Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 30 (1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 30
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 30Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 30

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.03 MB)

Scans (460.14 MB)

ebook (7.65 MB)

XML (1.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

verhalen
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 30

(1884)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Uit het kunstenaarsleven.
(Vervolg van blz. 7.)

De toonen eener ontstemde trompet, van eene trom en een draaiorgel lieten zich op dit oogenblik in de dorpsstraat hooren, en kort daarna verkondigde de heesche stem van een knaap ‘dat signor Pandolfo, de wijdvermaarde Egyptische toovenaar, morgen avond ten 7 ure eene groote voorstelling in de bovennatuurlijke tooverkunst zou geven; verder zouden madame Mondolfierie en juffrouw Edmée de eer hebben, Oostersche dansen uit te voeren, zoude signor Pandolfo met de gebroeders Zingari verschillende buitengewone kunsten doen, en 't spektakel besloten worden met een groot ballet en drama, genaamd: Willem Tell of de bevrijde Zwitser, door de gezamenlijke leden van het gezelschap voor de eerste maal ten tooneel gevoerd.’

Frans zat aan het venster; hij sloeg de oogen op en zag onverschillig toe. Een magere knaap van omtrent vijftien jaren met een zwarten krullekop en grove handen, voeten, knieën en ellebogen, armzalig gekleed met een geweven spannenden overtrek, sloeg de trom; achter hem, kwam met een draaiorgel en een aap, het meisje met de schoone wilde oogen, wier beeld Elberg zich reeds een uur en langer niet meer uit het hoofd had kunnen zetten en dat al zijne gedachten bezig hield. Hij sprong op en ging de straat op waar hij zich onder de kinderen en leegloopers mengde, die daar bijeengeschaard waren. Weldra hadden de jongen en het meisje de laatste huizen van het dorp achter zich; de jongen wierp trom en trompet neer, trok over zijne gebreide vleeschkleurige onderkleeding, een ouden versleten jas aan, en hielp vervolgens het meisje het draaiorgel op den rug nemen. De dorpsjongens, begrijpende, dat er nu niets bijzonders verder te zien zou zijn, maakten bij groepen rechtsomkeert, slenterden naar huis terug en onderhielden zich over de vertooning van den volgenden dag.

Niet zoo Frans Elberg. Zoodra de laatste nalooper weg was, naderde hij het meisje, dat hij tot hiertoe onbemerkt en op eenigen afstand gevolgd was; want de kleine was maar doorgestapt, zonder rechts of links om te zien, met de doffe onverschilligheid van iemand, die eene hem opgelegde taak volbrengt zonder daar met zijne gedachten bij te zijn.

Zij zag op, toen hij aan hare zijde trad. Welk eene verandering vertoonde zich op eens op haar onverschillig gezicht! hoe kwam er eensklaps leven in elken trek! De oogen tintelden, de lippen ontsloten zich tot een zoet lachje over sneeuwwitte, kleine tanden, en een warme gloed verbreidde zich onder de donkere, bleeke, maar doorzichtige huid.

- o, Mijnheer, stamelde zij.

- Zijt ge blij, dat ge mij weerziet, kleine? vroeg Elberg, dien 't innig streelde, een gezicht door zijne verschijning zoo te zien ophelderen.

- O zeker, dat verheugt mij zeer.

- Hoe heet gij?

- Edmée, mijnheer.

- Zoudt ge niet willen, dat ik uw portret teekende?

- 't Mijne, mijnheer? vroeg zij verwonderd en tegelijk blozende en lachende.

[pagina 27]
[p. 27]

- Ja, 't uwe, kind. Als ge het mij laat doen, zal ik er u voor beloonen.

Eene smartelijke uitdrukking vloog over de trekken der kleine en zij stamelde: ‘Ik zou wel willen..... maar...’

- Durft ge niet? Waarom niet?

- 't Is enkel omdat ze bang is, zei nu de jongen, 't woord voor haar opnemende. Ze is bang, dat het wijf haar dan slagen zal. 't Is zoo'n tang, die oude heks!

- Maar als ik het vooraf vraag en er haar iets voor betaal?

- O, dan zal ze er misschien niet tegen zijn.

Er werd dus afgesproken, dat Elberg de oude vrouw den volgenden morgen zou komen spreken. Hij drukte aan elk kind eenen frank in de hand, en de kinderen gingen dan 't bosch in, terwijl de schilder naar de herberg terugkeerde.

Den volgenden dag werd de koop gesloten. Twee franken dadelijk, nog twee, na voltooiing van het werk en een frank extra voor elke zitting Mitsdien stond de oude vrouw toe, dat Edmée zoo dikwijls voor den schilder zitten mocht, als deze verkoos, mits zij daarom haar ander gewone werk niet verzuimde.

Edmée was voor Elberg eene merkwaardige studie, zoo wel wat haar karakter, als wat haar uiterlijke betrof. Slecht voorbeeld, onbeteugelde hartstochten, grove mishandeling, bedrog, willekeur, gruwzaamheid of gebrek aan alle zedelijk gevoel bij de halfwilden, onder welke zij was opgegroeid, - dat was de zedelijke kring, waarin zij de meisjesjaren had bereikt; dat was de bodem, waarin een warm hart, een diep gevoel, een fijn gewaarwordingsvermogen, een helder verstand en een levendige zin voor al 't bevallige en schoone waren gezaaid geworden. Geen spoor van gemeenheid was in de natuur van het meisje; geen woord kwam over Edmee's lippen, dat niet eene diepe beteekenis had; en elke beweging harer leden verried eene vreemde, eigenaardige bevalligheid.

Elberg was geheel betooverd door het lieve kind, dat, als het voor hem zat of stond, niet alleen zijne kleinste bedoelingen scheen te raden, maar in hem steeds slechts gedachten van eene wonderschoone gestalte opwekte. Hij schetste, teekende en schilderde haar in alle mogelijke houdingen. Somwijlen vreesde hij, haar te vermoeien, doch als hij haar deze vrees te kennen gaf, schudde zij met een betooverend lachje en een nadrukkelijk ‘Nooit’ het hoofd. Zoo werkte hij dan voort en redekavelde soms met haar, maar kon ook wel eens een uur lang een zwijgen in acht nemen, dat zij nooit trachtte af te breken.

Eindelijk, nadat de troep ten vijfden male zijne onherroepelijk laatste voorstelling gegeven had, pakten de kustenmakers toch hun armzalig boeltje op, om hunne omzwervingen te vervolgen. Zoo deed ook Elberg; onder menig zwaren zucht nam hij zijn ranseltje, haalde den wandelstok uit den hoek en sloeg den weg naar Parijs in, waar hij op dit tijdstip zijne werkplaats had. De tijd zijner zomerreis was om en hij keerde in zijn kwartier Beaujon terug, om er rustig de vruchten van te plukken.

(Wordt voortgezet.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken