Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 26 (1880)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 26
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 26Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 26

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.93 MB)

Scans (477.33 MB)

ebook (8.14 MB)

XML (1.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

verhalen
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 26

(1880)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Theodoor Van Lerius.
Vervolg van blz. 158.

De groote diensten door Van Lerius zoo belangloos gedurende meer dan 40 jaren aan de St.-Jacobskerk en aan de christene kunst bewezen, hadden sedert lang de aandacht der geestelijke overheid opgewekt. Den 12n November geliefde het Z.H. Paus Leo den XIIIe, op voorstel van Z.E. den kardinaal Victor Deschamps, aan onzen stadgenoot de ridderorde van den H. Gregorius-den-Groote te verleenen. Het nieuws dezer onderscheiding kwam op 10 December te Antwerpen en werd met vreugde door de talrijke kennissen onzes medeburgers ontvangen. ‘Die benoeming,’ schreef een zijner letterkundige vrienden, ‘zal aan allen die den waardigen en kundigen man kennen, grootelijks genoegen doen. In het kerkbestuur, gelijk in het historische vak en de schoone kunsten, heeft Van Lerius vele diensten bewezen. Wij zijn gelukkig deze tijding te mogen bekend maken.’

Door een zonderling samentreffen, werden wij op denzelfden dag met dezelfde onderscheiding vereerd, evenals ons beider vriend de uitmuntende kunstschilder J. Lodewijk Hendrix. Gezamentlijk deden wij, te dezer gelegenheid, de vereischte ambtelijke bezoeken, en de heer Van Lerius die, uit hoofde zijner ziekte, sedert lang te Brussel niet was geweest, nam zijn kort oponthoud in België's hoofdstad te baat om het koninklijk museum van schilderijen in oogenschouw te nemen en zoowel de heerlijke nieuwbekomene tafereelen als de goede rangschikking der kunstwerken te bewonderen. Op 2 Januari 1879 gewaardigde Z.M. Leopold II het koninklijk besluit te onderteekenen waardoor onze stadgenoot gemachtigd werd de kenteekens der hooggeschatte hem vergunde ridderorde te dragen.

Dit heugelijk bezoek was de laatste ambtelijke omstandigheid waarin wij onzen geachten medewerker ontmoetten. Weinigen tijd na zijn uitstapje naar Brussel overviel hem eene nieuwe ongesteldheid, waardoor hij verplicht werd den ganschen winter te huis te blijven. In den volgenden zomer poogde Van Lerius wederom in de warme zonnestralen frissche krachten te scheppen, doch eene nieuwe verkoudheid maakte hem andermaal bedlegerig, en de ijskoude winter van 1879-1880 was hem buiten twijfel niet voordeelig. Zijne voeten waren soms gezwollen, en hij was beducht waterzuchtig te worden.

Aldus tegen wil en dank te huis gehouden, vond Van Lerius stof voor geestuitspanning in het bestudeeren der fraaie verzameling van schilderijen die hij sedert zijn huwelijk had aangelegd en waarin reeds een aanzienlijk getal goede voortbrengselen van Antwerpsche meesters prijkten; zijne verzameling van plaatdrukken verschafte hem niet minder genot en het was hem een lust de dikwerf zoo moeilijk verkregene kunstschatten aan de vrienden en liefhebbers te toonen die hem kwamen bezoeken. Zijne grondige kennis zoo der wereldlijke als geestelijke geschiedenis kwam hem alsdan te stade, terwijl hij door zijne hagiographische studiën onmiddellijk het onderwerp der meest ingewikkelde samenstellingen kon aanduiden. Geerne deelde hij de vrucht zijner nasporingen aan de beoefenaars onzer nationale geschiedenis mede, en weinige historische werken zijn sedert jaren te Antwerpen verschenen, waartoe hij niet, op de eene of andere wijze, heeft bijgedragen.

In den loop zijner ziekte onttrok Van Lerius zich beurtelings aan al de kringen waarin hij werkzaam was geweest. Eenigen tijd had hij deel gemaakt van de maatschappij ‘Eendracht maakt Macht,’ en zelfs aldaar de functiën van secretaris waargenomen, doch onze vriend had weldra bemerkt dat de politiek zijne zaak niet was, en hij had zich uit het gewoel van het openbaar leven in de stille rust zijner woning bij zijn dierbaar huisgezin en zijne geliefde boeken teruggetrokken. - Daarna had hij vaarwel aan de letter- en kunstkringen gezegd om met de Commissie van graf- en gedenkschriften en zijne geliefde maatschappij: Artibus Patriae te eindigen. In de twee laatste vereenigingen werd evenwel 's mans ontslag niet aanvaard en, op het aandringen zijner medeleden, bleef hij den voorzitterstitel tot den dag van zijn dood behouden.

Zoo even spraken wij van Van Lerius' gezin. Wij mogen hier aanteekenen dat onze vriend den huiselijken haard boven alles beminde. Daar ook genoot hij een heil dat door menigeen met een benijdend oog beschouwd mocht worden. Twee kinderen waren uit zijnen echt gesproten: Maria-Francisca de Paula-Gabriela-Hermanna-Josepha-Catharina op 15 November 1865 geboren en Josephus-Maria-Desideratus-Franciscus de Paula, die op 3 October 1868 het levenslicht had gezien. In hunne opvoeding vond Van Lerius een buitengewoon behagen, en men zag den geleerde die den ganschen dag aan de studie van ons verleden toewijdde, zich met een oprecht vaderlijk gevoel op de ontwikkeling dier jeugdige verstanden toeleggen, en, als een ware leermeester, hunne eerste stappen op het veld van kennis en deugd bewaken.

[pagina 181]
[p. 181]

Op Dinsdag 20 April gevoelde Van Lerius zich minder wel dan de vorige dagen. Zijn eetlust was gansch verdwenen en de twee bekwame geneesheeren Antoon Kums en P. de Caisne, die onzen stadgenoot in verpleging hadden, waren onmiddellijk ontboden geworden. Ofschoon ernstig krank, scheen onze vriend evenwel niet met een buitengewoon gevaar bedreigd; doch tegen den avond verergerde zijn toestand dusdanig dat hij zelf het verlangen uitdrukte den laatsten troost der stervenden te ontvangen.

Ten volle was hij bij zijn lot gelaten. Immers sedert lang had hij, als het ware, vaarwel aan het aardsche gezegd om zich alleen met het eeuwige bezig te houden. De godsdienst die hem steeds tot steun had verstrekt, geleidde hem thans tot zijne hoogere bestemming en zijne laatste oogenblikken waren die eens vromen. Nadat hij met den grootsten eerbied de laatste heilige sacramenten had ontvangen, deed hij zijne kinderen naderen, en hun den vaderlijken zegen gevende, zegde hij hun met overtuiging: ‘Kinderen, weest immer braaf! bemint uwe moeder, dan zullen wij ons eens te zamen hierboven verblijden.’ Eenige stonden later, ten 12 1/2 ure 's nachts, was hij een lijk.

De maar van 's mans overlijden verspreidde zich snel door de stad, en, men mag het getuigen, zijn afsterven werd algemeen betreurd. Inderdaad Van Lerius had geene vijanden, en zijne kunstkennissen werden algemeen gewaardeerd.

De lijkdienst werd op Maandag 26 April ten 11 ure gesteld. Ten 10 1/2 ure vereenigde zich in het sterfhuis eene talrijke schaar vrienden die den overledene eene laatste hulde wilden brengen. De slippen van het baarkleed werden gedragen door de heeren schepen J. Cuylits, als voorzitter der Koninklijke Maatschappij van Schoone Kunsten, Em. Koelman, als voorzitter van het bureel der kerkmeesters van St.-Jacobs, Frederik Belpaire, als commandeur der orde van den H. Gregorius den Groote, ridder Leo de Burbure, als lid van het academisch korps der koninklijke academie van Antwerpen, Gustaaf Kempeneers, als regent derzelfde koninklijke academie, Ph. Rombouts, als bijzondere medewerker van den overledene, P. Génard, als secretaris der Provinciale Commissie voor Grafen Gedenkschriften, A.L. Jaumar, als voorzitter der fabriek van St.-Jacobs en A. Goovaerts-Van den Wouwer, namens het broederschap der Veertiendaagsche Berechting, waarvan Van Lerius prefect was geweest.

Na den plechtigen lijkdienst begaf men zich naar het kerkhof van Berchem alwaar de begrafenis zou geschieden. Het graf was aan den linkerzijde des tempels voorbereid. Op het oogenblik dat het stoffelijk overschot onzes vriends zich voor immer aan ons oog ging onttrekken, spraken wij het volgende vaarwel uit:

‘Mijnheeren,

In afwachting eener plechtigere hulde, breng ik namens de Provinciale Commissie van Graf- en Gedenkschriften en verscheidene andere geschiedkundige kringen, den laatsten groet aan eenen man dien wij, gedurende meer dan dertig jaren, niet alleen als vriend hebben lief gehad, maar ook als geleerde en vaderlander hebben hoog geschat en vereerd.

Theodoor Van Lerius heeft groote diensten aan de nationale letteren bewezen; hij heeft zijnen naam gehecht aan de prachtigste parel van België's kunstkroon; zijne nagedachtenis zal voortleven zoo lang er ten onzent lieden zullen zijn die de werken onzer onovertroffene kunstschool naar eisch zullen weten te schatten en de stappen van roemrijke voorzaten pogen te volgen.

Met een taai geduld gewapend en door het licht der wetenschap geleid, heeft hij het floers opgelicht dat de voortbrengselen onzer vroegere schilders, beeldhouwers en bouwkundigen omhulde, en hunne faam in haren zuiveren en waren glans hersteld. Het boek der geschiedenis is door zijne bekwame hand met menige schitterende bladzijde verrijkt geworden.

Medewerker van den overledene in verscheidene ons toevertrouwde zendingen, voelen wij diep het verlies dat wij door 's mans dood ondergaan. Ten volle deelen wij in den rouw zijner achtbare familie en der talrijke noodlijdenden welke zijne milde hand ondersteunde. Met de droefheid in het harte verwijderen wij ons van het stoffelijk omhulsel dat eens met zooveel kunde, rechtzinnigheid en vriendschap was bezield.

Bij den tol dien al het geschapene aan den dood moet betalen, zeggen wij u, waarde collega, vaarwel; moge God, dien gij zoo vurig hebt bemind, u reeds het loon hebben vergund dat Hij den deugdzamen heeft voorbereid.

Vaarwel tot in het ander leven!’

's Mans graf is gesloten! Met innige smart leggen wij daarop deze bladzijden neder; mogen zij waardig worden gevonden van onzen te vroeg ontslapen vriend.

P. Génard.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Pieter Marius Nicolaas Jan GĂ©nard

  • over Theodoor Frans van Lerius