Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 19 (1873)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 19
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 19Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 19

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.82 MB)

Scans (24.83 MB)

ebook (7.33 MB)

XML (1.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 19

(1873)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Antonio Canova.

Het fraaiste kasteel uit den omtrek van de stad Possagno, in het Venetiaansche, was omtrent de helft der xviiie eeuw het eigendom van den Italiaanschen edelman Falieri Geheel in de nabijheid van het fraaie buitengoed verhief zich een armoedig huisje, bewoond door een ouden metser, met name Pasino. Eenen avond, dat de metser huiswaarts keerde van het kasteel waar hij sedert eenige dagen werkte, kwam hem onderweg, dicht bij zijne woning, een wakkere jongen, te gemoet geloopen, die hem grootvader noemde en den ouderling hartelijk omhelsde. - Wel, lieve God, wie ik daar heb! riep de metser verheugd, terwijl hij den knaap liefkoosde. Toontje lief, hoe komt gij hier? Wat zijt gij groot geworden, sedert ik u den laatsten keer gezien heb! Gij hebt er eer van, dat ge uw grootvader eens komt bezoeken. En hoe is het thuis? Is mijne dochter, uwe moeder, goed gezond? - Onder al deze uitroepingen, afgebroken door hartelijke kussen, waren grootvader en kleinzoon het huisje van den metser genaderd, waar zij weldra zoo gezellig als vergenoegd, een eenvoudig avondmaal gebruikten. De knaap bleef bij den ouderling vernachten, want hij zou hem eenige dagen gezelschap houden. Daar Pasino geheel alleen woonde en hij 's anderendaags zijn werk niet mocht verzuimen, nam hij 's morgens den knaap met zich mede naar 't kasteel en terwijl de ouderling aan den nieuwen hofmuur metste, wandelde de jongen den tuin rond en zag zich de oogen uit het hoofd naar de prachtige bloemen, de rijke zuilengangen en de fraaie standbeelden. Hij voelde zich vooral aangetrokken door de menigvuldige hofbeelden en den reusachtig gebeeldhouwden leeuw, die in 't midden van den tuin stond en uit wiens geopenden mond helder bronwater in eene marmeren fonteinkom stroomde. Zooveel heerlijkheid had de arme buitenjongen nog nooit aanschouwd. Hij mocht 's middags met zijn grootvader bij de dienstboden in de keuken van 't kasteel eten, maar al het fraais dat hij den ganschen morgen naar hartelust had mogen beschouwen, scheen hem den eetlust te hebben doen verliezen. Hij trok het dan ook aan de dienstbodentafel niet lang en maakte maar, dat hij weer spoedig in den tuin kwam, waar de achtermiddag hem volstrekt niet lang viel, want toen zijn grootvader hem tegen het vallen van den avond riep, om met hem naar huis te gaan, verwonderde Antonio er zich over, dat het al zoo laat was. Kort vóór de metser zijne dagtaak had volbracht, waren eenige heeren en dames ten bezoeke op het kasteel gekomen; uit dezen hoofde, oordeelde Pasino het dan ook voorzichtig, aan den hovenier te vragen, of zijn kleinzoon 's anderendaags weer in den hof mocht komen. Het antwoord was neen. Zoolang er bezoek op het kasteel was, kon dit niet zijn, zoo verklaarde de hovenier. Aan de vreugde die de jongen had betoond over de vergunning om in vrijheid den hof rond te dwalen, kon Pasino afmeten hoe bitter het hem spijten zou dit genot nu zoo eensklaps te moeten missen. 't Was nog erger dan de oude metser het zich had voorgesteld; de arme jongen was niet slechts geheel verbluft, toen zijn grootvader hem 't verbod van den hovenier mededeelde; hij kon zelfs eenige tranen niet bedwingen. De oude man ried hem aan, daarom niet te treuren. De muur, dien hij moest metsen, zou nog in weken niet af zijn en de bezoekers zouden wel niet langer dan eenige dagen op het kasteel vertoeven; zoodra zij weg waren, zou hij weer mee mogen gaan en hij had thuis bij zijne moeder niets te verletten; 't kwam er dus weinig op aan, of hij eene week of zoo langer bij zijn grootvader bleef. Antonio moest zich wel laten gezeggen en grootvaders belofte bracht het hare bij, om hem, na het nuttigen van den avondmaaltijd, welgezind te doen gaan slapen. 's Anderendaags was de metser reeds weer vroeg te been, maar aangezien hij zijnen kleinzoon niet mocht meebrengen naar 't kasteel, liet hij den jongen, die nog sliep toen hij opstond, gerust liggen en begaf zich onvergezeld naar zijn werk. Toen Antonio ontwaakte, stond de zon reeds hoog aan den hemel. Hij at en dronk van wat zijn grootvader voor hem op de tafel had gereed gezet en stelde zich vervolgens de vraag: waar hij den dag mee doorbrengen zou? Thuis hield hij zich aanhoudend bezig, in zijne vrije uren, met wassen of potaarden beeldjes te maken. In de woning zijns grootvaders vond hij geen was, maar hij vernam, toen hij eens even buiten de deur gekeken had, dat zich in de buurt een steengelaag bevond en nu duurde het niet lang, of hij had een grooten klomp potaarde van daar gehaald en daarmede begon hij nu, zoo kwaad als goed, uit het geheugen sommige van de beelden na te bootsen, die hij den vorigen dag in den hof van 't kasteel gezien had. Eer het middag was, had hij zoo ettelijke figuurtjes voltooid. De bezoekers op het kasteel waren oorzaak, dat Pasino dien noen over huis moest komen om te eten. Toen hij zag, waarmede zijn kleinzoon zich den tijd had gekort, kon de oude man nauwelijks zijne blikken gelooven, en wel tienmaal vroeg hij aan den jongen, of hij al die postuurkens zelf en zonder iemands hulp had gemaakt, wat de knaap natuurlijk toestemde, zonder er erg trotsch om te zijn. Wist grootvader dan niet, dat dit zijn gewoon speelwerk was? ‘Wel Jezus en Maria! riep de ouderling, de handen ineenslaande, gij zijt een kleine baas, Toontje; ik heb het altijd gezeid, dat er in u iets stak. Dezen nacht heb ik overpeinsd, wat wij best van u maken zouden en ik zou wel gewild hebben, dat gij metser werdt; maar nu ik gezien heb hoe bij de hand gij zijt in 't maken van postuurkens, weet ik het beter gevonden: gij moet banketbakker worden. Als de banketbakker Algeri, die kunstige figuurkens zag, zou hij u zeker seffens aannemen, zonder dat gij leergeld zoudt moeten betalen, en daar gij een arme jongen zijt, is dit voor u een groot punt. Ik zal mijnheer Falieri verzoeken, een goed woord voor u te doen bij den banketbakker uit

[pagina 168]
[p. 168]

de stad, dien ik daar genoemd heb en die op het kasteel levert. In de meest opgeruimde stemming, begaf de grootvader zich terug naar zijnen arbeid. Terwijl hij op zijne muurstelling stond, kon hij de drukte in de keuken van 't kasteel goed gade slaan. Er heerschte eene ongewone bedrijvigheid, die voortdurend aangewakkerd werd door de gebiedende stem van den eersten kok, wiens afwisselende bevelen met de meeste vlugheid door de onderhoorige knechts en meiden werden nagekomen. Eensklaps ontstond er in de keuken een leven als een oordeel. Zoo hevig was het geraas, dat de oude metser zich naar het uiteinde zijner stelling begaf, vanwaar hij langs een openstaande venster, alles wat er in de keuken omging nauwkeurig kon hooren en zien. De opperkok ging te werk als iemand die zijne zinnen kwijt is; hij schold en tierde luid en hevig. Wat was er gaande? De kok beweerde dat het feestmaal mislukt, dat het huis te schande gemaakt was. Men had namelijk verwaarloosd, eene groote pastij, die als middenstuk op de tafel moest prijken, uit de stad te doen komen. De meester van den huize was, aangelokt door het ongewoon gedruisch, zelf naar de keuken gesneld, om te vernemen wat er omging. Toen hij hoorde wat het was, kon hij eenige toornige woorden niet terughouden, maar hij bedaarde evenwel, toen hij zag, hoe groot de radeloosheid en het spijt van zijnen kok was. Hij gaf hem den raad, spoedig iets te verzinnen, ten einde iets gemaakt te krijgen dat naar een middenstuk geleek en zoo te voorkomen dat het gezelschap iets van de zaak gewaar werd; maar dit was gemakkelijker gezegd dan gedaan. De kok was het hoofd kwijt en wist niet wat te beginnen. Eensklaps kreeg de oude metser een gedacht. Onverwijld stak hij zijn hoofd langs het venster in de keuken en riep: ‘Neem me niet kwalijk, mijnheer, ik weet raad.’ Op het hooren van die stem keken al de aanwezigen verbaasd omhoog en de heer Falieri kon zich niet onthouden in een luid gelach uit te barsten, dat al spoedig door den opperkok en al de andere keukendienaars en dienaressen gedeeld werd, maar de oude metser, die een plan voor de toekomst van zijnen kleinzoon beraamd had, - hij lachte niet; hij zette integendeel een hoog ernstig wezen. Nog waren zijne hoorders niet uitgelachen, toen hij uitriep, met eene stem die klonk als eene klok: ‘Ik wil een deugniet heeten, als ik geen goeden raad geef.’ - ‘Kom er dan maar al gauw mee voor den dag,’ riep hem de heer Falieri toe, en Pasino liet het zich geen tweemaal zeggen. Kort en bondig gaf hij te kennen, hoe behendig zijn kleinzoon was in het maken van potaarden posturen en verzekerde, dat, als men den jongen banket- of koekdeeg wilde geven, hij er dadelijk alles van maken zou, wat mijnheer beliefde. Falieri verzocht den metser, zijnen kleinzoon te halen en hij belastte tevens den kok, den noodigen deeg gereed te brengen, ten einde den jongen het een of ander stuk te laten maken. Hij begaf zich vervolgens terug bij zijne genoodigden en vertelde hun geheel de toedracht van de zaak. Men kan denken, hoe verlangend elk het oogenblik verbeidde, waarop het ontbrekende middenstuk zou ter tafel gebracht worden. De metser had zich intusschen naar Antonio gespoed en bracht deze alras in de keuken, waar de kok reeds met den noodigen deeg gereed was. ‘Doe nu uw best eens, zei de metser tot den jongen; als het lukt, zal mijnheer u ongetwijfeld op eenen banketbakkerswinkel helpen.’ Antonio kreeg tamelijk spoedig gedaan met hetgeen hij te maken had. Het werd met eene servet overdekt en door de bedienden in de feestzaal gedragen en in 't midden van de tafel geplaatst. Reeds waren de gasten gereed om in lachen uit te barsten, maar toen de tafeldiener den doek weggenomen had, hoorde men slechts kreten van verwondering: er prijkte op de tafel een fraai geboetseerde leeuw. Seffens liet de gastheer den ouden metser en den jongen Antonio in de zaal roepen. Den knaap werd den grootsten lof toegezwaaid. Grootvaders oogen werden vochtig, toen hij zijnen kleinzoon aanzag, die, blozende en met neergeslagen blikken, als te kennen scheen te geven, dat hij zooveel lof niet verdiende. Pasino naderde beschroomd den heer Falieri en zeide met haperende woorden: ‘Neem me niet kwalijk, mijnheer, Antonio is een arme jongen en indien gij voor hem een goed woord wildet doen bij den banketbakker in de stad, zou hij ook banketbakker kunnen worden.’ - ‘Banketbakker! riep de heer Falieri. Neen, man, de jongen moet beeldhouwer worden.’ En door bemoeiing van den heer Falieri werd Antonio Canova beeldhouwer. Een bekwaam kunstenaar te Bassano was zijn eerste leermeester. Toen hij pas 17 jaren oud was vervaardigde hij Eurydice in marmer. De bijval, die dit werk wedervoer, spoorde 's jongelings begunstigers aan, om hem naar de academie van Venetië te sturen. 't Is genoegzaam bekend, hoe spoedig hij een uitstekend meester was. Duizenden bewonderden zijne werken. Zijne beroemde groepen zullen tot bij de verste nakomelingschap hooggeschat worden. Op lateren leeftijd bekleedde hij hooge ambten aan inrichtingen voor kunst en werd door den paus tot markies van Ischia verheven. Maakte zijne kunst hem de vereering van alle tijden waardig, de edelheid zijns karakters evenaarde zijn vernuft. Hij bleef zijn leven lang een onvermoeid werker; hij was rechtzinnig, mild en goed jegens ieder een en de jonge kunstenaars mochten verzekerd zijn, steeds goeden raad en, als zij 't noodig hadden, ondersteuning bij hem te vinden. Trotschheid en afgunst waren hem vreemd; ofschoon wereldberoemd, betoonde hij zich steeds zedig en nederig. Zijn naam zij gezegend. Gezegend zijn ook de namen van hen, die Antonio Canova aantrokken, toen hij een arme, onwetende jongen was en hem op de baan stelden, welke hem tot de onsterfelijkheid zou leiden! Men weet dat Antonio Canova, in 1757 te Possagno geboren, in 1822 te Venetië overleed.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken