Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 4 (1891)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 4
Afbeelding van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 4Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.45 MB)

Scans (392.45 MB)

ebook (8.77 MB)

XML (0.84 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 4

(1891)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Tentoonstelling van ‘Als ik kan’

Het past niet aan eene behaagzieke freule zich op feesten of in salons in négligé te toonen. Sommige onzer schilders schijnen dien eersten stelregel der coquetterie niet te kennen; het ware nochtans goed dat zij hem op hunne lievelingen toepasten en deze niet zonder behoorlijken tooi in de wereld leidden; want, even gevaarlijk is het voor haar als voor eene lieve juffer de duizende kleine middeltjes, die zij gebruiken bij hunnen opsmuk, aan ieders neus te hangen. Zulks neemt veel weg van den goeden indruk, dien zij verlangen te maken. En, in de feestzaal is hunne verwaarloozing overigens niet alleen nadeelig voor zichzelven, maar ook al de andere uitgenoodigden lijden er, want gansch het gezelschap schijnt aldus minder door sierlijk en bevallig. Er zijn inderdaad van die ongelukkige tegenstellingen; het schoone wint niet immer bij de naburigheid van het leelijke, en dit laatste, verre van het eerste te doen uitkomen sleept het soms mede ten onder.

De kring Als ik kan heeft blijken genoeg gegeven van kunnen om zich niet strenger te toonen in de keuze der werken die hij tentoonstelt. Men bewere niet dat ieder lid van het genootschap het recht heeft ten toon te stellen wat hij wil; dat zijn naam er onder staat, en hij alleen de verantwoordelijkheid draagt zijner daden. Het ware verkeerd geredeneerd; eene minder belangrijke tentoonstelling dan eene voorgaande werpt een valsch licht op de instelling. Als ik kan blijve een kunstkring en worde niet een leguit voor den verkoop alleen; vooral bij het naderen der feestelijke viering zijner vijf-en-twintigste tentoonstelling moet hij zijne reeds gevestigde faam staande houden.

Bij het intreden der zaal viel het oog op de zes stukken van Larock, die recht voor de deur hingen, maar waarvan drie niet decoratief genoeg zijn om, van grooten afstand beschouwd, tot hun recht te komen en niet afgewerkt genoeg om van nabij gezien te worden, zoodat men eigenlijk niet weet welke plaats te kiezen om ervan te genieten. Zulks belet niet dat hij in al zijne werken, vooral in zijn Bohemer zeer veel behendigheid en kunstzin aan den dag legt.

De figuren van Baseleer onderscheiden zich evenmin als die van Gorge door zorgvuldige teekening en ware esthetieke opvatting; den achtergronden der twee vrouwenportretten vooral mangelt het aan vastheid en kenmerkende hoedanigheden der stof. Baseleer's landschappen zijn verdienstelijker, maar de blauwselblauwe vliet, waarin die twee guiten in den zomer waden, heeft ons zoozeer verwonderd als hun zusje dat van verbazing omvervalt.

De Nieuwjaarsdag en Zingende waterketel van Boland getuigen van opmerkingsgeest en natuurstudie; zijne Fabel van Lafontaine is bevallig van toon en licht; de wolf echter

[pagina 94]
[p. 94]

is zoo verwonderd aan den overkant der beek een schoothondje met schapenkop te zien opdagen, dat zijn gelaat meer verbazing dan zucht naar bloed uitdrukt.

Boudryts Overblijfsel van Waterloo is bevallig door het spel en de weerkaatsing van licht; maar op onze dagen zou een overblijfsel der groote gebeurtenis van het jaar 1815 stokoud zijn; heeft hij zulk een nog gezien? Van onderwerp, strekking noch behandeling is het stukje ook niet veel jeugdiger dan het overblijfsel zelve.

Albracht heeft vroeger beters geleverd dan zijne Verlegene; hij verwaarloost zijne teekening. Dat hij den moed hebbe met zijn verleden af te breken en op eenen nieuwen kerf te beginnen, kracht daartoe heeft hij genoeg, hij schijnt op eenen weer te zitten.

Frans Nys volhardt in zijne boosheid; hij schildert rood stroo en purperen schaduwen op een veld van rijstpap met safraan. Hij weet wonderlijke tonen nevens elkander te plaatsen, jammer maar, dat al die chromologie een verkeerd uitwerksel heeft.

Prosper De Wit beoefent ook eene soort van kunstnijverheid. Hij fabriceert zeer oogstreelende paneeltjes, die overigens met kunst weinig meer te maken hebben dan Japaansche vazen of Chineesche crétons.

De Schelde onder 't ijs van Luyten verraadt een buitengewoon gemak van werken; zulk effekt moet naar de natuur gemaakt zijn, maar duurt gewoonlijk niet lang; dat is waarschijnlijk de oorzaak der ruwheid van uitvoering.

Eenigen tijd geleden gaf Luyten eene studie van boomen te zien, in purperen toon geschilderd; zij genoot veel bijval en was wezenlijk zeer schoon. Sedert dien heeft Rul, die vroeger grijs en zilverachtig schilderde op eens den bril van Luyten opgezet en levert niet meer dan dergelijk getinte doeken.

Het menschelijk oog verandert toch zoo schielijk niet dat het heden blauw ziet wat hem gisteren rood voorkwam; een bewijs te meer van het weinig oprechte en het stelselmatige van het gekende ‘Ik zie dat zoo’ bij sommige kunstenaars. Dat is slechts eene manier als eene andere, en stelsel tegen stelsel ware het van het hooi naar de biezen loopen, niet zichzelf te blijven. Rul heeft toch te veel talent om zijne personaliteit er zoo maar bij in te schieten.

De drie stukken van Rosa Leigh getuigen dat deze kunstenares van dag tot dag meer personaliteit verwerft. In den winter en In de lente geven zeer juist den indruk van die jaargetijden weer, terwijl het beeld der steile zeekusten van Cornwallis van waarheid spreekt.

Louis Van Engelen zond drie landschappen en twee dierenstudiën in, deze laatste vooral zeer verzorgd. Piet Van Engelen maakte het portret van eenen jachthond dat, eenigszins schraal in deze verlichting, waarschijnlijk winnen zal bij het meer getemperd licht van het salon waarvoor het bestemd is.

Onze Scheldestroom van Romain Steppe is juist gevoeld, en bevat veel waarheid, vooral van kleur. De dokken van Berchmans hebben diepte, maar zijn ze wel door eene Antwerpsche zon verlicht?

Een landschap van De Pooter, een binnenzicht en een gezicht op de Schelde van Frans Proost volledigden de lijst der tentoongestelde schilderijen, waar Alfons Van Beurden en L. Baggen een zestal beelden bijvoegden.

 

Gelijktijdig met voormelde tentoonstelling was in het Kunstverbond eene verzameling schilderijen van de heer Pulinckx en van zijnen uitgenoodigde Frans Van Leemputten te zien. Het werk van dezen laatsten werd in de Vlaamsche School onlangs breedvoerig besproken. De twee stukken, die hij naar den Cercle zond, waren volkomen op de hoogte zijner andere gewrochten en verraden bij hem even veel zorg en nauwgezetheid in de bewerking.

Pulinckx' werk kon men beter oordeelen dan tot nu toe het geval was, daar men nooit zoovele doeken te gelijkertijd van hem zag. Ook was deze tentoonstelling voor velen eene veropenbaring, die zeer gunstig voor den kunstenaar was. Hij heeft inderdaad, in zijne laatste doeken de oude wegen verlaten en is meer zichzelve geworden. Hoofdzakelijk streeft hij naar het weergeven van volle luchteffekten en helderen zonneschijn. In enkele stukken is hij daar goed in geslaagt, bij voorbeeld in zijn Dorschen met de machien, in andere wordt zijn licht veel te wit en te schril en verliest daardoor het warmte en doorschijnen van den dampkring. Het was een ongelukkige gedachte naast groote schilderijen een aantal klein, meestal in denzelfden trant behandelde paneeltjes te hangen. Deze laatste gaven aan het salon eenen schijn van eentonigheid, geheel ten nadeele der andere, misschien ten voordeele van 's kunstenaars geldbeugel, laat het ons hopen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken