Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 22 (1876)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 22
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 22Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 22

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.16 MB)

Scans (449.23 MB)

ebook (9.72 MB)

XML (1.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 22

(1876)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Antoon Van Ysendyck.
Vervolg van blz. 100.

Getrouw aan zijn eerste voornemen schreef de dankbare leerling 's anderdaags den volgenden brief aan zijnen meester Van Brée:

‘Mynheer,
Gy hebt gedoogt dat ik U schryve. 't welk my een aldergrootste plaisier was en dat ik ook als pligt zal overal in 't hert draegen; ik zal het mogelyk met minder succes als liefde volbrengen, maer laet dan altyd uwe goedheid meer heerschen als uwe kennis; deze correspondentie zal my altyd eerbaer en leerzaem zyn, als ik nog niet geheel mynen Mentor verlaeten heb, aen wie ik, niet alleen myne kunde, waerdoor ik nu deze reys heb mogen ondernemen verschuldigt ben, maer ook myne geheele opvoeding, en, met een woord, mynen geheelen mensch; ik zal my ook altyd roemen dat ik bemind ben van eenen meester die zich van zyn meesterschap wel kan passeeren om gestelt te worden in den rang der vermaerdste mannen en die maer te vergeefs tracht te doen vergeten aen eenen dankbaeren leerling wat hy hem schuldig is en altyd schuldig zal zijn.
Ik ben met eene diepe Eerbied en Erkentenis
Mynheer, Uwen zeer ootmoedigen en onderdanigen Dienaar.
Ik bid U, myn lieven meester, dezen te veronderstellen aen het hoofd van alle brieven die ik u later hope te schryven; ik was hem verschuldigt aen uwen naem. Gedoog nu dat ik my niet meer ophoude als met teekens van vriendschap die ik van UEd. altyd ontfangen heb. Ik zal voortaen uit myne brieven bannen die termen van Eerbiedbewyzingen en formalityten die tot overlast dienen aen die waerlyk met kunst bezielt is, en daer men niet van Jalours is als namaete men ze weinig verdient.
Van Parys kan ik tot heden nog niet veel zeggen; dat kent UEd. beter als ik; maer als dat het my niet veel gefrappeert heeft op den eersten coup-d'oeil, volgens dat ik er had hooren van spreken; maer gisteren ben ik met Van de Vin langs de Boulevards, de Tuilleries, Palais Royal etc. etc. geweest. Ja, nu zien ik wel dat het grooter is als de foire op het groen kerkhof van Antwp. Ik ben gisteren ook by u masoeurGa naar voetnoot(1) geweest, die van haere ziekte geheel herstelt is; wy hebben eenen tyd saemen gesproken; ik heb nog niets van haeren mans werk gezien, want hy was niet thuys; maer ik moet er morgen terug komen; ik ben hier gelogeert in 't faubourg St.-Germain, daer ik wel eene hooge schilderkamer heb, maer daer is niets, niets op; ik heb een beter gemeubleerde gevonden en veel goedekooper in de rue Montmartre; ik zal daar nog eens over denken.
Adieu, Mr Van Brée, ik omhels U duyzendmael met Madame Van Brée en uwen lieven zoon en vriend die ik zal schryven als ik wat meer gezien heb tegen dat hy van Londen komt. Verzekert ook alle authorityten en vrinden dat ik nog de volle gedachtenis heb van hun goedheyd, en gereed om alles te ondernemen om er van weerdig te blyven.
Ik wensch U nog een gezonde en gelukkige reis nae Londen. Vaert wel.’

De jonge Van Ysendyck was niet alleen een uitstekend brave zoon en dankbare leerling; hij was bovendien ook uiterst werk- en zorgzaam; gedurende zijn eerste oponthoud te Parijs,

[pagina 108]
[p. 108]

kunnen wij hem volgen in zijnen handel en wandel uit zijne eigene aanteekeningen. Het lust ons, dit met eenige uitvoerigheid te doen, hoezeer dan sommige bijzonderheden ook minder meldenswaardig mogen wezen. Men heeft reeds gezien, in den brief aan zijne moeder, dat hij, dank aan zijnen landgenoot Van de Vin, een logement gevonden had, beter dan het eerst getroffene, maar, volgens hem, ‘zeer duer.’

Op Zondag 25 April ging hij al vroeg mis hooren in de kerk St.-Germain; hij ontmoette op de boulevards zekeren heer Gendre, legde een bezoek af bij den heer Limelette, aan wien hij was aanbevolen door ridder F. Van Ertborn, en ging met Van de Vin door de Tuileries naar de Champs-Élysées; zij gebruikten gezamenlijk hun maal buiten de nieuwe poort; 's avonds ontmoetten zij in de Tuileries een anderen Antwerpenaar, Wyckmans geheeten. 's Maandags legde hij een bezoek af bij zekeren heer Teste en ging bij den heer Limelette eten; deze gaf hem een brief voor den beroemden Antwerpschen fruit- en bloemenschilder, J.F. Van Dael (1764 † 1840). Dinsdags bezocht hij meester Van Brée's schoonbroeder, den Antwerpschen kunstschilder L. Ricquier, die hem met de meeste ingenomenheid ontving en met hem ging zien de O.-L.-Vrouwekerk, de begraafplaats Père-la-Chaise en den Jardin des plantes; hij besloot den dag met eenen maaltijd ten huize van Ricquier, in de Helderstraat nr 23, en een bezoek aan het Palais Royal. Woensdags rustte hij uit. Donderdags ging hij ontbijten bij den te Brugge geboren J.K. De Meulemeester (1771 † 1836), leeraar der graveerkunde aan de Antwerpsche academie, en besteedde het overige van den dag aan het bezichtigen der openbare bibliotheken in gezelschap van Van de Vin. Vrijdags ontving hij al zeer vroeg het bezoek van eenen heer Van Deurme, waarschijnlijk den reeds overleden Antwerpschen pianomaker; verder bracht hij den dag door met lezen en teekenen en sleet den avond bij den heer Limelette. Zaterdags, 1 Mei, ging hij met Van Deurme naar de prefectuur om zijne pas te halen, legde een bezoek af bij den Nederlandschen gezant, beklom de Vendome-kolom, en ging 's avonds Milmath ou l'homme errant en La prise de Trocadero in Franconi's renbaan zien. Zondags, 2 Mei, bezocht hij den kunstschilder Van Dael, zekeren heer Martini en den jongen Victor Adam, die, volgens Van Ysendyck, veel talent had voor het schilderen van batailles; hij ging mis hooren en schreef aan zijne moeder eenen brief waarin hij, onder andere, verhaalde, dat het museum van den Louvre en de galerij van Luxembourg gesloten waren, omdat een kwaaddoener, die overigens reeds gearresteerd was, eene schilderij van Rubens met vitriool had bespoten. Aan dezen brief ontleenen wij de volgende brok:

‘Het doet my groot plaisier dat onze braeve gebueren nog op my denken; zy mogen verzekert zyn dat ik hunne vriendschap niet zal vergeten; myn vrind De Gratie, Mr. CaeymaxGa naar voetnoot(1) en alle vrinden laet hun weten dat ik hun kortelings zal schrijven als ik eene vas te wooning gekosen heb. Ik koom hier weer in andere vrinden die my veel goed willen en de gezondheyd blyft my God lof zeer wel. Wat kan ik meer wenschen? Ik kan niet tot Antwerpen zyn en Parys zien. Enfin, ik ben nu, daer ik zoolang naer gewenscht heb en zal het zien gewoon te worden, want het is waerlyk hier dat de kunsten geoeffend, gerespecteert en beloond worden; schoon dat ik bynae nog alle nagten in Antwerpen ben. Adieu, lieve moeder, ik omhels U duyzend mael met geheel myn familie. Omhelst ook voor my de kinderen van myn broeder, leeft gezond en gelukkig en bid ook voor my hetzelve. Uwen toegenegen zoon.’

Den 3n Mei bezocht hij den hof van Luxembourg, ging zijne pas afhalen bij den gezant en wandelde tot 6 ure op de boulevards om den koning te zien passeeren, hetgeen echter mislukte. Den 4n ontbeet hij bij Ricquier, hij veranderde van woonst naar de Montmartrestraat nr 30 en maakte een wandeltoer met den heer Tuyteleir, van Antwerpen. De twee volgende dagen besteedde hij aan het klaarbrengen van zijne penseelen en gerief. Den 7n Mei begon hij de schets van de tweede schilderij voor de kerk van Herenthals en bezocht de schilderijenverzameling van den graaf Somariva, die uitmuntende stukken bevatte. 's Anderdaags voltooide hij de voornoemde schets. Zondags, 9 Mei, ging hij al vroeg naar de kerk St.-Eustache, bezocht het Conservatoire des Arts et Métiers, noenmaalde bij den heer Ricquier en zag in dezes werkplaats de volgende schilderijen: Laatste samenkomst van den prins van Oranje (Willem I) en den hertog van Egmont, en Van Borselen, zich ter jacht begevende, neemt afscheid van Jacoba van Beieren. 's Maandags en Dinsdags schilderde Van Ysendyck eene schets en schreef aan den bestuurder van den Louvre, graaf de Fortin, om vergunning te bekomen tot het bezichtigen des museums.

Intusschen had hij drie brieven uit Antwerpen ontvangen, een van den burgemeester, ridder Florent van Ertborn, een van den eerw. heer Caeymax en een van zijne moeder; hij teekende het dusgenaamde Strooien hoedje en ontving 's avonds eene kaart van toegang (geldig voor één enkelen dag) voor het museum; 's avonds zag hij Patier optreden in den schouwburg der Variétés. Vrijdag, 14 Mei, bezoek aan de Louvre. Over wat hij daar zag, gaf hij, den 15n, zijne bewondering lucht in eenen brief, dien hij schreef aan zekeren heer De Nef (naar gissing woonachtig te Turnhout); uit dezen brief lasschen wij hier het volgende in:

‘Daer zyn wat van die diamanten in. oh! Myn vrind, daer zou ik dag en nagt passeeren zonder op eten of drinken te pyzen; ik ben er van 10 ueren 's morgens tot 4 ueren naer middag in geweest, omdat ik niet langer mogt; van al dien tijd heb ik geen geluyd gegeven als van tijd tot tijd zoo een zwaeren zugt; maer dit heeft myne oogen niet kunnen verzaeden met eens; ik had zeker hier ziek geworden had ik daer moeten van beroofd blyven; in dat gedagt heb ik my verstout vandaeg eene audientie aen den directeur te vraegen en hem mijn diploma van onze akademie toonende, en daer een leerzugtig hart bygevoegd, zoo heb ik verkregen van geduerende myn verblyf in Parys dagelyks vry alle kunstkabinetten te mogen bestudeeren; denkt eens hoe groot dat myne blydschap is; neemt er ook u deel van, myn vrind, want het is waarlyk een byzondere gunst in den staet waerin ik my bevind; nu is 't dat ik gaen leven.’

Voor het museum Luxembourg ontving hij eene bestendige kaart van toegang. Zondag 16, nadat hij uit de kerk gekomen was, ging hij in den Jardin des plantes een bezoek afleggen

[pagina 109]
[p. 109]

bij den kunstschilder J.B. Berré (1717 † 1828), een Antwerpenaar, die hem zijne schilderkamer en zijne studiën liet zien Vervolgens bezocht hij het museum Luxembourg; 's avonds maakte hij met Berré en Laurys een rijtoer en verwijlde eene poos in het befaamde Café turc. Den 17n trof hij in het museum Luxembourg zijnen vriend Stapleaux aan, die te Parijs was gekomen met de groote schilderij van L. David, welke men aan het publiek liet zien tegen twee frank per persoon en die voor 60,000 fr. verkocht werd aan eenen Engelschman; 's anderdaags ging hij met Stapleaux en met Urano, gewoon lid van het bestuur bij de Antwerpsche academie, het panorama van Rome zien. 's Avonds bezocht Van Ysendyck met Ricquier den schouwburg Odéon. 's Anderdaags sleet hij met Stapleaux den ganschen dag in bibliotheek en museum. Den 20n en 21n schilderde hij een ouderling uit. Den 22n zag hij in Luxembourg de hertogin van Berry. 's Anderdaags ging hij met Urano en Stapleaux naar den schouwburg der Porte St.-Martin, waar gespeeld werd ten voordeele van Leontine Fay. Zondags, 23, ging hij met twee andere Antwerpenaren, Wyckmans en Olieslaeger, verschillende kerken en gebouwen zien. Den 24n en 25n schilderde hij de schets van een stuk, getiteld: Belisaire; den 26n, bezocht hij De Meulemeester en Adam, het museum Luxembourg, de geneeskundige school enz.; den 27n gewerkt aan het portret van Limelette; gemiddagmaald bij Berré in den Jardin des plantes; 's anderdaags omwandelingen gemaakt met twee Antwerpenaren, de heeren Van Immerseel en Verstrepen; den 29n, naar de natuur geteekend voor de groote schilderij van Herenthals.

(Wordt voortgezet.)

Misstelling. Blz. 100, 1e kolom, 15 regel langs onder, staat: J. B Van Roy, Lees: J.B. Van Rooy.

voetnoot(1)
De vrouw van den kunstschilder Ricquier was M.I. Van Brée's zuster.
voetnoot(1)
Destijds onderpastoor in St.-Pauluskerk te Antwerpen en later pastoor-deken te Eeckeren, aldaar overleden den 29 Januari 1874.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken