Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 2 (1889)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 2
Afbeelding van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.42 MB)

Scans (371.62 MB)

ebook (9.24 MB)

XML (0.81 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 2

(1889)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Kunstopleiding

Aan de verdienste onzer nationale kunst, vertegenwoordigd in de wereldtentoonstelling van Parijs, lieten, zoowel de Fransche als onze inlandsche kunstkritiek, volle recht wedervaren. Allen zijn het eens dat onze kunst uitmunt door eigenaardigheid, zelfstandigheid, waarheid, frischheid en coloriet. En ondergingen ook onze

[pagina 185]
[p. 185]

kunstenaars in eenigermate, op technisch gebied, den invloed der moderne strekkingen, die in dit oogenblik van Frankrijk uitgaat, toch wisten zij de hoedanigheden onzer Nationale School te behouden; maar zij leerden ook van de Franschen niet af, datgene waardoor deze hoofdzakelijk uitmunten en wat eigentlijk buiten het technieke ligt: het samenstellen of liever het voorstellen.

Stellig zullen onze kunstenaars een menschelijk figuur zoo nauwkeurig, zoo juist weergeven als eenig Franschman dit kan; maar zelfs onze beste schilders en beeldhouwers staan in bewondering voor het gemak waarmede in het algemeen de Fransche groepen samengezet zijn, de stoutheid der houdingen, wendingen en bewegingen van elk figuur, het bevallige en zwierige der algemeene lijn.

Zelfs bij de Duitschers, die meesters sedert eeuwen in het samenstellen en teekenen, treft men dien Schwung, dat durven niet aan dat de meeste Fransche kunststukken kenschetst. Men zie slechts de beelden welke de gebouwen en vooral de fonteinen der Parijsche tentoonstelling versieren. Niet alleen de gedachte, niet alleen de uitdrukking, door spierenspel en gebaren, zijn daarin treffend; maar vooral de algemeene lijnen, het samenwerken van al de bestanddeelen tot een eenig doel. De vergelijking dier kunstgewrochten met de meeste werken welke wij in ons land zagen oprichten sedert jaren is niet van aard om onzen nationalen trots gaande te maken. Bij deze laatste ontwaart men maar al te dikwijls een moeilijk pogen tot samenbrengen. Is het een groep die men voor zich heeft, dan stuiten de blikken allicht op een of ander figuur, dat aangebracht werd om zekere ruimte te vullen of eene kale plek te versieren, meer dan om mede te werken tot de uitdrukking of de beteekenis van het geheel. Soms ook blijven de ledige ruimten en kale plekken in het gewrocht voortbestaan; dan ontbreekt er samenhang of evenwicht.

Waaraan dienen die zwakheden toegeschreven te worden. Is het omdat onze kunstenaars minder begaafd zijn, minder verstand en geleerdheid bezitten dan die onzer zuiderburen? Zulks is niet te veronderstellen. Is het niet eerder omdat onze kunstenaars niet leerden zien en vergelijken op eenen leeftijd, waarop de hersens nog gewillig indrukken ontvangen en de sporen ervan levenslang behouden.

Men hoore de leeraars der hoogere klassen onzer kunstscholen: de eerste opmerking die zij maken bij het in aanraking komen met hunne nieuwe leerlingen, is altoos deze: - ‘Maar die jongens kunnen niet teekenen!’ - Door dit woord teekenen bedoelen zij niet het min of meer zuiver trekken van lijnen of omtrekken; zij verstaan daardoor het weergeven van het karakter, het innige van het voorgestelde voorwerp of model.

Hunne opmerking is volkomen juist; maar ook, wie leerde de jongens teekenen en hoe leerden zij dit?

Ja, zie, een bezoek in eene tentoonstelling der prijskampen onzer teekenscholen en academiën zal dit weldra doen uitschijnen.

Laat ons heenstappen over het rechtlijnig teekenen en het teekenen naar een in omtrek afgebeeld model, om alleen te spreken van het teekenen naar het pleisteren beeld, het zoogezegde antiek, en het teekenen naar het leven, waarmede de eigentlijke kunstopleiding begint.

Het beeld wordt voor de leerlingen geplaatst, en ieder van hen poogt zoo getrouw mogelijk neus en oogen, armen en beenen, hoofd en romp, bij middel van buskool of teekenkrijt, op het papier na te bootsen. Lukt het niet bij de eerste maal, dan wordt het werk hervat, tot dat eene tamelijk goed gebakerde Venus of een forsch gespierde Hercules te voorschijn komt. En dan is de leerling zeer trotsch op zijn werk, dat hij met fijne arceeringen zoo malsch en zacht heeft weten te maken als ware het van zijde en fluweel. Maar stel het Venusbeeld eens het onderste boven, leg de Hercules eens op den rug, zoodat men ze in het verkort ziet, en kom dan eens kijken wat de negen tienden der leerlingen er zullen van brouwen! De Discobole, de Laokoon, de Gladiator, dat alles hebben zij geteekend en geschaduwd (altoos rechtstaande, van een zeker standpunt gezien en op zekere wijze verlicht); maar op een eenvoudig uithangbord met ‘Hier schenkt men koffij op’, zouden zij kwalijk het koppeken behoorlijk op zijn voetje zetten.

Er ligt toch in elk voorwerp, in elk wezen eene individualiteit, een innig zijn dat men alleen door opmerking en vergelijking kan leeren waardeeren, en dit zoowel bij eene ruwe kei, als bij den bult van den AEsop of de bovenlip van de jagende Diana.

Om de leerlingen daarvan te doordringen, en hun de esthetieke waarde der meesterstukken van de oudheid te doen begrijpen, dienden zij niet alleen die beelden eenmaal fijntjes na te teekenen, zooals gebeurt; maar tien, twintig maal zouden zij dit moeten doen, het beeld langs alle kanten gezien.

Dit nabootsen zou best gebeuren, met eenen ruwen borstel met zwart, op wit papier, zoodat de hoofdlijnen, de karakteristiek, treft. Daarna diende een levend model, naast het beeld geplaatst te worden, natuurlijk in dezelfde houding, om te doen uitschijnen, hoe de meester, al bleef hij ook der natuur getrouw, en waar, iets bovennatuurlijks wist te scheppen. Na dit dubbele onderzoek zou de leerling voor taak moeten hebben, het beeld uit zijn geheugen op het teekenpapier te brengen, en dit weer langs alle kanten gezien. Wanneer hij zulks kon, zou hij geroepen zijn alle mogelijke houdingen en bewegingen van het menschelijk lichaam te croqueeren, afzonderlijk en in groepen, naar de natuur, maar in zoo kort mogelijken tijd. Die studie zou hij het best voortzetten in de turnzalen, in de werkhuizen, in cirken en schouwburgen, enz. enz.

Dergelijke oefeningen zouden hem leeren niet alleen vlug en juist zien en teekenen, maar ook groepeeren, natuurlijke wendingen, uitdrukkelijke houdingen en bewegingen kennen, en daardoor ziel en leven in zijne latere werken brengen; dat ware hun die eigenschappen geven welke het meest

[pagina 186]
[p. 186]

in de voortbrengselen onzer hedendaagsche kunstenaars ontbreken.

 

Aangenomen zijnde dat het bestudeeren der meesterstukken van alle eeuwen onontbeerlijk is, zou de vergelijking van het beeld met het levend model, waarvan hierboven spraak, den heilzaamsten invloed uitoefenen, daar het een evenwicht zou daarstellen voor het al te academische, al te klassieke dat bij alle scholen hoofdgebrek is.

 

Het is van het grootste belang dat de kunstenaar van in zijne vroegste studiejaren in de gelegenheid gesteld worde alle uitdrukkingen, die het uitwerksel zijn der gebaren, houdingen en bewegingen van de ledematen of van de spieren, zoowel als van het groepeeren der acteurs van het tooneel, gade te slaan en te bestudeeren.

Moest hij zich in lateren leeftijd op die navorsching toeleggen, dan zou het hem veel meer moeite kosten, want jong zijnde leert men al spelende; en, wanneer hij op het oogenblik dat hij niet meer studiën, maar gewrochten te leveren heeft, naar die middelen van voordragen moet zoeken, en ze niet bij de hand heeft, bij gemis aan de kennissen die hij in zijne studiejaren kon opdoen, dan zal hij ten eerste veel tijd verliezen, en ten tweede, wat betreurenswaardiger is, niet met het noodige gemak, frischheid en levendigheid zijn beeld uitdenken en tot stand brengen. Hij zal dan tasten en beproeven, het gewrocht met stukken en brokken samenbrengen, en niets d'un jet leveren.

Het is inderdaad eene eigenschap der echte kunstenaars-natuur, onmiddellijk bij het vernemen van een denkbeeld of een feit, bij het ontstaan van een gevoel, zich dit op plastische wijze voor te stellen.

Dit vervormen van het litterarische, philosophische of poëtische tot een stoffelijk beeld, zal met des te meer kracht en eigenaardigheid geschieden, naarmate des kunstenaars geheugen met eenen rijkeren voorraad natuurlijke plastieke posen, die hij in de werkelijkheid zag, voorzien is. Zulken voorraad kan men hem leeren opdoen, en hij zal zijne verbeelding (iets wat niet aangeleerd kan worden) op elk oogenblik ten zeerste behulpzaam zijn.

Ook is het niet van belang ontbloot, dat de kunstenaar zich op regelmatige lichaamsoefeningen toelegge. Buiten het voordeel dat hij er zou uittrekken voor zijne gezondheid, zouden deze oefeningen hem beter al de toestanden van het menschelijk lichaam doen gevoelen en bij gevolg laten weergeven.

Hij die paardrijden kan zal veel natuurlijker een ruiter voorstellen, dan zijn makker, die niet eens weet, door ondervinding, welke houdingen de ledematen aannemen bij den rit. Daar de gymnastiek alle mogelijke bewegingen en houdingen oefent, past zich die regel ook op alle plastische stellingen toe.

Hervatten wij een oogenblik het voorbeeld van den ruiter. Eenieder weet dat, wanneer een voorwerp zich in kring beweegt, het naar het middenpunt overhelt, volgens eene richting, aangegeven door eenen kegel, die den beschreven kring tot basis heeft en waarvan het toppunt die basis naderbijkomt, in evenredigheid der snelheid van de beweging. Op zeer eenvoudige wijze wordt die wiskundige wet verklaard. Doch wanneer men nadenkt, dat niet alleen al de ledematen van het paard dat in kring rent, maar ook al de houdingen en bewegingen van den man, die het paard bestijgt, om in evenwicht te blijven, ook in harmonie moeten zijn met de wijze waarop de hoeven den grond raken; wanneer men dit alles overweegt, zal men toegeven, dat het gemakkelijker is al die posen daadzakelijk te doen gevoelen dan ze door A + B uit te leggen.

Zoo is het ook gelegen met elke andere behandeling. Een ongeoefend man grijpt niet eenen hamer of eene spade aan, zooals een smid of een landbouwer van beroep; maar hij die de gewoonte heeft een voorwerp ter hand te nemen om er geweld mede te doen, zal zich onmiddellijk rekenschap geven van de wijze waarop werktuig en hand ineenzitten, om tot het beoogde doel te geraken, en dan ook die werking natuurlijker nabootsen kunnen.

Niet enkel de lijn, de omtrek, de vorm dienen grondig bestudeerd te worden, ook de verlichting, de stof, hare gedaante, en hare kleur zouden in alle mogelijke toestanden moeten gezien worden. Het model, dat rechtstaande, in 't verkort en liggende nagemaakt werd, zou ook langs alle kanten verlicht moeten worden, door zonlicht en daglicht, door maanlicht en lamplicht, en dit in eene omgeving van verschillenden aard, opdat tegenstelling van kleur en toon, zoowel als de weerkaatsing der lichtstralen zouden in aanmerking komen.

Deze laatste oefeningen, al zijn zij van minder belang dan de vorige, hebben niettemin hunne waarde, en de kennis die zij verschaffen zou de taak van schilder en beeldhouwer merkelijk vergemakkelijken.

Zoo de anatomie, of ontleding van het lichaam, den grond moet uitmaken der kunstopleiding, dan ook moet deze volledigd worden door de studie der physiologie of de werking der organen, het spel van beenderen, spieren en pezen. Alleen weten waar de spieren liggen, wat hun krimpvermogen, de hoeveelheid hunner opzwelling is, welke deelen van het geraamte zij in beweging brengen en hoe die beweging geschiedt, is voor een kunstenaar niet voldoende. Ieder deel moet niet alleen op zich zelf beschouwd worden, maar wel in zijne betrekking tot al de andere deelen. Men moet weten dat de houding of de beweging van een lidmaat, eenen zekeren invloed heeft op al de andere ledematen. Men houde bij voorbeeld het hoofd links of rechts gebogen, en onmiddellijk zal de middellijn of witte lijn eene golvende wending volgen die merkbaar is, niet alleen op heel de ruggegraat, maar tot aan de planken der voeten; zoo ook is het gelegen met al de andere deelen van het lichaam.

Die natuurwetten juist opmerken en ze naleven, ja zelfs in

[pagina 187]
[p. 187]

sommige gevallen hunne voorschriften overdrijven, zooals de oude Grieken, en bij de modernen een Rubens of een Michel Angelo bij voorbeeld, dit dorsten te doen; dit alleen kon gevoel van leven en beweging aan een beeld bijzetten.

Maar daar het schier onmogelijk is dit alles theoretisch aan te leeren, zou die studie veel vereenvoudigd worden en betere vruchten afwerpen, bij het gadeslaan der natuur in werking, vooral wanneer de kunstenaar aan die werking in zekere mate een feitelijk deel nam.

P.B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken