en de moeder der bruid.

Patrick Ruthven had de kleederen van den armen geneesheer afgelegd en verscheen in eene dracht, zijne adellijke afstamming waardig. Aan zijne zijde hing het lang in onbruik gekomen zwaard. In zijne houding scheen voor den oogenblik al de oude waardigheid van zijn geslacht te herleven, en nadat hij nedergeknield had, om de hem door den koning aangebodene hand te kussen, stond hij recht, verhief het grijze hoofd, en wierp eenen blik in het ronde, die den laatsten der Ruthvens wel betaamde.

Zijne vrouw werd weinig opgemerkt en weinig bezien, en zij scheen ook niets liever te wenschen. Het was haar genoeg, het geboorterecht haars mans openlijk erkend te zien en hare dochter gelukkig en geëerd in den echt te zien treden. Hare minnende, eerbiedwaardige blikken, waren van deze twee niet afgewend, tenzij eene enkele maal, dat zij ze op het gelaat van koning Karel richtte, reeds overschaduwd door de zorgen zijner rustelooze regeering. Zij dacht weemoedig aan den kinderlijken prins die haar voorbijgegaan was in de gehoorzaal van Whitehall.

Het huwelijk werd degelijk voltrokken; bevallig boog sir Antoon het hoofd om den zegen van den vader der bruid te ontvangen, en de koning, bij het heengaan, glimlachte Patrick Ruthven zoo hartelijk tegen, dat de hovelingen den armen geneesheer omringden, als of zij zich verhaastten, zich onder de bescherming van een anderen lord graaf van Gowrie te plaatsen. Maar 's ouden mans tijdelijke krachtdadigheid had hem reeds begeven, en hij verhaastte zich, zijne vrouw te verzoeken, om al spoedig huiswaarts te keeren. Weldra verlieten zij Whitehall om hun vreedzaam huisje te Chelsea te gaan terugvinden. Daar aangekomen, ontdeed hij zich van zijn rijken mantel en zijn zwaard, en riep met zelfvoldoening: ‘Ach, Letticia! hier toch zijn wij gelukkiger!’

Wellicht had zij gedroomd van de herstelling van den luister van zijn geslacht; maar thans bemerkte zij, dat dit nimmer wezen zou. In hem had de hoogmoed of nooit bestaan, of wel was de eerzucht door den rampspoed verdrongen.

Letticia zat deze dingen te overdenken, toen zij door een bezoek werd verrast. De binnentredende was eene vriendin van voor vele jaren - de jonge Schotsche edelvrouw, die hun huwelijk helpen bewerken had. Zij was thans hoog in aanzien aan het hof der koningin, iets wat haar niet belette nu en dan hare oude vrienden eens te komen opzoeken. Dit deden ook hare dochters, welke beide met aanzienlijke mannen in den echt waren getreden.

- Ik kwam met eene blijde boodschap, sprak de gravin; ik ben gelast door de koningin, aan den heer van Ruthven te vragen, of hij over zijn onthaal aan het hof tevreden is geweest en of hij voortaan 's konings trouwe dienaar zijn wil.

- Die ben ik thans, antwoordde Ruthven eenvoudig; God weet het, nooit heb iets tegen zijne majesteit of tegen zijnen vader koning Jacobus gedaan.

De edelvrouw glimlachte, om den armen ouden man, die zich zoo weinig verstond aan de wereld, en bijzonderlijk aan de handelwijze der hovelingen.

- Ge verstaat mij niet, waarde dokter. Deze boodschap bevat, dat ge slechts te willen hebt, om u onmiddellijk zoo niet uwe vervallen verklaarde titels te doen teruggeven, dan toch u eenen stand te verwerven, die den moeielijkste bevredigen zou. De koning heeft reeds het plan ontworpen, om een pairschap in te stellen, welk uw ouden geslachtsnaam zou kunnen doen herleven. Wat zegt gij, Letticia, wilt gij voortaan mevrouw Ruthven van Ettrick zijn?

- Lord Ruthven van Ettrick! sprak deze, tot haren echtgenoot gaande, en hare stem beefde, toen zij hem vroeg: ‘Patrick, hebt gij het gehoord? De oude luister kan nog hersteld worden! Ik zal leven om u nog in groote eer gehouden te zien: zal het zoo zijn?

- Wat? vroeg hij. Droomende had hij de vlucht der zwaluwen langs den waterspiegel van den stroom nagestaard, zonder iets te verstaan van wat er gezeid was. Letticia herhaalde de blijde tijding.

Hij schudde het hoofd en antwoordde: Goede vrouw, wat zou ik als heer van Ruthven aanvangen? dan zou ik niet meer met mijnen knapzak in het veld kunnen rondkuieren, noch in het hoekje van den haard gerust kunnen inslapen. Neen; ik ben gelukkiger in mijnen huidigen staat.

De gravin was verontwaardigd. ‘Blijf aandringen, mistress Ruthven, het is droevig en schandelijk dat de laatste afstammeling van een der edelste geslachten van Schotland, zijn leven in de afzondering zou slijten. Bid hem, bij zijne voorvaderen, den

[pagina 15]
[p. 15]

luister zijns naams indachtig te zijn. Hij ook kon nog graaf van Gowrie worden.’

Patrick Ruthven stond op, en iets van die aangeboren waardigheid, welke hij zoo zelden vertoonde, daalde thans over hem. ‘Mevrouw de gravin, sprak hij, rechtens ben ik reeds graaf van Gowrie, erfgenaam van alles wat die arme eeretitel aan het geslacht der Ruthvens medebracht. Wat was het? Bloed. Mijn vader, de eerste graaf van Gowrie, werd op het schavot omgebracht; mijn broeder John, de tweede, werd in zijn eigen huis vermoord; mijn broeder William, de derde, stierf in ballingschap, van ieder een vergeten; ik ben de laatste. Zeg aan zijne majesteit dat ik haar dankbaar ben, maar geene andere eeretitels begeer, of ooit gewenscht heb, dan degenen die ik reeds bezit. Wat zou het mij baten, vermits alles met mij uitsterven moet?’ Toen hij deze woorden uitsprak, richtten zijne vochtige oogen zich naar de gedenkstukken zijner twee zonen. ‘Tien jaren geleden, zou ik zoo niet gesproken hebben, nu, echter, kan ik niet anders.’

Hij stond op van zijnen stoel aan het venster, en stapte traagzaam door de kamer naar het vertrek, tot zijn bijzonder gebruik ingericht. Weinige stonden later, zagen zij hem droomend tusschen zijne boeken gezeten; zijne voorbijgaande ontroering was geheel verdwenen.

- Zijn alle redenen dan bij hem nutteloos? vroeg de gravin verwonderd. En gij, Letticia, zijt gij voor u zelve niet eerzuchtig, niet hoogmoedig?

- Neen, antwoordde zij. Al de gewaarwordingen die ik ooit gevoelde, waren voor hem en - voor deze twee.

En hare blikken wendden zich eerst tot haren gemaal, en dan tot de gedenkenissen harer afgestorvene kinderen. Alhoewel hare woorden droevig waren, lag in hare houding zooveel geestesvrede, dat de edelvrouw, reeds een weinig geschokt door den eerste ruwen adem van het oprijzend staatsorkaan, haar als het ware benijdde. Voor zij vertrok, trachtte zij evenwel nogmaals hare vrienden te overreden, om naar het hof te komen; maar zoowel Patrick als Letticia bleven onwrikbaar.

***

Kommervol en veel veranderd zat Letticia Ruthven in haar huis te Chelsea. Velerlei zorgen hadden de twee oudjes in den laatsten tijd bestookt. De vreeselijke burgeroorlogen, die Engeland tot in zijne grondvesten geschokt hadden, waren het oude paar ook in zijne nederige woning komen treffen. Het aan Ruthven door den koning toegelegde jaargeld was achtergebleven. In de woning was de nood zichtbaar. Vele niet geheel onmisbare voorwerpen waren verkocht; de vertrekken waren naakt en ledig; zelfs de dienstmeid was afgedankt.

Toen dokter Ruthven binnentrad, was Letticia bezig, zijn avondmaal te bereiden.

- Man, zeide zij, zich geweld aandoende om over iets te spreken dat hem onaangenaam zou kunnen zijn, gij weet dat wij thans zeer arm zijn.

- Is het toch zoo, Letticia? vroeg hij werktuigelijk.

- Ik vrees, antwoordde zij, dat, indien het jaargeld niet betaald wordt, wij niet lang meer van geld zullen voorzien zijn. Als ik, om naar het pensioen te vernemen, mij eens tot Maria begaf?

- Tot mevrouw Van Dyck? En het vuur der gramschap schitterde eenige oogenblikken in de oogen van den ouden man. Ik meende u gezeid te hebben, dat voortaan onze Maria voor ons niet meer bestond. Noem haar mevrouw Van Dyck.

- Ik kan niet, Patrick, ik kan niet! Alhoewel zij ondankbaar geweest is, en in weerwil zij om zoo te zeggen hare deur voor hare oude moeder gesloten houdt, toch blijft zij steeds onze Maria, en zij kan nog goed zijn voor ons. Ik smeek u, Patrick, laat mij eens tot haar gaan.

Met klem en vastberaden antwoordde hij neen, en Letticia zag wel, dat zij, dien dag, vruchteloos zou gepoogd hebben hem te overreden en nam zich voor, het een anderen dag te beproeven. Zij begreep haars mans gekwetsten hoogmoed, maar luisterde ook naar de stem van haar liefderijk moederhart. En toch, als mevrouw Van Dyck aanbood hare ouders op hun ouden dag te ondersteunen, konden zij wel door niemand die hun nader was, geholpen worden.

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken