Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamsche School. Jaargang 33 (1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 33
Afbeelding van De Vlaamsche School. Jaargang 33Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamsche School. Jaargang 33

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.38 MB)

Scans (475.86 MB)

ebook (8.24 MB)

XML (1.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

verhalen
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamsche School. Jaargang 33

(1887)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Kunstbeelden en lichtbeelden.

In het blad la Nature komt eene belangrijke mededeeling voor, welke overgenomen werd door den Bulletin de l'association belge de photographie, jaargang 1886, Nr 10, handelende over den gang van het paard.

In dat stuk worden lichtteekeningen medegedeeld, oogenblikkelijk volgens loopende paarden getrokken.

Van eene dier platen wordt gezegd:

‘Het schijnt moeilijk, bij den eersten oogopslag, aan te nemen, dat dit beeld paarden in grooten galop voorstelt; niets is nochtans zoo waar. De drie paarden galoppeeren, leggende 6 tot 8 meters wegs af in eene seconde. Wij zullen doen opmerken, dat de twee beenen van denzelfden kant voorwaarts gericht zijn, wat bij het draven niet geschiedt; bij den telgang is de beweging zeer verschillend. De beenen zijn bijna gestrekt, en zeer weinig boven den grond verheven. Doch dit zien wij slechts zeer moeilijk bij middel onzer oogen; de behendigste navorschers ondergaan den invloed der omgeving en van hunne voorgangers.’

Die bemerking schijnt ons onjuist, en ziehier waarom: De gang van het paard kan hoofdzakelijk in drie verschillende bewegingen verdeeld worden. De gewone stap, de draf en de galop.

Bij den stap laten zich vier slagen der hoeven vernemen. Eerst, die van den voorsten voet, links; dan, die van den achtersten voet, rechts; dan, die van den voorsten voet, rechts, en eindelijk, die van den achtersten voet, links.



illustratie

Terwijl de eerste voet den grond raakt, buigt zich het tweede been, enz.

Bij den draf hoort men slechts twee slagen; de draf bestaat eigenlijk uit een kleinen sprong, waarbij het voorste been links zich buigt, strekt en neerzet, tegelijkertijd als het achterste been rechts; daarop volgt dezelfde beweging der twee overige beenen, derwijze dat deze laatste hunne buiging beginnen, juist op het oogenblik dat de twee eersten den grond aanraken.

[pagina 192]
[p. 192]

De draf kan als volgt afgebeeld worden:



illustratie

Terwijl de dansmaat van den gewonen stap 1, 2, 3, 4... 1, 2, 3, 4 klinkt, slaat de maat bij den draf 1, 2... 1, 2.

De eene maat is ongeveer zoolang als de de andere; voor het draven is bijgevolg het voorwaarts rukken eens zoo snel als bij het gaan. In deze laatste beweging staan voortdurend drie voeten tegelijkertijd op den grond, terwijl in het draven beurtelings twee tegenovergestelde voeten staan, en het gansche lichaam intusschentijd eene kleine poos in de lucht zweeft, hetgeen den eigenlijken sprong teweegbrengt.

Een paard, dat in grooten galop vooruit rent, zet eerst den eenen na den anderen de twee voorste, en dan achtereenvolgend de twee achterste voeten neer; zeer zelden staan de voeten hierbij op eene lijn die loodrecht is op de richting van de vlucht. Terwijl de voorste beenen voorwaarts gestrekt zijn, buigen de achterste in dezelfde richting, en zij zetten zich ten gronde, zeer nabij, soms wel op dezelfde plaats waar de voorste gestaan hebben. De eerste en de tweede slag volgen zoo kort op elkander, evenals de derde en de vierde, dat zij eigenlijk slechts eenen slag uitmaken, ook luidende 1, 2... 1, 2, gelijk bij den draf; doch hier zijn het, zooals gezegd, niet dezelfde voeten, die den grond aanstooten.



illustratie

De bewegingen zijn veel grooter bij het galoppeeren, dat eigenlijk bestaat uit eene reeks gelijke sprongen. Eene wezenlijk vlottende of zwevende beweging heeft plaats tusschen 1, 2 en 1, 2 bij het strekken der beenen; tusschen 1 en 2 geschiedt de samentrekking. Na 2, verloopt veel meer tijds dan na 1.

Er bestaat nog eene vierde wijze van rijden, die kleine galop kan genoemd worden, en waarbij, evenals in den grooten galop, achtereenvolgende sprongen worden gemaakt. Doch bij deze volgen de bewegingen elkander veel minder snel op en hebben de strekkingen en buigingen minder omvang.



illustratie

De maat van dien rit klinkt duidelijk 1, 2... 3, 4. Wanneer 3 ten gronde komt, zijn 1 en 2 reeds in de hoogte, en daar wordt 1, die na 2 ten gronde viel, voorwaarts gebracht; dezelfde beweging heeft plaats bij de achterste beenen, zoodat op een gegeven oogenblik 1 en 3 voorwaarts, en 2 en 4 achterwaarts gestrekt zijn. Soms valt 4 zeer kort op 3, zoodat men 1, 2, 3... 1, 2, 3 hoort klinken. Het is zeer waarschijnlijk die galop, welke bovengemelde plaat afbeeldt. Hier dient overigens bijgevoegd, dat, wanneer in gewonen galop een paard 6 tot 8 meters aflegt in eene seconde, daarentegen bij grooten galop, zooals in wedrennen, enz., een paard in dezelfde tijdruimte, 10 tot 12 meters ver springt.

Dit alles ware van ondergeschikt belang, indien het slechts als eene aardigheid aangehaald werd.

Doch de schrijver van voormeld artikel raakt daarin een punt aan van groot belang voor de kunst. Na bestadigd te hebben, dat de bedoelde afbeeldingen volgens de natuur, bij de kunstenaars groote verwondering en ongeloof verwekt hadden, zegt hij, dat men zoo gewoon is de paarden in galop afgebeeld te zien met de vier beenen in tegenovergestelde richting uitgestrekt, en zwevende in de lucht, dat iedere andere stelling niet alleen verwonderlijk, maar ook onmogelijk en gek schijnt. Verder wordt gezegd, dat men zou kunnen denken dat het menschelijk oog onbekwaam is om die snelle beweging gade te slaan, hetgeen men dagelijks zeggen hoort. Nochtans beweert de schrijver, eene teekening gezien te hebben, volgens eene Etruscische schildering, een galoppeerend paard voorstellende, dat juist de bewegingen maakt, welke in de besproken lichtteekening afgebeeld zijn.

Hij bemerkte dezelfde bewegingen op eene menigte oude Grieksche vazen, en hij vraagt zich af, waarom de kunstenaars van lateren tijd valsche houdingen en bewegingen aan hunne paarden gaven, waarom de hedendaagsche schilders nooit met de natuur overeenstemden, en of zij min goede oogen hebben dan de ouden. In deze laatste jaren, voegt hij er bij, hebben eenige kunstenaars er zich op toegelegd, om met goeden uitslag natuurbewegingen voor te stellen.

Al de hierboven aangehaalde bewegingen zijn zichtbaar, bij een oplettend aanzien, zonder tusschenkomst der photographie. Eene gansche reeks overgangshoudingen, van het vertrekpunt tot het steunpunt en zelfs gedurende den stand, laten zich verder raden, indien zij niet zichtbaar zijn, doch of die onder plastisch oogpunt te benuttigen zijn, dat is eene tweede vraag.

Het is onbetwistbaar, dat de paardjes en de koetjes van Cuyp, van Potter, van Berchem zeer fraai galoppeeren, huppelen en springen, al zijn zij dan ook volgens de ontdekkingen der photographie niet geteekend; maar moest Cuyp zijne paarden hebben doen galoppeeren, zooals in de besproken plaat uit La Nature, dan zouden zij stellig op ons denzelfden indruk niet teweeggebracht hebben, dewijl onder dergelijke plaat tot verklaring moet geschreven worden: Dit paard galoppeert.

Dat de photographie beter geschikt is dan het menschelijk oog, om den indruk van snelle bewegingen te ondergaan, en die aan te teekenen, zulks is onbetwistbaar. Maar zoo dit, onder mechanisch, natuurkundig en scheikundig opzicht, zeer merkwaardig is, toch betwijfelen wij zeer of het eenig voordeel voor de eigenlijke kunst kan opleveren.

In den tijd verheugde men zich zeer, en zekere photografen pochten er zelfs mede, eenen spoorsneltrein te kunnen afdrukken, terwijl hij zich in volle vaart voortbewoog, en dit met zulke scherpheid, dat elke speek der wielen zichtbaar was.

Inderdaad, zulks is merkwaardig voor een photograaf, maar voor een schilder?

Een rad, waarvan al de speeken zichtbaar en netjes afgeteekend zijn, schijnt niet te draaien, terwijl in dergelijk geval, het hoogste vermogen van den kunstenaar is, aan den toeschouwer het gevoel van beweging te geven.

Kunst is niet de natuur weergeven, zooals zij is (zulks is de taak der photographie); maar wel, zooals zij schijnt te zijn. Het is haar vak, de indrukken voor te stellen, welke de uiterlijke wereld op ons gemoed, zoowel als op ons oog, teweegbrengt.

[pagina 193]
[p. 193]
Ware het niet zoo, dan zou de hoogste uitdrukking der kunst bestaan in het afgieten in was van een levend mensch, aan dat beeld de kleederen van den mensch zelf om te hangen en het eindelijk door een bekwamen haarkapper met eene fijne pruik te laten opsmukken. Een ieder, die eenig kunstgevoel heeft, zal weleens de onaangename gewaarwording gesmaakt hebben, welke dergelijke voorstelling verwekt. Met hoe meer kunde de

illustratie

natuur stoffelijk nagevolgd wordt, des te min kunst bevat het voortbrengsel.

Kunst berust op begoocheling, op bedrieglijken schijn; zij is zooveel het voortbrengsel van het gevoel, het gemoed en het verstand, als van het oog en de hand.

Daarom mag de photographie door den kunstenaar aanzien en gebruikt worden als een getrouwe gids, maar nooit tot een medewerker verheven worden. Photographie is eene nijverheidskunst en zal het altoos blijven. Het is een werktuig en geen denkend, gevoelend wezen; dus, de aartsvijand van den kunstenaar. Zoo een volslagen meester haar kan bedwingen, zooals een paardentemmer zijnen hengst, dan loopt een minder ervaren kunstenaar gedurig gevaar er mede op hol te geraken. Hij doet dan beter, op zijne eigene voeten te gaan, tot dat hij zeker is, uit zijnen kunstzadel niet meer te zullen gewipt worden, wanneer hij eens den Pegasus der Camera obscura wil bestijgen.

Het valt zeer te betwijfelen, dat de kunstenaars uit de oudheid betere oogen hadden dan de hedendaagsche kunstbeoefenaars. Maar gene volgden, evenals deze laatste, zekere stelsels.

Zeer waarschijnlijk hebben zij, om het gevoel van voorwaarts rennen weer te geven, eenvoudiglijk de bewegingen van de beenen hunner paarden iets overdreven, zooals zij meermaals deden, om dergelijk iets voor te stellen; zulks was hun stelsel. Zouden de galoppeerende paarden der oud-Grieksche vazen niet in dat geval zijn?

P.B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken