Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 24 (1878)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 24
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 24Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 24

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.25 MB)

Scans (479.86 MB)

ebook (9.79 MB)

XML (1.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

verhalen
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 24

(1878)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 89]
[p. 89]

Kemels of kameelen.



illustratie

Toen de menschen in Antwerpen die nu oud zijn, jong waren (helaas! waar is de tijd?) vertoonden er zich nu en dan bruin verbrande vreemdelingen in de straten, vergezeld van een of meer van de dieren, welke men hierboven afgebeeld ziet, namelijk van kemels of kameelen. Het gebeurde, dat ook een arme gemuilbande beer deel uitmaakte van het gezelschap, waarin nooit ettelijke apen ontbraken, die, op den rug der kemels gezeten, allerlei sprongen of gebaren maakten op bevel van den kemeldrijver of om de nootjes of andere lekkernijen op te vangen, die hun toegeworpen werden uit den volkshoop, samengeschoold ten einde de dieren te zien, welke men in die tijden in onze gewesten hoogst zelden gelegenheid had levend te aanschouwen. Hun verschijnen bracht jong en oud te been en leverde jaren later nog stof voor onderwerpen van gesprekken.

Ook deze staat van zaken is met de voortsnellende jaren geheel veranderd, dank vooral aan de sedert dien opgerichte verzamelingen van levende dieren.

Te Antwerpen, in den prachtigen stedelijken dierentuin, kan men niet slechts dagelijks kemels in soorten zien; men kan er buitendien ook op rijden, net alsof men zich in Afrika of Azië bevond, en er wordt van deze zeer aantrekkelijke nieuwigheid een ongemeen druk gebruik gemaakt, bijzonder door het jonge geslacht, de meisjes niet uitgezonderd; buiten de kemels, ziet men in den Antwerpschen dierentuin ook olifanten en struisvogels als rijdieren gebruiken, zelfs door groote menschen.

De natuurlijke geschiedenis rangschikt den kemel bij de ongehoornde neusdieren uit de familie der kussenzoligen; zijne bovenkaak heeft twee snijtanden; zijne twee teenen, aan het uiteinde gescheiden, zijn verbonden door een eeltkussen; op den rug heeft hij een of twee vetbulten; de kemels die slechts één bult hebben, worden dromedarissen genoemd en bevinden zich hoofdzakelijk in Westelijk-Azië en Noord-Afrika; de kemels met twee bulten komen uit Middel-Azië. Eigenlijke wilde kemels, dat is kemels die in wilden staat zouden leven, worden niet meer gevonden; zij verkeeren allen in getemden staat.

Een kemel kan eene vracht van meer dan 300 kilos dragen.

Hij kan langen tijd zonder drinken blijven. Wanneer hij drinkt, drinkt hij in eens ongemeen veel. Zijne maag is voorzien van bijzondere cellen, waarin het opgeslurpte water bewaard wordt.

In 't voorjaar verliest de kemel zijn wollig haar, dat als garen versponnen wordt.

Het vleesch der kemels wordt gegeten en hunne melk is een hoogst voedzame drank. Bij de Buffon vindt men de bewering vermeld, volgens welke de leeuw het vleesch van kemels boven ieder ander gerecht zou verkiezen.

Hun grootsten roem hebben zij te danken aan hunne weergalooze geschiktheid voor het doorreizen van woestijnen. Waar paarden en trekossen van vermoeidheid bezwijken, houdt de kemel het uit. De Arabieren hebben hem dan ook, en te recht, het schip der woestijn geheeten.

In Palestina en vele andere streken spannen de landbouwers hem ook voor de ploeg.

Betoonen de kemels in de dierentuinen en namelijk in den dierentuin van Antwerpen zich bij uitstek volgzaam en gedwee, in de woestijn schijnen zij volstrekt niet zoo handelbaar te zijn.

Als een staaltje van hun karakter, ontleenen wij het volgende aan eene beschrijving van den Duitschen reiziger A.E. Brehm.



illustratie

Verplaatsen wij ons (zoo drukt hij zich uit) in een dorp, van waar men de reis door de woestijn zal ondernemen. De kemels, bestemd om het pakgoed te dragen, zijn gisteren aangekomen, en vreten met het onnoozelste gezicht den wand eener hut van stroo op, welke de eigenaar verzuimd heeft door doornen te beschutten. De drijvers zijn met het afwegen en overpakken der lasten bezig. Elke kemel wordt tusschen de voor hem bestemde lasten in geplaatst en door geschreeuw en zweepslagen verzocht zich neder te leggen. Met den uitersten tegenzin gehoorzaamt het dier hieraan. Het brult eerst uit al de kracht zijner longen, op eene wijze, die door merg en been dringt, en weigert stellig zijnen nek te buigen. Op den duur is het wel gedwongen zich te onderwerpen; maar het doet dit al schoppende, slaande en bijtende. Heeft de kemel zich neergelegd, dan zet zich een der drijvers op de saamgevouwen pooten van het

[pagina 90]
[p. 90]

beest en grijpt het met sterke vuist bij den neus, om op die gevoelige plaats eene meer of minder sterke drukking te kunnen uitoefenen, naarmate dit noodig geoordeeld wordt. Intusschen legt een andere drijver den kemel den zadel op en belaadt men hem spoedig met de zware vracht. Is dit gedaan, zoo laat de voorste man den neus van het dier vrij, en de achterste gebruikt de zweep om het te doen opstaan. De kemel doet zulks al brullende, maar eens op den weg, laat hij geen geluid meer hooren, ten zij wanneer hij afgeladen wordt.

Voornoemde reiziger beschrijft voorders den kemel als een koppig, vreesachtig en lafhartig dier: het gebrul van eenen leeuw jaagt eene karavaan onmiddellijk uiteen; elke kemel werpt dan zijnen last af en ontvliedt; het huilen eener hyena veroorzaakt hem eene buitengewone onrust; een aap, een hond, eene hagedis maken hem bevreesd. Daarentegen leeft hij in goede verstandhouding met den ezel; jegens paarden betoont hij zich minder verdraagzaam. Voor zijne jongen legt hij groote zorg en liefde aan den dag.

De dromedaris (namelijk de éénbultige kemel) wordt door sommige schrijvers als gewilliger dan de kemels met twee bulten geroemd. Dit dier (de dromedaris), zoo laat zich een schrijver uit, is als voor de dorre en gloeiende zandvlakten der Afrikaansche woestijnen geschapen; zonder hem, zouden die van planten en loof ontbloote landstreken niet te doorreizen zijn. Het is op den dromedaris veel meer dan op den tweebultigen kameel, dat de naam van schip der woestijnen toepasselijk is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken