De Vlaamsche School. Jaargang 20
(1874)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 169]
| |
De zeilwagens.Eenige oudereizigers, zegt Georgius Staunton, spreken van zeilwagens der Chinezen; dit gebruik is niet geheel opgegeven. Het zijn kleine wagentjes of eerder kruiwagens van bamboes met één wiel. Als er weinig wind is, trekt een man het langs voren, terwijl er langs achter één duwt. Is er wind genoeg, dan ontvouwt men een zeil van matten aan twee stokken vastgemaakt; het zeil maakt den dienst van den man, die anders trekt, onnoodig. Het mag wel zonderling genoemd worden dat men eene zinspeling van dit gebruik aantreft in het Verloren Paradijs van Milton, welke beroemde dichter het volgende omtrent de zeilwagens zegt: ‘Maar op zijnen weg woeste vlakten van Sericana aanraakt, waar Chinezen met zeil en wind hunne lichte rieten wagens voortdrijven.’ Het zijn vooral de kooplieden in eetwaren, de dorpelingen uit den omtrek der groote steden, die deze wagens gebruiken om naar de markt te gaan. Men gebruikt ook dergelijke middelen van vervoer in Zuid-Amerika.
Soortgelijke wagens op grootere schaal waren ook vroeger in gebruik in Holland, waar men die Windt-wagens noemde; men verhaalt dat reeds op het einde van 't jaar 1600 dergelijk vervoermiddel te zien was en gebruikt werd op het Scheveningsche strand; het zou in twee uren tijds veertien mijlen wegs hebben kunnen afleggen; deze windwagen was van onder voorzien met vier wielen en van boven met twee zeilen, ieder aan een mast met touwwerk enz. Dus: boven schip, van onderen wagen; de passagiers bestonden uit acht en twintig personen van den hoogen adel en vreemde edellieden die tot stuurman hadden prins Maurits, aan wiens leermeester den beroemden Vlaamschen ingenieur Simon StevinGa naar voetnoot(*) men de uitvinding toeschrijft. In 1612 verscheen eene uitgave in drie bladen waarop twee zeilwagens staan afgebeeld, één groote met twee en één kleine met een mast, verder het onderstel. Er is eene beschrijving bijgevoegd in de Fransche, Latijnsche en Hollandsche taal. De laatste is herdrukt in het tijdschrift De oude tijd (1869, bladz. 297), verschijnende bij den heer A.C. Kruseman, uitgever te Haarlem. Dat de zeilwagens destijds veel ophef moeten gemaakt hebben blijkt uit de verschillende uitgaven der betrekkelijke platen der beschrijvingen, gedichten enz. De beroemde Nederlandsche dichter Huig de Groot deed er ook eene reis mede, welke hij breedvoerig in Nederlandsche en Latijnsche verzen bezong. Wij laten hier een uittreksel uit zijn gedicht volgen: | |
[pagina 170]
| |
Doen hier de walvisch lag zoo groot schier als het strand
Daar Catuijck hout den naam van 't oude vaderlandt,
En sagh men nergens nae den zeeman zoo verschieten,
Als doen bij vlieghen sagh de wielen niet de sprieten.
Zoo spreekt de Groot. Een zijner tijdgenooten laat zich als volgt uit: ‘dat deze groote poëet, door zijne onsterfelijke lofrijmen, dese Zeijlwagen veel verder, dan de snelle winden met al haer blasen vermogen, voert en bekent maakt.’ Wij komen wellicht later op den Hollandschen zeilwagen terug, daar wij er hier slechts ter loops van gewagen naar aanleiding van zijne min of meer groote overeenstemming met den zeilwagen dur Chinezen. |
|