Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 6 (1893)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 6
Afbeelding van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 6Toon afbeelding van titelpagina van De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 6

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.34 MB)

Scans (386.48 MB)

ebook (10.52 MB)

XML (0.84 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 6

(1893)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een jubilëum

Op 1 Januari 1893 trad de Caecilia, algemeen muzikaal tijdschrift van Nederland, haar 50sten jaargang in. Redactie en uitgever vonden in deze gebeurtenis aanleiding om, bij wijze van Feestgave, hunnen lezers een beknopt overzicht aan te bieden, waarin het ontstaan en de ontwikkeling van het tijdschrift wordt beschreven.

Met belangstelling namen wij er kennis van. De steller, de hr J.H. Scheltema, een der trouwste medewerkers van de 50jarige en steeds kloeke Caecilia, leverde verdienstelijk werk door in enkele goed samengeperste bladzijden, zoo volledig mogelijk een beeld op te hangen van de verschillende wederwaardigheden, in den loop dier halve eeuw door haar beleefd. En licht zal men begrijpen dat er hier noodzakelijk grondstoffen bijeengebracht zijn, waaraan de latere geschiedschrijver zal kunnen te leen gaan, wanneer men bedenkt dat al wat in in Noord-Nederland naam voert of gevoerd heeft, in betrekking met het feestvierend tijdschrift staat of gestaan heeft.

Tusschen vele andere figuren, maar sterker dan deze, komt door de lezing dezer geschiedkundige bijdrage het beeld opdoemen van den stichter, Dr F.C. Kist, type van den rechtzinnigen maar dweependen en strijdlustigen dilettant. Met eene zeldzame taaiheid van wil, tijd en geld er bij inschietend, gelukte het dezen wakkeren kunstvriend het blad gedurende 19 jaar niet alleen recht te houden, maar het tevens in aanzien te doen stijgen. Er is iets kenschetsend, iets aandoenlijk zelfs in dit woordje dat de 67jarige en kranke grijsaard 4 maanden voor zijn afsterven, aan zijne lezers richt (Dec. 1862), en waardoor hij hun bekend maakt ‘dat hij zich eindelijk, wegens zijn physieken toestand, verplicht ziet den steun en de hulp aan te nemen, die, mochten ze hem den last der redactie al niet geheel van de schouderen willen nemen, hem althans in het torschen daarvan zouden bijstaan’.

Eigenaardig was het bij de bewerking van dit overzicht met den steller te kunnen opmerken,

[pagina 23]
[p. 23]

hoe in ruim eene halve eeuw de toon is veranderd, waarop de mannen van de muzikale pers voorheen bij verschil van meening elkander plachten te woord te staan, en hoevele kolommen, die aan de edelste der kunsten heetten gewijd te zijn, vroeger ten behoeve van haarkloverijen, voor het muzikaal publiek te eene male onvruchtbaar, in ongekuischte taal in beslag werden genomen.

Hier eene bladzijde, niet belangwekkender misschien dan de andere uit dit eigenaardig feestnummer, maar die wellicht het best een denkbeeld geeft van den trant waarin het geheel geschreven werd, en die, alhoewel een feit uit het jaar 1871 besprekende, nog van actualiteit zou kunnen heeten, mits eenige eigennamen door andere te vervangen.

 

Al spoedig ontwikkelde zich een levendige pennestrijd naar aanleiding van een hoofdartikel (in No 11 van 1871) geteekend met de initialen J.B.L. en het opschrift dragende: ‘De Bachvereeniging in Nederland’, welke Vereeniging zich ten doel had gesteld om met alle haar ten dienst staande middelen den zin voor J.S. Bach's muziek in Nederland zoo algemeen mogelijk te maken.

Door ‘Fantasio’ (mr. J.N. van Hall), den auteur van bijdragen in Caecilia door hem ‘Leekegedachten’ genoemd, werd dit hoofdartikel onder handen genomen in No 13; hij had vóór eenigen tijd reeds van die Vereeniging gehoord, maar meende dat zij een vroegen dood was gestorven. ‘Of ik dat zou betreurd hebben’, zegt hij, ‘en of ik mij over haar voortdurend bestaan verheug? Met de hand op mijn leekegeweten - neen. Of ik dan heb geen eerbied voor den naam van Bach, of ik zijn Wohltemperirtes Clavier, zijne Preluden en Fugen niet bewonder? Met de hand als “voren” - ja.’

Als zijne meening geeft hij verder te kennen: ‘De geest van den ouden Bach kan in zijne oude vormen ook nog voor onze dagen uit meer dan één oogpunt belangrijk heeten. Maar er komt een tijd, waarin de oude vorm en de nieuwe geest met elkander in botsing geraken, waarin de nieuwe geest zich van de oude vormen ontdoet en nieuwe zoekt te scheppen.

Dan heet het: plaats voor de jongeren! en leven de levenden!

Maar, och, die eenzijdigheid!

Wanneer er iets in de muzikale wereld is, waarover ik vaak geneigd ben mij boos te maken, dan is het over haar. Tot onze talentrijkste musici plegen er zich aan schuldig te maken. Spreek hun van een Bach, van een Schumann, en aan hunne bewondering is geen einde - en het autoriteitsgeloof, dat zij hunnen leerlingen weten in te prenten, zorgt voor de propaganda. Er wordt nagepraat, nagespeeld, nagezongen - en de rest volgt van zelf.

Maar komt ge met een fransche melodie van Gounod, met een krachtig-dramatische bladzijde van Meyerbeer, met een geestige schets van Offenbach - van mannen, die (ik sluit den laatste niet uit) toch ook nog wat meer beteekenen dan de eerste de beste, zou ik denken! - och arme, met hoe medelijdende blikken zien zij u aan!’

Tegen deze opvatting, werd door een der medeoprichters van de Bach-vereeniging, den heer S. de Lange jr., zooals hij in zijn antwoord aan Fantasio (No van 1 Augustus) schrijft, ‘uit naam van allen, die het met de muziek ernstig meenen’, geprotesteerd. Doch Fantasio meende, dat voor hem de tijd nog niet gekomen was om ‘een hartvermurwend peccavi te stamelen.’ Daartoe achtte hij het verschil te groot; de heer de Lange en de zijnen toch ‘vinden de ware muziek slechts in één richting. Wij anderen vinden ze bij verschillende richtingen en in verschillende kunstsoorten. Hun ideaal ligt anderhalve eeuw achter hen, het onze ligt vooruit.’

In het nommer van medio Augustus had Fantasio een nieuwen aanval te verduren, nu van mr. J.C.M. van Riemsdijk. Deze schreef o.a.: ‘Men ziet, Fantasio is een bewonderaar van Bach; maar zijne bewondering heeft grenzen. Zij gaat niet verder dan van iemand, die eene antiquiteit, een met zorg weggesloten reliquie aanstaart, welke slechts eene betrekkelijke waarde voor den tegenwoordigen zoo verlichten tijd bezit’.

De Redactie van het Tijdschrift achtte den strijd tegen Fantasio aangebonden ernstig genoeg, om den volgenden jaargang (1872) te openen met een artikel: De Bach-vereeniging, Fantasio en de Redactie van Caecilia. ‘Het is toch van belang’, zegt zij tot hare medewerkers, ‘dat gij weet, wat gij aan de Redactie hebt en het verschil van meening, dat zich tusschen de twee hierboven eerstgenoemden heeft ontwikkeld, legt ons bijna de verplichting op, om te verklaren met wien van beiden de Redactie overeenstemt.’

Welnu, zij nam in haar bezadigd geschreven stuk ridderlijk den handschoen op voor Fantasio. Zij stemt met hem in, ‘als hij zich wars betoont van alle eenzijdigheid en deelt met hem die, humane opvatting van kunstwerken, die zich niet bindt aan landen of personen, maar die, gelijk de bij, honïng zoekt in elke bloem, waar

[pagina 24]
[p. 24]

dan ook gekweekt ef ontstaan... Is deze handelwijze “kleurloos” of is zij het gevolg van “onpartijdigheid”? eene eigenschap, die, naar onze meening, een eerste vereischte is voor eene zelfstandige Redactie, die niet eene partij, maar de kunst in het algemeen dienen wil, vooral als er, zooals hier te lande, op muzikaal gebied slechts één orgaan voor aller belang aanwezig is.’

Caecilia is tot nu toe het eenig ernstig Nederlandsch orgaan voor muziekbelangen gebleven. Daarom bieden wij het bij het intreden van zijn 50sten jaargang onze hartelijke gelukwenschen aan, roepen den knappen hoofdopsteller, toonkunstenaar W.F.G. Nicolaï ‘goedheil’ toe, en hopen dat Caecilia nog lang blijve wat het steeds geweest is: vrij van exclusivisme, met een onbenevelden blik op het verledene en een open oog voor het tegenwoordige!

J.d.B.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken