Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 32 (1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 32
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 32Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 32

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.84 MB)

Scans (535.87 MB)

ebook (9.90 MB)

XML (1.16 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 32

(1886)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De zwarte vrouw.

Hebt gij ooit een krankzinnigengesticht bezocht, waarde lezer? Zeker de meesten uwer niet en velen gevoelen reeds een afgrijzen op de eenvoudige vraag. En toch, het is geen gevoel van afgrijzen, maar van weemoed, dat u vervult, als gij u beweegt te midden van die ongelukkige natuurgenooten wier denkvermogen is gekrenkt of, ongelukkiger nog en dieper te beklagen, als hun het vermogen tot denken is verbleven en slechts één somber beeld, één denkbeeld hen vervolgt en zij voor het overige zich van hun bestaan bewust zijn niet alleen, maar ook het begrip van hun lijden met zich omdragen: ongelukkig de lijders die door een zoodanig vast gedacht worden gekweld dat langzaam het lichaam sloopt en de krachten verteert.

Voor eenige jaren bezocht ik een ouden vriend, toen geneesheer in een krankzinnigengesticht. Hij leidde mij daarin rond en wees mij onder andere eenen zinnelooze, wiens geschiedenis hij mij verhaalde.

De kamer, welke wij binnentraden, was ruim en zindelijk, en geleek naar alle overige vertrekken, die ik tot dusverre in het gesticht gezien had. Op een bed lag de uitgeteerde gestalte van eenen man, die, voortdurend, korte, afgebrokene, en, door de snelheid waarmede zij uitgesproken werden, voor het grootste gedeelte onverstaanbare volzinnen liet hooren, en steeds rusteloos van houding veranderde. De blik van den lijder, uit een paar donkere ingevallen oogen, was strak op één punt gericht; van tijd tot tijd haalde hij diep adem en hield zich eenige seconden rustig, om daarna weder al zijne ledematen in beweging te brengen.

De man, dien gij daar ziet liggen, zeide mijn vriend, die met rasse schreden zijn einde te gemoet gaat, is een gewezen fabrikant, die, na zijne fabriek te hebben overgelaten, zich in een schilderachtig gelegen plaatsje gevestigd had. Daar hij een weduwenaar was zonder kinderen en nog in het best van zijn leven, - dat zegt men toch van veertig jaar - deden zich onderscheidene partijen op, en hij trad dan ook weldra in het huwelijk met een nauwelijks twintigjarig meisje van goede familie. Wij hebben haar eenige dagen geleden hier gezien; men kan zich geen liefelijker en bevalliger wezen voorstellen.

Ondanks het verschil in jaren, was het huwelijk toch zeer gelukkig. Een knaapje, dat er uit geboren werd, hield de moeder weldra geheel bezig. Inmiddels had Hermanus - zoo zal ik den fabrikant noemen - een schoon buitengoed aangekocht, waar hij een groot deel van zijnen tijd doorbracht. Het ontging zijne vrouw geenszins, dat allengs eene verandering in zijn karakter ontstond. Hij was steeds driftig van aard geweest, doch werd nu hoe langer hoe prikkelbaarder. De zachtzinnige vrouw schreef dit toe aan sommige zijner ondernemingen, waaraan natuurlijk zorg en onzekerheid verbonden waren.

Omstreeks dien tijd vestigde zich in het stadje eene familie, die jaren met Hermanus bekend was geweest. Zijne vrouw bespeurde, dat hij dit bericht met eene soort van heimelijken angst vernam. Er was echter niets aan te doen. De familie bezocht Hermanus, vernieuwde de vroegere kennismaking, en

[pagina 111]
[p. 111]

de beide vrouwen, die ongeveer van denzelfden ouderdom waren, werden zeer bevriend met elkander. Hermanus' echtgenoote ontwaarde niet, dat hij haar ongaarne, naar hare nieuwe vriendin, die ook hare buurvrouw was, zag gaan en haar telkens, als zij deze bezocht had, doorvorschend aanzag.

Niet zelden had zij ook behoefte om haar hart voor hare deelnemende vriendin uit te storten. Hel bedroefde haar zeer, dat haar man zijn zoontje, haar geluk en vreugde, niet zoo lief scheen te hebben, als het haars inziens verdiende. Ja, als hij - hetgeen voor het overige zelden gebeurde - het kind op de knie nam en in de oogen zag, schenen hem zelfs dikwijls sombere gedachten te overvallen. ‘Gij hadt, zeide hij eens, geen jongen moeten worden! Gij zult nu mijne inborst overerven, en alles, wat in mij duister en verschrikkelijk is, zal in u nog veel schrikwekkender schijnen.’

Dit was wel slechts een losse, grillige inval, doch de moeder kon niet nalaten zich er weken lang over te verontrusten en er de meest uiteenloopende uitleggingen aan te geven.

Allengs werd Hermanus somber en stiller. Op zekeren avond, dat hij laat was te huis gekomen, en al wat hem werd voorgezet, had gegeten, zonder een woord te spreken, liet hij het vijfjarig knaapje bij zich komen en zag het lang in de oogen.

- Als gij maar niet zoo op mij geleekt! zeide hij. Maar gij hebt mijne zwarte oogen, elk mijner trekken, en mijn zwart haar. Gij zijt juist als die andere.

- Wie, welke andere? vroeg de bezorgde moeder.

- Gij weet, zegde Hermanus, dat ik uit mijn eerste huwelijk nog een zoon had. Hij stierf - toen hij omstreeks zoo oud was als onze Arthur.

- Arthur is het gezondste kind dat er leeft! riep de moeder.

- Wat kan men daarvan weten? hernam de vader. Ik verhaal de zonden der ouders tot op het derde geslacht, zoo staat er in de schriftuur. De kinderen erven onze ziekten, de kiemen der kwalen van lichaam en geest, die in ons liggen. Beter is het, nooit geboren te zijn, beter vroeg te sterven, dan elk oogenblik, dat men leeft, den dag te gemoet te gaan, waarop, naar een duister besluit, het oordeel over ons zijne vervulling moet vinden.

- Maar hoe komt gij toch op die verschrikkelijke gedachte?

Hermanus zweeg.

De arme vrouw was na dit gesprek zoo ontroerd, dat zij, als aan den stoel genageld, zitten bleef, nadat Hermanus zich reeds verwijderd had om zich ter rust te begeven. Lang staarde zij als wezenloos naar den grond en zocht te vergeefs den sleutel zijner raadselachtige woorden. Eindelijk herstelde zij zich eenigszins en bracht het kind in het aangrenzend vertrek, waar zijne legerstede niet ver van die zijner ouders verwijderd stond.

Zij gevoelde echter, dat zij nog niet zou kunnen slapen. Zij ging weer in de woonkamer, opende de schrijftafel, nam een blad papier en begon eenen brief aan hare moeder te schrijven (haar vader, een ambtenaar, was sedert een jaar verplaatst).

Plotseling, hoorde zij, dat haar man opstond en, als zocht hij iets, in de andere kamer rondliep. Hierop werd het weer stil. Het licht in de hand houdende, opende zij de deur, waaraan zij, om niet neer te zijgen, zich krampachtig moest vastklemmen.

Met woesten blik, en een verwilderd gelaat, stond Hermanus, met een mes in de hand, voor het slapend wicht, gereed om het kind het moordtuig door het hart te stooten. Hermanus! riep zij in doodsangst. - Hij scheen als uit een droom te ontwaken, het mes viel hem uit de hand, en angstig drong hij zich tegen den muur.

- De zwarte vrouw! riep hij, terwijl de andere woorden in een onsamenhangend gestamel wegstierven.

Den volgenden dag bezocht mevrouw Hermanus hare buurvrouw. Hare tranen, die zij niet vermocht te weerhouden, verrieden weldra, hoe bang het haar om het harte was.

- Wat scheelt u? vroeg de vrouw, met oprechte deelneming.

Mevrouw Hermanus antwoordde, dat zij voor haar man bezorgd was; en toch niet alles kon mededeelen, wat haar beangste

Hare vriendin zweeg eene poos en sprak toen na eenig aarzelen:

- Misschien is het mijn plicht u iets mede te deelen over den toestand van uwen man, waarover gij zoo bezorgd zijt.

- Spreek, spreek.

- Maar gij moet niet te zeer verschrikken.

Hermanus' vrouw verbleekte en zeide met bevende lippen:

- Neen, neen! Spreek maar.

- Uw man, zegde de buurvrouw, is eens krankzinnig geweest. Hij heeft in een zothuis gezeten. Men geloofde niet, dat hij ooit weer herstellen zou. Hij had in zijne krankzinnigheid eene afschuwelijke daad gepleegd.

- Wat? vroeg de vrouw.

- In eene vlaag van razernij, had hij het zoontje gedood, dat hem uit zijn eerste huwelijk geboren was.

De kleine Arthur speelde aan de voeten zijner moeder. Met eene wilde beweging der hand, trok zij hem naar zich toe, zoodat hij haar verwonderd aanzag.

- Toen men hem gevangen nam, zeide hij, dat eene in het zwart gekleede vrouw steeds voor hem was gegaan en hem tot de daad had aangezet. Hij moest zijn kind er voor bewaren, om eens, gelijk hij zelf, waanzinnig te worden.

Hermanus' vrouw beefde over haar geheel lichaam, want zij herinnerde zich, dat haar man ook nu weder van eene zwarte vrouw gesproken had.

Men kan gereedelijk denken, in welke gemoedsstemming de ongelukkige vrouw huiswaarts keerde en den tijd doorbracht die nu volgde. Dag en nacht beefde zij voor het leven haars kinds. Dag en nacht klopte haar hart in krampachtige spanning. Dag en nacht nam zij den toestand van haren echtgenoot waar.

Eindelijk, nam zij het besluit, van haar kind te scheiden en het aan de hoede harer ouders te vertrouwen. Hermanus gaf daaraan zijne toestemming en het knaapje scheen dus ontrukt aan het gevaar, dat hem, misschien reeds lang, boven het hoofd hing.

Jaren gingen voorbij. In Hermanus' gemoed scheen, na een tijdperk van overspanning, weder een tijd van rust, misschien wel van afmatting, te zijn ontstaan. Hij werd handelbaar en gaf in alles toe. Omtrent den bewusten nacht en zijn vroe-

[pagina 112]
[p. 112]

geren toestand bewaarde hij het stilzwijgen, als schaamde hij zich er over. In het hart zijner vrouw werd nu het vertrouwen en de hoop weer levendig, dat de sluimerende woeste elementen in den boezem van haren echtgenoot voor altijd tot bedaren gebracht waren. Het gebeurde van dien verschrikkelijken nacht drong zich als een kwade droom naar den achtergrond der ziel terug, waar al ons leed rust, waarover wij hebben gezegevierd.

De kleine Arthur was reeds drie jaren afwezig, en in het hart zijner moeder ontstond het innig verlangen om hem weer te zien. De buurvrouw, die in deze geraadpleegd werd, zei ja noch neen, opperde bedenkingen, en liet de beslissing eindelijk geheel aan de moeder zelve over. De zucht van deze, om haar kind, ten minste voor eenige dagen, weer bij zich te hebben, woog tegen alle bezwaren op. Er werd een brief geschreven, en weldra lag de kleine aan den boezem zijner moeder.

Het St.-Nicolaasfeest naderde en de moeder had alles tot een feest voor haar lieveling in gereedheid gebracht. Ook de vader, die op het gezicht van het kind weder stil en in zich zelve gekeerd werd, had zijn aandeel in de geschenken bijgedragen.

Vroolijk had het kind, evenals de moeder, den avond doorgebracht.

Het was drie ure in den nacht, toen plotseling een dienstmeisje het huis uitstormde onder het geroep:

- Om Godswil, help, help! mijnheer vermoordt zijn kind.

In huis en in de slaapkamer gekomen, zagen de buren het kind dood, in zijn bloed wentelend, op den grond liggen. Een bebloed kapmes lag naast hem. In het midden van het vertrek stond Hermanus, met verglaasde oogen, in de ruimte te staren, roepende: ‘Ik moest het doen, de zwarte vrouw ging voor mij uit en heeft het mij geboden.’

 

***

 

Gij ziet, besloot mijn vriend, in welken toestand hij zich sedert bevindt.

De zieke, sedert verscheidene dagen bewusteloos, had van dit verhaal niets gehoord.

- Hij overleeft dezen nacht niet! zeide mijn vriend, en zich tot den waker wendende, vervolgde hij: Verversch het ijs op zijn voorhoofd! Geef hem geene medicijnen meer, maar des te meer drinken.

Wij verwijderden ons.

Het was middernacht geworden, zonder dat ik het bemerkt had.

Ik wilde juist opstaan om huiswaarts te keeren, toen zachtjes de deur geopend werd en de waker verscheen, die bij Hermanus was achtergelaten.

- Dadelijk! zei de dokter, en vervolgde toen tot mij: Laat ons nog eens op nr 34 gaan. Het zal wel voor het laatst zijn.

Wij traden het vertrek weder binnen.

Hermanus was bedaard en afgemat. Slechts nu en dan maakte hij eene beweging en lispelde een onverstaanbaar woord.

- Ik bevind mij bijzonder goed, zegde hij eindelijk zacht. Zoo licht is alles aan mij - ik ben als herboren.

Langzaam bracht hij den arm onder het hoofd, en wendde zich vertrouwelijk naar den dokter, als wilde hij dezen eene blijde mare mededeelen.

- Dokter! Niet waar? gij geloofdet niet dat ik zoo gezond kon worden als ik nu ben?

Met een ernstig gezicht vervolgde hij:

- Een half uur geleden, precies te middernacht, heb ik de zwarte vrouw gezien. Zij had den sluier weggeslagen en scheen zoo zachtzinnig en met mij verzoend! Zij had mijne beide kinderen op de armen - mijne twee zoontjes - en die zagen er zoo bloeiend en gezond uit - en zoo netjes opgeschikt - o, zoo opgeschikt - een heldere gloed omstraalde hunne hoofdjes - maar -

Zijn gelaat nam eene sombere uitdrukking aan.

- De zwarte vrouw komt terug - en zij treedt tusschen u en -

Hij wees met den vinger - zijne oogen stonden weder verwilderd en bewogen zich heen en weer, als volgden zij iemand die in de kamer rondliep.

- Zij komt hoe langer hoe nader bij, riep hij, al nader en nader.

Een gil - en hij zonk dood in zijn kussen terug.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken