De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 6(1893)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Gedichten Herfst De zon beschijnt het rossig beukenloof, Gezien door dennestammen, grijs-bemost; - En berkestammetjes met zilvren bast Staan pralend-slank door bruin-geel eikenhout, Waaraan nog groene blaadjes talmend kwijnen. De bramen zijn verdroogd en laten slap Hun stekelige loten nederhangen. Een roode lijsterbes gloeit hier en daar Nog door het donker-groen der doornenhagen. Door alles speelt de wind met flauw geblaas, En doet de bonte kleuren droomrig deinen. Natura magna mater Aan Pol de Mont. Ik drink den zang der dennen in mijn ooren, Maar anders is er stilte in 't verre rond. Ik lig te droomen op den weeken grond, En zie het zonlicht door de takken gloren. Niets komt mijn rust op deze plek verstoren, Hier voel ik mij gelukkig en gezond. Ik leef er 't leven van de bloemen bont En van de boomen meê en 't ruischend koren. Natuur, ik bid tot u met groot verlangen, Gij zijt mijn helpster en mijn troost in lijden, Verzachtend mijne lijfs- en zielepijn. Gij houdt mij in uw milden arm omvangen, O groote Moeder, bron van mijn verblijden, Uw naam zal immer mij geprezen zijn! Zonnige zee Hier rolt de zee haar wijde waatren uit Bij 't lustig lachen van haar golvenrijen, Die klotsend, koozend, heen en weder glij'en, Tot vlokkig strandschuim hun gedartel stuit. Hel-glanzend spuwt zij haren schelpenbuit Op 't oeverzand, waar kindren zich vermeien, En 't blinkend vocht niet vreezend, tot de dijen Door 't water waden, lachend, joelend luid. Hier bouwt er een 'n dam van bruinvocht zand, En leidt het water in de smalle gangen, Door brokkelige walletjes gekeerd. Dáár staat een ander op een ouden mand, Met lichtend oog en pret-doorgloeide wangen, En juicht dat hém de wilde zee niet deert. Aan den nachtegaal O luide vogel, galmend in den nacht Uw reine, gladde tonen door het loover, O vogel, gij, volleerd in het getoover Met vloeiend-helle klanken, wijl gij smacht [pagina 159] [p. 159] [pagina 161] [p. 161] Van jonge, vreemde liefde, en hare macht Doet voelen in uw liedren, zoete roover, Wiens stem de zielen roert en heerscht er over, Beziel mijn woord met uw mystieke kracht! Geef mij uw stem, laat van mijn lippen stroomen De sterkste rhythmen van mijn schoonste droomen, De machtige uiting, frisch en maatloos vrij! Ik zou geen roem dan van dié gave vragen, De wereld zou van mijnen zang gewagen, O mocht ik roeren, vogel, zooals gij! Edw. B. Koster. Doetinchem. Vorige Volgende