De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 7
(1894)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–Hubert Goltz
| |
[pagina 44]
| |
Althans, Goltz had op zijne reis een schat van Cesars beeltenissen aangetroffen en afgeteekend. Nadat deze door Joos Gietleugen in hout waren gesneden, schreef Goltz daarbij de noodige geschiedkundige ophelderingen en in 1557 liet hij, op zijne kosten, van de persen van den Antwerpschen drukker Gilles Coppens, van Diest, zijn eerste medailleboek verschijnen onder den titel: vivae omnivm fere imperatorvm imagines, a.c. ivlio caes. vsqve ad carolvm. v. et ferdinandvm. eivs fratrem, ex antiqvis vetervm nvmismatibus solertissime, non vt olim ab aliis, sed vere ac fideliter advmbratae, nec non eorvmdem vitae, acta, mores, virtvtes, vitia, svis coloribvs historico penicillo delineatae. potentiss. principi philippo hisp. angl. franc. et neapol. regi, etc. dedic. per hvbertvm goltz wirtzbvrgensem pictorem. antverp. ann. m.d.lvii. lib. i. Dit prachtwerk, met honderd negen en veertig platen opgeluisterd, verscheen tevens in het Italiaansch, Duitsch en Fransch. Niet alleen de Latijnsche, maar ook de Italiaansche en de Fransche uitgaven waren Koning Philips II opgedragen, terwijl Maximiliaan, Koning van Bohemen, met de Duitsche werd vereerd. Om deze kostbare uitgaven te bezorgen, stak Goltz zich tot over de ooren in schulden. Ten einde deze te kunnen vereffenen nam hij zijne toevlucht tot den geldschieter en bewindsman in loterijen, Nicolaas Maes. Met deze kwam Goltz op 19 Januari 1558 ter secretarij der stad Antwerpen en daar onderteekende hij eenen schuldbrief van 365 Carolusgulden en 10 stuivers. Goltz verbond zich om dit geld op 8 September van hetzelfde jaar terug te geven. Als waarborg voor die teruggaaf, verpandde hij zijn eenig huis, waarin hij met vrouw en kinderen was gevestigd. Goltz had dus vertrouwen in den verkoop zijner medailleboeken. Hij had gelijk. Hunne verschijning maakte ophef, niet enkel in Antwerpen, maar ook daarbuiten. Nauwelijks was een der prachtboeken den rijken en edelen Brugschen oudheidkundige Markus Laurijn, heer van Watervliet, in handen gevallen, of deze haastte zich zijnen vriend, den beroemden aardrijkskundige Abraham Ortelius, te schrijven, om met Goltz te onderhandelen voor het gezamenlijk uitgeven van andere medailleboeken. Ortelius ging tot Goltz en sloeg hem voor, zich met den heer van Watervliet te verstaan voor het vervaardigen van nieuwe geschiedkundige plaatwerken. De Brugsche edelman bezat eene rijke verzameling van munten en medailles, welke hij ter beschikking stelde van Goltz en bovendien zou hij hem de middelen verschaffen om de vermaardste penningverzamelingen te bezoeken en af te teekenen. Om naar behooren te arbeiden en samen de uitgaven te kunnen verzorgen, moest Goltz zich metterwoon te Brugge vestigen. De rijkaard zou den kunstenaar vergoeden voor zijne verhuizing naar Brugge, waar hij twee jaar vrije huisvesting zou genieten. Voor zijn teekenen en etsen op koper zou hij 30 stuivers daags genieten. Van die som zou hij echter maar 15 stuivers daags ontvangen voor zijne huishouding; de overige 15 stuivers zouden worden gestoken in de kosten, vereischt voor de uitgaaf der boeken, waarvan de winst gelijk zou worden gedeeld. Goltz aanvaardde die overeenkomst en zij werd den 21n Juli 1558 onderteekend. Zeven dagen later verhuurde onze meester zijn huis reeds aan den historieschilder Crispiaan van den Broeck, voor den tijd van twee jaren en dat mits den prijs van 66 gulden 's jaars. De huur zou ingaan te Bamis (1 October); en, daar er zich in het huis eenige meubelen, sieraden, tafereelen, plaasteren beelden, wapens en schildergereedschappen bevonden, welke Goltz niet voornemens was naar zijne nieuwe verblijfplaats mede te voeren, zoo liet hij deze in bruikleen aan zijnen kunstmakker van den Broeck Den 14n Augustus kwam Goltz met zijn huisraad langs het water te Brugge, in welke stad hij later met eenen wagen ook zijne vrouw en zijne vier zonen aanbracht. Op 12 September waren zij bepaald gevestigd in de nieuwe woon, waar hun gezin nog met drie dochters zou worden vermeerderd. Terwijl Goltz vlijtig arbeidde aan het afteekenen der munten en medailles van zijn rijken vennoot, werd op 4 October de met Abraham Ortelius ontworpene overeenkomst voor notaris bekrachtigd. Tevens werd er bepaald, dat Goltz, voor het nateekenen van andere voorname penningverzamelingen, zou reizen op kosten der gezamenlijke onderneming, terwijl hij tot onderhoud van zijn gezin de 15 stuivers zou blijven genieten alsof hij bestendig aan den kunstarbeid was. Den 19n November 1558 begaf hij zich met aanbevelingsbrieven van zijnen edelen beschermheer op reis langs Duitschland naar Italië. Zijne faam als schilder en vervaardiger der alom geschatte medailleboeken deed hem welkom heeten tot bij de hoogmogendste liefhebbers der penningkunde en den 14n November 1560 kwam hij langs Frankrijk in Brugge terug met duizenden geteekende medailles, welke door Joos Gietleugen werden in plaat gebracht. Toen onze meester in 1561, ter vollediging zijner verzameling, eene nieuwe reis | |
[pagina 46]
| |
HUBERT GOLTZ, naar de schilderij van Antoon Moor.
| |
[pagina 47]
| |
had ondernomen en daarvan was wedergekeerd met eenen anderen voorraad teekeningen, werd er besloten eene eigene drukkerij op te richten. Oorlof daartoe werd hem door het Magistraat van Brugge op 6 Maart 1562 verleend en in September van het volgende jaar kwam van Goltz' persen zijn tweede plaatwerk: c ivlivs caesar sive historiae imperatorvm caesarvmqve romanorum... Goltz vereerde het Magistraat der stad zijner inwoning met een exemplaar van zijn nieuw prachtwerk en voor dit blijk van heuschheid ontving hij 5 ponden grooten. Hij was nu besloten, voorgoed te Brugge gevestigd te blijven en daarom kwam hij op 20 April 1564 te Antwerpen, om er zijn huis te verkoopen aan den glasschilder Hendrik Vermeeren. Met de gelden van dezen verkoop, besloot Goltz eene nieuwe boekprinterij op te richten en ter verwezenlijking van dit ontwerp verschoot hem het Brugsche Magistraat ook 100 ponden grooten, voor welker teruggaaf de heer van Watervliet borg bleef. Nu werden insgelijks de feesten en zegepralen der Romeinen, naar munten en barleeven geteekend, in plaat gebracht, en in Maart 1567 verscheen er weer een echt puikwerk, getiteld: fastos magistratvvm et trivmphorvm romanorvm... Dit boek was aan den Senaat van Rome opgedragen, waarom men uit erkentenis, onzen kunstenaar, den 13n Mei, op het Kapitool tot burger van Rome uitriep. De godsdienstoorlog was nu met zoo veel geweld aan het woeden in de Nederlanden, dat daar bijna niemand onzijdig kon blijven. Ook Goltz werd door de beroerte in zijnen kunstarbeid gestoord en koos de partij der hervormers en des opstands tegen Spanje. Terwijl Alva met ijzeren hand regeerde was er in Brugge een minderbroeder, Cornelis Adriaenszone, van Dordrecht, die als kanselredenaar de nieuwe geloofsbelijdenis zoo geducht bekampte, dat voor- en tegenstanders hem aan de lippen hingen. Ook Goltz kwam ter kerke het heftig en donderend woord des monniks hooren, en terwijl hij daar voor den kansel zat, teekende hij een spotbeeld van den zich verontwaardigd opwindenden redenaar, dien hij ‘met een verstoort wesen’ voorstelde. Tevens nam hij ter sluiks aanteekening van de stoutmoedige en beeldrijke leerrede van den onverschrokken geloofsijveraar; maar na de preek, vervalschte hij de sermoenen met den pastoor der Sint-Jacobskerk, Joannes Castelius, die, evenals onze schilder, den ophefmakenden predikant haatte en der hervorming was toegedaan. Die vervalschte en met walgende zinnen doorspekte sermoenen werden in het geheim door Goltz gedrukt en door Castelius verspreid, tot groote ergernis van broeder Cornelis. Voor andere schotschriften tegen den geduchten kanselredenaar door Castelius geschreven en door Goltz gedrukt, werd de eerste gevangen en de tweede ‘de suspecte Brugsche boekprinter’ geheeten, daar men zijne drukkerij, schoon vruchteloos, had doorzocht.Ga naar voetnoot(1) Het schijnt zelfs, dat Goltz het recht van boeken te printen werd ontnomen, want een door hem begonnen werk werd te Antwerpen, bij Christoffel Plantijn afgedrukt. Goltz bezocht herhaalde malen zijne oude woonstad Antwerpen, waar hij drukke handelsbetrekkingen had, vermits zijne verschillige medailleboeken er op de kramen der voornaamste boekverkoopers lagen uitgestald. Hij telde daar ook vele kunst- en geloofsvrienden, met welke laatste hij zelfs in briefwisseling bleef. Nauwelijks verliet de geduchte ijzeren Hertog op 18 December 1573 den lande, of Goltz verstoutte zich, naar zijne vroeger gemaakte teekening, op een troniepaneel, een spotbeeld te malen van zijnen tegenstrever broeder Cornelis, dien hij andermaal met verstoord wezen, in grijze monnikspij met kap voorstelde.Ga naar voetnoot(2) In ditzelfde jaar 1573 verloor onze meester zijne levensgezellin en bleef weduwnaar met zeven kinderen. Deze strekten hem echter niet tot last, integendeel. Zijne vier zonen waren bijna allen volwassen en boden hem reeds eene behulpzame hand in het overteekenen en snijden zijner medailles en het afschrijven der geschiedkundige ophelderingen. Dat de vader weer de penseelen uit het palet had getogen kwam dus omdat hij over vrijen tijd beschikte. Trouwens, in de printerij had hij ook niets te doen, vermits zijn vierde boek: caesar avgvstvs sive historiae imperatorvm caesarvmqve romanorvm..., in 1574, te Antwerpen, op de persen van Gillis van den Rade werd getrokken. Terwijl in diezelfde drukkerij | |
[pagina 48]
| |
zijn vijfde werk: graecia sive historiae vrbivm et popvlorvm graeciae..., onder de pers lag, liet Goltz een zijner medailleboeken van een rijken band voorzien en op een zijner talrijke reizen naar Antwerpen vereerde hij dit prachtexemplaar aan zijnen kunstvriend, den beroemden portretschilder Antoon Moor. Deze was daardoor zoozeer gevleid, dat hij verklaarde voor dit geschenk Goltz niet anders te willen vergelden dan door zijne kunst, en hij verzocht hem een paar reizen te komen zitten, om zijn portret te malen. Met voldoening kwam Goltz twee morgens aankloppen. De groote portretschilder ontving hem aan zijne ontbijttafel; maar, na smakelijk eten en gezellig praten scheidden de kunstmakkers onverrichter zake. De derde maal nochtans kende meester Moor de wezenstrekken en het gemoed zijns vriends reeds zoo degelijk, dat hij hem in éen uur allerprachtigst en als sprekend konterfeitteGa naar voetnoot(1). Om dit portret, dat met het jaartal 1576 is gemerkt, te kunnen malen, onderbrak Moor een hoofdwerk, dat hij voor de Antwerpsche Onze-Lieve-Vrouwekerk vervaardigde. Het moest eene Besnijdenis Christi worden; maar de meester werd krank en kon het altaarstuk niet meer voltooien, zoodat het afbeeldsel van Hubert Goltz het laatste gewrocht was van den beroemdsten Nederlandschen portretschilder van de xvie eeuw. Goltz was er uiterst fier op, dat meester Moor hem konterfeitte, want hij liet zijn gemaald afbeeldsel aanstonds in plaat brengen en het versierde zijn laatstgemeld werk, dat nog in April 1576 werd uitgegeven. In dienzelfden tijd dat wij Goltz zoo dikwijls te Antwerpen ontmoeten, konterfeitte hij naar allen schijn ook Jan Ghijsels, de op 28 December 1575 benoemde Hoofd-Deken van den Ouden Voetboog, want dit portret draagt insgelijks het jaarmerk 1576. Nadat Goltz in 1579 nog een boek: thesavrvs rei antiqvariae vberrimvs..., te Antwerpen bij Plantijn had laten drukken, keerde de fortuin hem den rug toe. De oorzaak daarvan was, dat zijn edele vennoot, met wien hij juist nieuwe voordeelige overeenkomsten had gesloten, plotseling als door het noodlot werd getroffen. Zijn prachtig kasteel, waar zijne kostbare oudheden berustten, werd, ter verdediging der stad Brugge gesloopt en de heer van Watervliet werd op 25 Februari 1580 door de Staatschen gebannen. Hij week langs Oostende, om vandaar naar Kales te trekken, maar werd onderweg ongenadig uitgeschud, zoodat zijne onschatbare verzameling van munten en medailles verloren ging, welke ramp hij nauwelijks een jaar overleefde. Zijne erven miskenden de overeenkomsten met Goltz, die geteisterd werd door een zwaar proces, dat eerst na zijn afsterven zou worden gewezen. Zeer waarschijnlijk was het uit nood dat onze meester nog ten jare 1581, tot leedwezen zijner kinderen, hertrouwde met Maria Vynck, de rijke weduwe van den oudheidkenner Marten de Smet, die door de Spanjaards werd gehangen. Deze kwaadaardige vrouw vergalde de laatste levensdagen van den alom gevierden kunstenaar. Hij overleed den 24n Maart 1583 en werd in de Brugsche Sint-Donaaskerk begraven. F. Jos. van den Branden. |
|