Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 19 (1873)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 19
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 19Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 19

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.82 MB)

Scans (24.83 MB)

ebook (7.33 MB)

XML (1.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 19

(1873)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 185]
[p. 185]

Iets voor onze jonge lezers.

Getrouw aan onze gewoonte, geven wij in deze aflevering, die omtrent Kersmis verschijnt, een verhaaltje dat meer bijzonder voor onze jonge lezers is bestemd, namelijk eene omwerking van het vertelsel van Blauwenbaard. Wij hopen dat de lezing van het lieve sprookje hun veel genoegen verschaffen zal.

Blauwbaard



illustratie

Er was eens een man die veel schoone huizen en lusthoven had en wel voorzien was van alle soort van goud en zilverwerk, van kostelijken huisraad en rijkvergulde koetsen. Maar die man had ook het ongeluk eenen blauwen baard te hebben; dat maakte hem zoo leelijk en zoo afschuwelijk dat er noch weduwe, noch jonge dochter was, die van hem niet ging loopen.

Eene zijner buurvrouwen, die ook van hoogen rang en geboorte was, had twee wonderschoone dochters. Hij vroeg er eene van ten huwelijk en liet de moeder kiezen wat voor eene zij hem wilde toestaan. Geen van beiden wilde met hem trouwen, en de eene verzond hem naar de andere, er niet toe kunnende besluiten om eenen man te nemen die eenen blauwen baard had. Iets wat haar van hem nog meer afkeerig maakte, was dat hij reeds met verscheidene vrouwen was getrouwd geweest, en dat men nooit was te weten gekomen wat er van die vrouwen geworden was.

Om met deze dochters kennis te maken, voerde Blauwbaard ze met hare moeder, twee-drie van heure beste gespelen en vriendinnen en eenige jongelingen uit de buurt, naar een zijner lusthoven, en daar bleven ze wel acht volle dagen. Daar sprak men van niets anders dan van wandelen gaan, van visschen en van jagen, van dansen en feesten, van eten en drinken: daar was niemand die er op zijn gemak kon slapen! want men bracht er den nacht door met elkander poetsen te spelen, en het kwam ten langen leste zoo ver, dat de oudste van de twee zusters begon te vinden, dat de baard van den huisheer-toch zoo blauw niet en was en hij er overigens een recht knappe kerel uitzag. Zoo haast men naar de stad was teruggekeerd, werd daar het huwelijk gesloten.

Eene maand daarna zegde blauwbaard tot zijne vrouw dat hij voor eene gewichtige zaak op reis moest gaan en ten minste wel zes weken zou weg blijven; dat hij haar verzocht, den tijd zijner afwezigheid vroolijk over te brengen; dat zij hare vriendinnen zou uitnoodigen, en, als ze 't goed vond, naar het lusthof kon rijden, dat ze voorts maar overal goeden cier moest maken en lustig doen opdisschen.

- Daar zijn de sleutels van de twee groote kleerkassen, sprak hij, de sleutels van ons beste goud en zilverwerk, de sleutels van mijne geldkisten, waarin ik mijne gouden en zilveren munten bewaar, de sleutels van de kistjes waar mijne juweelen en edelsteenen in liggen, en ook den haak waarmede gij alle de kamers kunt opendoen. Hier heb ik nog een sleutelken en met dat sleutelken komt men in het kleine benedenvertrek, dat op 't eind der groote gaanderij ligt. Doe alles open, ga overal, maar in dat vertrek moogt ge niet komen, dat verbied ik u, en verbied het u zoo gestreng, dat gij het allerergste van mijne woede te vreezen hebt, zoo gij de deur er van durft opendoen. -

Zij beloofde alles wat haar bevolen was getrouwelijk na te komen; en nadat hij haar nog eens omhelsd had, klom hij in zijne koets en ging op reis.

Om naar de jonggetrouwde te gaan, wachtten de buurvrouwen en vriendinnen niet tot men haar kwam halen, zoodanig waren ze benieuwd om de pracht en de kostbaarheden van haar huis te zien, waar zij het niet bestaan hadden te komen, zoo lang de man er was; want ze waren bang voor zijnen blauwen baard. Op staanden voet begonnen ze alle kamers en vertrekken rond te loopen en alle kleerkassen, welke op zijn kostelijkst voorzien waren, te doorsnuffelen. Voorts gingen ze naar de bovenzalen en konden daar de schoonheid der tapijten, bedden, sofas, zetels, tafels, lichtkroonen en spiegels niet genoeg bewonderen. In lestgenoemde kon men zich van het hoofd tot de voeten bekijken, en ze waren met glazen, zilveren of gulden lijsten omzet, zoo schoon en zoo kunstig gemaakt, dat men nooit iets schooners gezien had. De vrouwen hielden niet op, met het geluk harer vriendin op te zetten en te benijden; maar deze mocht zich toch bij het beschouwen dier kostbaarheden weinig verlustigen, omdat ze ongeduldig was om het kleine benedenvertrek te gaan opendoen. Ze werd zoodanig door hare nieuwsgierigheid aangezet, dat zij er niet eens op dacht hoe onbeleefd het was hare gezellinnen te verlaten, langs eenheimelijk trapje naar beneden stoof, en wel twee- of driemaal

[pagina 186]
[p. 186]

gevaar liep van den nek te breken. Als ze voor de deur van het kleine vertrek gekomen was, bleef ze wat stilstaan, dacht op het verbod dat heur man haar gedaan had en op 't ongeluk dat haar wel eens mocht overkomen, ingeval ze ongehoorzaam werd: maar de bekoring was haar te sterk en ze kon dezelve niet meester worden: zij nam dan het sleutelken en deed al bevende de deur van het kleine vertrek open.

In den eerste zag ze niets, daar de vensters gesloten waren; na verloop van eenige oogenblikken begon ze te zien dat de vloer 't allerkant met geronnen bloed bezoedeld was en er verscheidene vrouwenlijken tegen de muren hingen: dat waren de lijken der vrouwen die Blauwbaard getrouwd had en de eene na de andere had om hals gebracht.

Ze stierf bijna van schrik en liet het sleutelken, dat ze pas van het slot had getrokken, op den grond vallen.

Nadat ze tot bewustzijn gekomen was, raapte ze het sleutelken op, deed de deur weder toe en ging naar hare kamer terug om zich wat te herstellen; maar dat gelukte haar niet; want ze was al te zeer aangedaan. Daar ze dan gewaar werd dat het sleutelken van het kleine vertrek met bloed bevlekt was, poogde zij tot twee drie keeren toe het af te vagen; maar het bloed ging er niet af; zij mocht het wasschen of wel met zand en zavel schuren, het bloed bleef er altoos op; want het sleutelken was betooverd en om het heel zuiver te kuischen was er geen middel; als men er het bloed van den eenen kant afdeed, kwam het er langs eenen anderen op terug.

Den eigen avond kwam Blauwbaard van zijne reis te huis, en zei dat hij onderwege brieven ontvangen had, welke het bericht behelsden, dat de zaak waarvoor hij vertrokken was, ten zijnen voordeele was afgedaan geworden. Zijne vrouw deed al wat haar mogelijk was, om hem te bewijzen dat zij zich over zijne spoedige tehuiskomst verheugde. 's Anderendaags vroeg hij haar de sleutels terug en zij gaf ze hem; maar hare hand beefde zoodanig, dat hij weinig moeite had om te raden wat er was voorgevallen.

- Hoe komt het, sprak hij, dat het sleutelken van het kleine vertrek er niet bij is?

- Denkelijk, antwoordde zij, zal ik het boven op tafel hebben laten liggen.

- Vergeet niet, hernam Blauwbaard, het mij straks af te geven. -

Ze wachtte zoo lang ze maar kon maar ten langen leste moest ze toch het sleutelken voor den dag halen. Blauwbaard bekeek het eens ter dege en zei tot zijne vrouw: - Waarom is er bloed aan dat sleutelken?

- Ik weet er niets van, antwoordde het arme wijf, zoo bleek geworden als een lijk.

- Gij weet er niets van, hernam Blauwbaard; maar ik weet het wel. Gij hebt in het kleine vertrek willen komen? Welnu, mevrouw, ge zult er ook in komen en een plaatsken hebben nevens de andere juffers die ge daar gezien hebt.

Zij deed eenen knieval voor haren man, en weende en bad om vergiffenis en toonde over hare ongehoorzaamheid een waarachtig berouw. Schoon en bedrukt als ze was, zou ze eenen steen tot medelijden bewogen hebben; maar Blauwbaards hart was nog harder dan steen.

- Gij moet sterven, mevrouw, sprak hij, en sterven op staanden voet.

- Als ik dan toch sterven moet, antwoordde ze, hem met tranenvolle oogen beziende, zoo geef mij toch den tijd om God te bidden.

- Ik sta u een half kwart uurs toe, hernam Blauwbaerd; maar geen oogenblik langer.

Als ze nu alleen was, riep ze hare zuster en zei:

- Zuster Anna (want zoo hiet ze), ik smeek u, op het hoogste van den toren te klimmen, om te zien of mijne broeders niet aankomen; zij hebben beloofd mij vandaag te komen bezoeken en als gij hen ziet, dan moet ge hun een teeken doen, dat ze zich spoeden.

Zuster Anna klom op het hoogste van den toren, en de arme bedrukte riep haar van tijd tot tijd toe:

- Anna, zuster Anna, ziet ge niets aankomen?

En zuster Anna antwoordde:

- Ik zie niets dan de zon die schijnt en 't gras dat kwijnt.

Ondertusschen had Blauwbaard een mes uit de schee getrokken en riep met forsche stem:

- Kom aanstonds naar beneden of ik kom naar boven.

- Nog een oogenbliksken, als 't u belieft, antwoordde zijne vrouw.

En dan riep ze weer stillekens:

- Anna, zuster Anna, ziet ge niets aankomen?

En zuster Anna antwoordde:

- Ik zie niets dan de zon die schijnt en 't gras dat kwijnt.

- Kom aanstonds naar beneden of wel ik kom naar boven, riep Blauwbaard.

- Ik kom, antwoordde zijne vrouw.

En dan riep ze:

- Anna, zuster Anna, ziet ge niets komen?

- Ik zie, antwoordde zuster Anna, ik zie eene groote stofwolk die langs dezen kant komt.

- Zijn het mijne broeders?

- Jammer! Neen, zuster lief, het is eene kudde schapen.

- Wilt ge niet naar beneden komen? riep Blauwbaard.

- Nog een oogenblikske, antwoordde zijne vrouw.

En dan riep ze:

- Anna, zuster Anna, ziet ge niets aankomen?

- Ik zie, antwoordde ze, ik zie twee ruiters, die langs dezen kant komen; maar ze zijn nog ver van hier.

- God zij geloofd! riep de vrouw, dat zijn mijne broeders!

- Ik doe hun teeken, dat zij zich spoeden. -

Blauwbaard begon zoo forsch te roepen dat heel het huis er van daverde. De arme vrouw kwam naar beneden en deed nogmaals eenen knieval, met weenende oogen en hangende haren.

- Dat baat hier niet, sprak Blauwbaard, ge moet sterven. -

En haar dan met eene hand bij het haar grijpende, terwijl hij met de andere zijn mes ophief, ging hij haar het hoofd afslaan. De arme vrouw wendde zich tot hem, aanzag hem met ster-

[pagina 187]
[p. 187]

vende oogen, en vroeg nog een oogenbliksken om hare verstrooide zinnen te vergaren.

- Neen! neen! sprak hij, beveel uwe ziel aan God; - en zijn arm opheffende.....

Op dit oogenblik werd er zoo hevig aan de deur geklopt, dat Blauwbaard niet dorst voortgaan. Er werd open gedaan, en er stoven twee ruiters binnen, die met den degen in de hand op Blauwbaard toeliepen. Hij zag, dat het zijner vrouwe broeders waren, de eene was een dragonder, en de andere een huzaar, en hij ging loopen om zijn eigen leven te redden. Maar de twee gebroeders volgden hem zoo kort op de hielen, dat zij hem inhaalden eer hij nog over den stoep van het huis was. Zij stieten hem hunne degens door en door zijne borst en lieten hem voor dood liggen. De arme vrouw was bijna ook van schrik gestorven en had de kracht niet om op te staan en hare broeders te omhelzen.

Het gebeurde nu, dat Blauwbaard geene erfgenamen had en dat zijne vrouw dus in bezit bleef van al zijne goederen. Een deel er van werd besteed tot den bruidschat van hare jongere zuster Anna, die trouwde met eenen edelman, van wien ze al lang te voren bemind werd; met een ander deel er van kocht ze haren broederen eene plaats van kapitein, en wat er nog overschoot was meer dan toereikende om haar toe te laten zelve met eenen hupschen kerel te trouwen, met wien ze betere dagen beleefde en den wreeden Blauwbaard vergat.

Zedeles.
 
Nieuwsgierigheid lokt ons zoetjes aan,
 
En toch men boet ze steeds met weeklacht en getraan.
 
Dit voorbeeld koos ik hier uit honderd duizendtallen.
 
Sinds moeder Eva is gevallen,
 
Bleef ook nieuwsgierigheid een wellust voor de vrouw:
 
Hoeveel en bracht ze er niet in rampspoed en in rouw!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken