Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 21 (1875)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 21
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 21Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 21

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.35 MB)

Scans (23.04 MB)

ebook (10.19 MB)

XML (1.16 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 21

(1875)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Eene Kaukasische dorpsgeschiedenis.

Het volgende verhaal bevat eene schets uit het leven der bewoners van 't Kaukasische gebergte. Ofschoon de feiten welke er in vermeld zijn, ongeloofelijk schijnen, van onder het oogpunt onzer zeden beschouwd, zijn zij in allen deele overeenkomstig

illustratie

Tschopan Kassan.


de zuivere waarheid. Wat er gaat verhaald worden is, nauwelijks eenige jaren geleden, gebeurd. Ogli is een Russisch dorp gelegen in het noordelijk deel van Dagestan; het wordtdoor ongeveer duizend menschen bewoond. Een groot getal dezer dorpelingen legt zich uitsluitend toe op de veeteelt, weshalve er in Ogli geen gebrek aan herders is.

Op zekeren Novemberavond werd het anders rustige dorp in opschudding gebracht, doordien eenige herders, die van de bergen teruggekeerd waren, nabij het kerkhof het lijkje van een kind gevonden hadden. Het arme kleine lijk was op verschrikkelijke wijze verminkt. De oogen waren uit het hoofd gerukt en men telde op het lichaam veertien zware wonden, die blijkbaar veroorzaakt werden door het slagen met eenen steen. Geene dier wonden, scheen echter doodelijk geweest te zijn en daarom had de moordenaar toevlucht genomen tot verwurging.

Het slachtoffer werd herkend voor het zevenjarig zoontje van zekeren Dazy; de voornaam van het vermoorde kind was Hassan. Toen Dazy bericht ontving van den moord zijns kinds, bevond hij zich op een buitenverblijf in de nabijheid van het dorp. Hij keerde laat in den avond naar zijne woning te Ogli terug en trof daar eene talrijke schaar bloedverwanten en vrienden aan.

Slechts eenige uren vroeger had Dazy zijn kind in de bloeiendste gezondheid verlaten. Nu vond hij het terug als een bijna onkennelijk verminkt lijk. Hij vroeg aan de tegenwoordig zijnde lieden hem rechtuit te zeggen, wien hij aanleiding had kunnen geven om eene zoo verschrikkelijke wraak te nemen, want hij giste dat de misdaad uit wraak was gepleegd; hij bad tevens zijne vrienden en verwanten, hem met hunnen raad ter hulpe te komen.

Allen antwoordden, dat zij niet konden begrijpen, wie zoo barbaarsch tegenover een kind had kunnen handelen. Zij verklaarden, den schuldige niet alleen te zullen beschouwen als de vijand van Dazy, maar als de vijand van al de dorpelingen; zij zegden, hem, indien hij ontdekt werd. met zijne woning en al zijne eigendommen te zullen verdelgen, opdat van den

[pagina 116]
[p. 116]

booswicht, die het gansche dorp met schande overdekt had, niet de minste herinnering zou overblijven.

Den volgenden dag werd het lijkje ter aarde besteld, in tegenwoordigheid niet alleen van al de inwoners van Ogli, maar van meest al de boeren uit de omliggende dorpen. Te dier gelegenheid werd ten tweeden male besloten, met onverbiddelijke gestrengheid te werk te gaan tegenover den schuldige, zoo men er in gelukte hem te vinden.

De eerste en tweede dag verliep, zonder dat er iets ontdekt werd nopens de misdaad. De derde dag bracht even weinig aan het licht; maar den vierden dag vernam Dazy's moeder, dat haar neefje twee uren vóór dat de herders zijn lijkje ontdekten, gezien was met eene der vrouwen van Dazy. De vrouw en de knaap wandelden in de richting van het kerkhof, vanwaar de laatste niet meer moest terugkeeren.

Dazy's familie bestond toen uit twee vrouwen, Sultanum, de moeder van het vermoorde kind, en Aschura, oud 18 jaar, die slechts sedert vijf maanden als zijne vrouw bij hem inwoonde.

Deze laatste was de dochter van den kadi, Iman Ali. Zij was reeds lang voor hare jarigheid op Dazy verliefd geworden. Toen de man haar echter als zijne vrouw aan den kadi verzocht, werd dit aanzoek van de hand gewezen, omdat Dazy reeds kinderen had van zijne eerste vrouw en omdat Aschura aan eenen anderen bewoner van het dorp, aan Adschi Gussein, verloofd was.

Op verzoek van het meisje, had Dazy haar ontvoerd, zoodat de toestemming des vaders tot een huwelijk het eenige middel bleef om de eer der dochter te redden. Korts daarop was de echt gesloten. Dazy's moeder woonde niet bij haren zoon, maar bij haren tweeden echtgenoot Osman Amsat.

Zoodra men vernomen had, dat de vermoorde knaap, twee uren vóór het ontdekken der misdaad, gezien was geweest in gezelschap van Aschura, dachten de stiefmoeder en haar man, dat de vrouw met den moord moest bekend zijn. Dit vermoeden werd nog versterkt door den afkeer, welken Aschura bij alle gelegenheden aan den dag legde, tegen de kinderen van Sultanum, en door de omstandigheid dat zij, op al den aandrang van haren echtgenoot, om den plichtige te helpen opsporen, kort weg antwoordde dat zij zich daarmede niet inlaten kon, en bovendien niet wist, hoe zij te werk zou hebben moeten gaan. Toen zij die verklaringen aflegde, scheen zij min of meer beangst.

Meer en meer in zijne vermoedens gesterkt, bezwoer Dazy zijne geliefde Aschura, hem alles te bekennen; hij beloofde haar straffeloosheid, al moest hij hierdoor ook het leven van zijn ander kind in gevaar brengen.

Aschura bekende evenwel niets, zoodat Dazy elke ondervraging moest opgeven; maar Dazy's andere vrouw en zijne moeder vervolgden Aschura met hevige bedreigingen van haat en wraak.

Om haar nog meer vrees aan te jagen, wierpen Sultanum en Usu de oude moeder haar eene koord om den hals, en dreigden haar te verwurgen, indien zij niet sprak. De vrees voor dien ontzettenden dood, ontrukte aan Aschura eene eerste bekentenis nopens den op Hussan gepleegden moord. Zij bekende, dat, de wensch om de eerste vrouw van Dazy te worden en haren man over te halen zich van zijne andere vrouw te scheiden, opdat haar eenig kind de algemeene erfgenaam zou worden van zijnen vader, haar had aangezet hieromtrent in overleg te treden met een harer bloedverwanten, zekeren Tschopan Kasan.

Deze had haar voorgeslagen, de kinderen der andere vrouw te dooden, dewijl Dazy anders wel van haar (Aschura) zou hebben kunnen scheiden, om Sultanum getrouw te blijven.

Aschura volgde dien raad. Na nieuwe beraadslagingen met Tschopan Kassan schonk zij op zekeren dag appelen aan den knaap, ging met hem naar het kerkhof, waar Tschopan op haar wachtte, gaf Kassan aan dezen over en bleef er bij staan, om te zien, hoe haar handlanger het kind wegvoerde.

Deze bekentenis herhaalde Aschura voor de rechters van het dorp, die onmiddellijk na de eerste verklaringen in 't midden van den nacht ten huize van Osman ontboden werden.

Smartelijk getroffen door het besef, dat zijne geliefde Aschura de grootste schuld had aan het ombrengen van zijnen zoon, terwijl hij, anderzijds, moest vreezen dat de dorpelingen de aangebedene vrouw van het leven zouden willen berooven, verwittigde Dazy in allerijl zijne bloedverwanten van den ontzettenden uitslag dien het onderzoek over den moord van zijn kind had opgeleverd en verzocht hen, hem niet te verlaten alvorens het hooger gerecht met de toedracht der zaak was bekend gemaakt.

Bij het aanbreken van den dag zond Osman boden naar Asselder, hoofdman der militie, ten einde hem over het voorgevallene in te lichten. Deze stuurde oogenblikkelijk iemand naar Tschopan, om hem te ondervragen en hem daarna in zijn huis te verbergen, ten einde eene ontmoeting met Dazy te vermijden, voordat het gerecht de zaak kon in handen nemen.

Ongelukkig echter ontmoetten Tschopan en Dazy elkander op straat. Met de wilde woede welke de bergbewoners aangrijpt, wanneer zij tegenover hunne vijanden staan, wierp zich Dazy op Tschopan. Deze ontsnaptte aan zijne handen en vluchtte in het huis van Asselder, maar hij werd, eer hij zich verbergen kon, door twee pistoolschoten getroffen, welke Dazij hem achterna zond, zoodat hij voor de deur van den hoofdman der militie nederstortte.

In huis was niemand dan Asselder welke juist zijne morgengebeden las. Alvorens hij zijne kleeren aantrekken en zijn geweer opnemen kon, lag Tschopan reeds bloedend vóór zijne voeten en hoorde hij in den hof het geschreeuw van zijnen woedenden vervolger.

Asselder sloot de deur en plaatste zich daar achter, om zich te beschermen tegen den aanval van Dazy. Daar de deur te sterk was om gemakkelijk opengebroken te worden, klom Dazy door het venster met een glinsterenden dolk in de vuist, terwijl zijne moeder en eenige bloedverwanten hem langs denzelfden weg volgden.

Door dien plotselingen inval van zijn stuk gebracht, bleef Asselder stom en onbeweeglijk staan tot dat de indringers Tschopan voor dood lieten liggen.

[pagina 117]
[p. 117]

Dazy verklaarde later zelve, dat hij Tschopan, in de kamer van Asselder, verscheidene dolksteken had toegebracht, en zijne moeder bekende, dat zij Tschopan bij de keel gegrepen en hem toegeroepen had: waar is het hemd en de klak van mijn neefje, zeg, waar hebt gij die versteken?

Tschopan had daarop zwak en met den doodsreutel in de keel geantwoord: Vraag het aan Aschura.

Daarop had zij hem eenige dolksteken toegebracht en was vervolgens naar huis gesneld om Aschura een nieuw verhoor te doen ondergaan.

Intusschen verspeidde zich te Ogli het gerucht van wat er was voorgevallen. Het volk zoowel uit het dorp als uit den omtrek schoolde te zamen, vond Dazy 's wraak zeer rechtvaardig en dacht dat er oogenblikkelijk tot de strafuitvoering der hoofdschuldige moest worden overgegaan. Velen riepen, dat zij in het openbaar moest gestraft worden, dewijl hare misdaad de gansche gemeente zonder onderscheid geschandvlekt had.

Bij het tweede verhoor van Aschura, werd aan deze, door hetzelfde middel als de eerste maal, eene andere bekentenis afgeperst. Zij verklaarde namelijk, dat, nadat de knaap verwurgd was, Tschopan haar het hemd en de pelzen klak had gebracht. Het lijk werd tusschen nabij staande houtgewas geworpen, waarin zij niet dachten dat hetzelve zoo vroeg zou ontdekt zijn.

Hun voornemen was de genoemde kleedingstukken van het vermoorde kind te eeniger tijd aan een gehaten persoon te zenden om deze als de plichtige te doen aanzien. Aschura had op zich genomen, de kleedingstukken te verbergen, en dezelve, tot bij nadere gunstige gelegenheid, in haar hoofdkussen genaaid.

Zoodra Usu en Sultanum die bekentenis gehoord hadden, ijlden zij naar Dazy's huis en scheurden het hoofdkussen open, waarin zij werkelijk de met bloed bemorsde kleedingstukken van Sultanums oudste zoontje aantroffen.

Zij begonnen hierop luide te jammeren en te weeklagen en vervulden de lucht met zulke verwenschingen tegen Aschura, dat verscheidene geburen toegeloopen kwamen, om te vernemen wat of er toch gebeurd was. Daarop werd de nieuwe bekentenis der schuldige meegedeeld, waarmede heel het dorp al spoedig bekend was.

De verstomming der bevolking sloeg tot woede over. Alle vrienden en verwanten van Sultanum riepen, dat zij eigenhandig de moordenares steenigen zouden, indien Dazy nog langer aarzelde haar te straffen.

Dit besluit was reeds genomen, toen Asselder buiten kwam, die naar den naburigen khan om versterking had gezonden, ten einde nieuwe gewelddadigheden te voorkomen.

Vóór de aankomst van den bevelhebber der militie, verzocht Osman Amsat, bij wie zich Aschura bevond, aan de menigte, dat zij de verantwoordelijkheid van Aschura te straffen niet op zich zou laden, daar zulks eene wetschennis zou zijn; hij voegde er bij, dat de aangehoudene onder zijne bescherming was geplaatst en niet gewelddadig uit zijne woning mocht gehaald worden. Hij bezwoer de menigte, de heele zaak aan het gerecht over te laten, dat de schuldige wel zou weten te straffen. Het antwoord dat hij hierop ontving was: dat al wie deze vrouw durfde verdedigen een vijand van het dorp was, zoodat het beter voor hem zou wezen, zijn verzoek terug te nemen.

Zoo stonden de zaken, toen Asselder verscheen. Ook hij verzocht de woedende menigte niet op eigen hand te werk te gaan en de uitspraak van het gerecht af te wachten.

Hierop antwoordde nogmaals de tierende volkshoop: dat aan het straffen van zulk wijf, van zulke moordenares niemand kon misdoen en zij maar hoe eer hoe liever moest van kant worden gemaakt en niemand daaraan mocht hinder stellen.

Vruchteloos poogden twee mannen uit Ogli, geholpen door eenige vreemden, aan de menigte het voorzichtige en wijze van Asselders raad begrijpelijk te maken. Allen, die de verdediging van Aschura op zich durfden nemen, moesten eene schuilplaats zoeken in de woning der schuldige tegen de woede van de menigte.

In hun ongeduld om de schuldige oogenblikkelijk gestraft te zien, eischten de opgehitste boeren van Iman Ali, dat hij zijne dochter zou dooden en toen deze daarop antwoordde dat hij sedert haar huwelijk alle macht over haar verloren had, werden er boden naar Dazy gezonden, met het verzoek haar onmiddellijk hare verdiende straf te doen ondergaan.

Dazy antwoordde, dat hij zijne vrouw niet van het leven berooven wilde en dat niemand het recht had zich met zijne zaken te bemoeien.

Er werd hem, ten tweeden male geboodschapt, dat de misdaad zijner vrouw het heele dorp aanging en hij dus geen recht had, haar met zachtheid te behandelen. Ingeval hij echter tegen den algemeenen wil durfde handelen, zou het volk zelve de straf aan de moordenares voltrekken.

Zonder hierop Dazy's antwoord te verbeiden, werden eenige mannen afgezonden, om Aschura uit Osmans huis weg te halen en haar naar haren echtgenoot of, beter, naar de strafplaats te brengen.

De boden rukten haar uit Osmans woning en sleepten hun slachtoffer voort tol aan Dazy's huis, achtervolgd door allen die haren dood gezworen hadden. Mannen, vrouwen en kinderen hadden slechts één verlangen: Aschura's doodstraf bij te wonen. Zij wilden haar steenigen, zoo Dazy nog langer met de strafuitvoering aarzelde.

Gedwongen door de woede en den aandrang der menigte, kwam Dazy buiten, verzocht dat men zijne echtgenoote niet langer zou martelen en de strafvoltrekking aan hem zelve over te laten, indien men haar dan toch wilde gedood hebben.

Daarop haalde hij een pistool te voorschijn, keerde het hoofd om en doodde met een enkel schot, de door hem zoo geliefde jonge vrouw...

Zoodra de overste van den naburigen khan vernam wat te Ogli was voorgevallen, deed hij de voornaamste personen van Ogli voor zich roepen, stelde hun het gewelddadige en strafbare hunner handelwijs voor oogen en besloot met te zeggen, dat de overheid de belhamels streng zou straffen.

‘Doe, wat gij noodig oordeelt, was het antwoord der

[pagina 118]
[p. 118]

verzamelde mannen. Ons scheen de misdaad zoo wraakroepend, dat wij door de spoedige wraakneming niet gelooven eenige wet geschonden te hebben. Wij erkennen echter, dat wij met geweld en volgens eigen wil gehandeld hebben en daarom zullen wij ons onderwerpen aan de straf die ons uit dezen hoofde zou worden opgelegd.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken