Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 20 (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 20
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 20Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 20

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.79 MB)

Scans (23.64 MB)

ebook (9.59 MB)

XML (1.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 20

(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 118]
[p. 118]

Een verhaal uit de rechterlijke jaarboeken.
VIII.

Daags na de te Hausen gedane inhechtenisnemingen, werd eerst Krone en toen Dathe door den rechter van onderzoek verhoord.

Krone, deze eenvoudige natuurmensch, scheen door de inhechtenisneming en zijn oponthoud in het gevang vreeselijk te hebben geleden. Zijn toestand geleek op dronkenschap. Zijn gang was onzeker en slepend, zijn spreken haastig en stamelend. Toen hij de balie, die hem van de gerechtstafel scheidde, had bereikt, bleven zijne armen slap en krachteloos nederhangen en zijn hoofd was op de borst gezonken, als of het daar een steunpunt zocht. Hij verroerde hand noch vinger, slechts zijn mond was werkzaam. Maar aan zijne woorden ontbrak alle overleg, en die, welke hij onsamenhangend uitsprak, hadden hun ontstaan te danken aan eene langdurige gewoonte. Daarenboven hadden die woorden op hetzelfde voorwerp betrekking, dat is op het vinden van het pak en op den onbekenden gever, of, zooals Krone zeide, den onbekenden weldoener.

Het moest zeer vreemd voorkomen, dat Krone met geen enkel woord gewag maakte van de reden zijner gevangenneming, die men hem toch had medegedeeld. Deze toestand scheen alleen een gevolg van de gevangenneming en het oponthoud in 't gevang, en dus zeer natuurlijk te zijn.

De rechter had over het vroegere gedrag van Krone de gunstigste berichten gekregen. Hij stelde nevens die getuigenissen het gedrag des mans en trok daaruit het besluit dat Krone onschuldig was. Dit had wel is waar slechts eene meer dan gewone deelneming, eene levendiger belangstelling in het bewijzen der onschuld van den aangeklaagde ten gevolge, want tot eene vrijlating van dien man konde het, ondanks de deelneming, in dit geval niet komen.

Het vinden van de zaken, die van den wagen van den ouden Johan afkomstig waren, was eene daadzaak, die Krone in ieder geval verdacht moest maken, deel te hebben gehad aan de uitvoering der misdaad, al was het dan niet onmiddellijk. En deze verdenking bleef onverzwakt, zoolang er niet op eene waarschijnlijke wijs was aangetoond, dat hij in het rechtmatige bezit dezer zaken was gekomen. Dit was voor Krone uiterst moeielijk. Het zoude veel lichter zijn geweest, als hij zelf had kunnen zoeken. Maar de stevige muren, die hem omsloten, de met traliën voorziene vensters, waardoor zijne verblijfplaats slechts het hoog noodige licht ontving, de met sloten en grendels voorziene deuren en daarbij nog de door de wet voorschrevene en toevallig met groote strengheid uitgevoerde bewak ng waardoor iedere gemeenschap met de buitenwereld werd afgesloten, maakte hem zelven dit onmogelijk.

Zijn verhaal van de wijze, waarop hij het pak had bekomen, konde weinig aanspraak maken op geloofwaardigheid. De wijze van het vinden was te ongewoon, dan dat men het verhaal daarvan, zonder meer, voor waar had kunnen houden En toch was het mogelijk, dat de dader, om de verdenking van zich af te weren en op eenen onschuldige te werpen, het pak over den muur in den tuin van Krone had geworpen. Het kwam er dus slechts op aan omstandigheden te vinden, welke dit gevoelen ondersteunden en waarschijnlijk maakten. Jaren konden daar mede verloopen. De rechter moest de eigenlijke misdadigers vinden en overtuigen, en van hen eene zoo volledig mogelijke bekentenis verkrijgen. Tot dien tijd konde hij Krone niet vrijlaten. Door het vele spreken toonde Krone zich na eenigen tijd geheel uitgeput. Hij konde niet meer spreken.

De rechter van onderzoek, die zich tot heden slechts met waarnemingen had bezig gehouden, en daarbij een buitengewoon geduld had gehad, was van gevoelen, dat de geestvermogens van Krone eene krenking hadden moeten lijden; hij wilde zich daarvan overtuigen.

- Weet gij, vraagde hij, waarom gij zijt gevangen genomen?

- Nu, zeker, antwoordde Krone met eene matte stem, zonder op te zien of zich te roeren, gij hebt mij de zaken afgenomen. Ik zoude ze hebben moeten afgeven, en omdat ik dat niet heb gedaan ben ik opgesloten. Dit is zeer billijk, waarom ben ik zoo dom geweest, en.... Maar, lieve heer, bedenk toch, ik ben arm, ik heb vele vrienden, die weten, dat ik arm ben, en die mij kunnen geven en in het geheim weldoen. Den rijke valt dit zoo licht, zoo oneindig licht, hij mag....

- Men heeft u, viel de rechter hem in de rede, in het bezit gevonden van zaken, die van den wagen van den ouden Johan zijn ontvreemd. Dit maakt u verdacht deel te hebben genomen aan een roof en moord. Daarom zijt gij gevangen genomen.

- Ik, schreeuwde Krone, die oogenschijnlijk opmerkzaam had toegehoord, met alle teekens van ontzetting, ik zou aan een roof en aan een moord hebben deelgenomen? Heere God, voegde hij er met eene geheel veranderde stem bij, terwijl hij zijne beide handen aan het hoofd sloeg, mijn hoofd, mijn hoofd!

Toen zeide hij niets meer. Hij was geheel stil geworden, gaf op geene vraag antwoord en scheen geen acht te slaan op hetgeen rondom hem gebeurde, ja zelfs het niet op te merken. Na weinige minuten verloor hij zijne houding, zeeg ineen en viel op eenen stoel neder die toevallig in zijne nabijheid stond, en zat daar ontzettend bleek met starren blik, in zich zelven gekeerd, de armen slap nederhangende, het hoofd, dat zwaar moest zijn, op de borst nedergezonken.

Krone was oogenschijnlijk tot eenen staat van verdooving vervallen, het natuurlijke gevolg van de geweldige schokken, die hij in korten tijd had doorgestaan.

De belangstelling van den rechter werd daardoor nog verhoogd. Hij gaf zich groote moeite om op Krone te werken, hem gerust te stellen en te troosten, maar zijne woorden vonden geen ingang, zij veroorzaakten geene verandering, Krone volhardde in zijn stilzwijgen, en konde niet eens alleen het vertrek verlaten; twee beambten moesten hem wegbrengen.

Lob Dathe, die kort daarna was voorgebracht, kwam onbevangen en met vasten tred. Bij hem toonde zich geen spoor van neerslachtigheid of droefheid; hij toonde zich rustig en bezonnen, menigmaal zelfs sluw en berekend, verspilde weinig woorden en sprak slechts wanneer men het uitdrukkelijk van hem vorderde. Zijne antwoorden met betrekking tot de mis-

[pagina 119]
[p. 119]

daad en de punten van verdenking tegen hem, waren kort, zij bevatten zelden meer dan ja of neen, gaven geene de minste verklaring en leidden daarom ook niet tot tegenspraak.

De verdenking tegen Lob Dathe steunde tot nog toe slechts op de mededeelingen der vrouw van Friede Topf. Maar dezen stonden niet in onmiddellijk verband met de misdaad, zij gaven in het einde slechts het recht tot gevolgtrekkingen en er ontbrak nog veel aan, om den aangeklaagde medeplichtig te verklaren. De middelen daartoe moesten eerst worden gezocht.

Lob Dathe verklaarde door zijne korte antwoorden de opgaven der vrouw van Friede Topf voor leugens. Hij zeide op den Sylvesteravond met Friede Topf niet uit te zijn gegaan, en aan diens vrouw noch brood, noch vleesch, noch ook iets anders te hebben gegeven. Dit was de uitslag van het eerste verhoor.

Eenige dagen later had het onderzoek eene geheel andere gedaante aangenomen. De strenge Oostenwind was naar het Zuiden omgedraaid, het weder was zachter geworden en op den middag hadden de zonnestralen reeds hare werking op de sneeuw uitgeoefend. Het was wel juist geen dooiweer geworden, maar de niet al te dikke laag sneeuw over het lijk van Friede Topf, waardoor dit voor aller oogen verborgen was, was van dag tot dag verminderd. En toch zoude het vinden van het lijk nog langen tijd hebben geduurd, daar tot de plaats waar dit lag, geen begaanbare weg geleidde, als dit niet geschied was door dierlijk instinct.

Op zekeren middag waren op die plek vele kraaien te zamen gekomen. Door het luide geschreeuw dezer dieren was men opmerkzaam geworden en had hen verjaagd, in de hoop een verongelukt stuk wild te vinden. Bij die gelegenheid was het lijk ontdekt. In het bericht van den schout, dat nog denzelfden dag bij het gerecht werd ingeleverd, was slechts sprake van het vinden van een ‘mannelijk lijk,’ hetwelk liet vermoeden, dat het onbekend was.

Toen de rechter van onderzoek tot de lijkschouwing zich op de plaats bevond, was de toestand van het lijk nog dezelfde als ten tijde van het vinden. Hetzelve lag met het gezicht en de geheele voorzijde des lichaams rechtuit en nog diep in de sneeuw, het hoofd lag dieper dan de overige lichaamsdeelen, de voeten naar het dorp Hausen gekeerd. - De kleeding was volledig; op het hoofd namelijk, behalve eene diep naar beneden getrokken klak, was een groote doek gewonden en boven de kruin vastgebonden, waardoor de kin, de wangen en de ooren bedekt en tegen het indringen der hevige koude beschut werden.

Eerst toen het lijk omgekeerd was, herkenden alle aanwezigen het als dat van Friede Topf. De verbazing, die daardoor gaande werd gemaakt, maakte echter plaats voor andere waarnemingen. De eerste aanleiding daartoe gaf eene brandewijnflesch. Dezelve was tot nu toe door de borst van het lijk bedekt geweest en geheel ledig. Toen zij uit de sneeuw werd genomen, vertoonde zich in het glas eene barst, van den hals tot bijna op den bodem, welke echter oud moest zijn, daar zij er vuil uitzag. Deze flesch wekte daarom bijzondere opmerkzaamheid dewijl, gelijk alle aanwezigen verzekerden, Friede Topf nooit brandewijn dronk en men bij hem nog nimmer zulk eene flesch had gezien. Men sprak nog daarover, toen eene andere waarneming nog veel meer opschudding verwekte.

De rechter van onderzoek had verlangd dat men de klak zoude wegnemen en den doek losbinden. De klak was spoedig afgenomen en evenzoo den knoop van den doek losgemaakt, maar de doek zelf scheen als het ware aan het vleesch vast te zitten. Bij het dientengevolge ingestelde onderzoek bleek het dat het binnenste en op het aangezicht liggende gedeelte van den doek met bloed doorweekt en daardoor stijf was. Deze toestand maakte het bedenkelijk, geweld te gebruiken bij het wegnemen van den doek. Men moest aan nemen dat het bloed uit eene hoofdwond was gevloeid en zoo in den doek was gedrongen, en dat het aanwenden van geweld eene verandering van de oorspronkelijke wond ten gevolge moest hebben. Deze vrees, gegrond op den tegenwoordigen toestand van zaken, gaf den rechter reden om het lijk naar het nabijzijnde dorp te laten vervoeren. Hier hield men zich eerst bezig met het gereed maken van lauw water, om daarmede den doek los te weeken.

De spanning bij deze bezigheid was groot. Men twijfelde er niet aan, dat de doek eene doodelijke kwetsuur bedekte, dat Friede Topf gevallen was als een slachtoffer van gewelddadige aanranding, en men verwachtte van oogenblik tot oogenblik eene vreeselijke wond. Deze verwachting echter werd niet vervuld. Toen de doek was weggenomen, werd nergens eenige wond gevonden. Ook de mond, de neus en de ooren waren onbevlekt. Het bloed vertoonde zich slechts aan die lichaamsdeelen, welke door den doek bedekt waren. Hieruit volgde, dat de doek vóór het omwinden met bloed was doortrokken en dat hij in dien toestand vastgedroogd was. De uitdrukking van het gelaat was rustig, de kleederen van het lijk in volmaakte orde en aan het lijk was zelfs niet de minste wonde te bespeuren. Dit was de uitslag der lijkschouwing. In het algemeen nam men aan, dat Friede Topf toevallig het leven had verloren. En dat konde men ook doen, daar er geen zichtbaar teeken van geweld was gevonden.

Slechts de rechter van onderzoek geloofde aan geen toeval. De betrekking, waarin Friede Topf tot Lob Dathe gezegd werd te hebben gestaan, gaf hem aanleiding de omstandigheden, die uit de lijkschouwing volgden, nauwkeurig te onderzoeken, en dit leidde tot geheel iets anders. Hij zeide: Het lijk en zijne kleeding zijn ongedeerd, dus is geene worsteling den dood voorafgegaan; de uitdrukking van het gelaat is rustig, dus moet de dood zonder smart zijn geweest. Hoe komt het nu, dat het lijk uitgestrekt, met het gezicht naar de aarde gekeerd, is komen te liggen? Moest niet veeleer het lijk op eene natuurlijke wijze in dezen toestand zijn gekomen? Konde, als Friede Topf vóór zijnen dood werkelijk was nedergevallen, de flesch onder de borst komen te liggen? En hoe verklaart zich de richting der voeten, daar de dood hem niet overvallen is bij het weggaan, maar op den terugkeer naar Hausen? De toestand van het lijk is geen natuurlijke, want hij staat in tegenspraak met het bevinden; het lijk moet daarom door een derden in dezen onnatuurlijken toestand zijn gebracht.

[pagina 120]
[p. 120]

De weduwe, die bij het vernemen van het gebeurde, de diepste smart en eene ongewone, innige liefde tot haren man toonde, gaf aan dit vermoeden eene nog meer bepaalde richting. Nadat zij had verklaard dat de kleederen van het lijk onveranderd in denzelfden toestand zich bevonden, waarin zij die het laatst had gezien, zeide zij: ‘Maar die flesch en de bebloede doek behoorden ons niet. Mijn man heeft, sedert ik hem ken, nooit brandewijn gedronken, wij zijn ook nimmer in het bezit eener brandewijnflesch geweest. Ik kan niet anders denken dan dat de flesch aan Lob Dathe toebehoort, dewijl deze gaarne veel brandewijn drinkt. Van den doek weet ik niets, wij hebben nooit een dergelijken gehad en ook bij Lob Dathe heb ik zulk een doek nimmer gezien. Ik kan niet gelooven, dat mijn man brandewijn heeft gedronken; heeft hij het echter gedaan, dan is dit zeker op aandringen van Lob Dathe geschied.’

Dit was wel is waar slechts eene veronderstelling, maar zij was gegrond op eene nauwkeurige kennis van personen, en moest dus onder alle omstandigheden in acht worden genomen. De rechter van onderzoek nam aan, dat Lob Dathe den zwakkeren Friede Topf beheerscht, na de volbrachte daad in een bedwelmden staat gebracht en hem toen boosaardig had overgelaten aan de doodelijke koude. Dit was immers de gemakkelijkste wijze om zich van den eenigen medeplichtige te ontslaan en zich de voordeelen der misdaad alleen toe te eigenen.

Het onderzoek moest zich ook daarover uitstrekken. Door de op de plaats gedane navorschingen was het weldra gelukt eenige personen te vinden, die met Lob Dathe hadden verkeerd en gewerkt. Dezen werd de flesch getoond, en zij verklaarden eenstemmig, dat zij dezelfde flesch bij Lob Dathe hadden gezien en dat zij hem toebehoorde. Wat den doek betreft, daaromtrent was het onderzoek zonder gevolg gebleven. Niemand zeide dien bij Lob Dathe te hebben gezien, zoodat de eigenaar onbekend bleef.

Bij zijnen terugkeer vond de rechter van onderzoek het bericht van den schout te Lingenatz, dat namelijk de vervolgde jongeling daar was gevonden, dat deze echter buiten kennis lag en ziek was en dat er weinig hoop was op herstel. Het optreden dezer vier verdachte persoonen bracht hem in eene zekere verlegenheld. Hij had tot nog toe niet willen gelooven aan hun aanwezig zijn of ten minste aan hunne deelneming aan de misdaad en het vinden zelfs niet voor mogelijk gehouden. Nu was deze geheimzinnige persoon op eens veranderd en dit veranderde het onderzoek geheel en al.

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken