De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 7
(1894)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–KroniekLetterkundeIn het Jaarboek der koninklijke Academie van België voor 1894 is verschenen de Levensschets van Michiel Karel Verlat door Max Rooses, versierd met een zeer fraai portret van den aflijvige. Het was een dankbaar onderwerp en de schrijver heeft er gebruik van gemaakt, om ons in breede trekken de geschiedenis te verhalen van de beweging der schilderkunst in België sedert 1830, waarin Karel Verlat zich met zijn schitterend talent in de eerste rangen deed opmerken. Gewoonlijk ziet eene biografie in eene officiëele uitgaaf er koud en stijf, dor en droog uit, want het is eene lofrede op commando, en 't kan dus kwalijk anders. Doch van Max Rooses' welversneden pen mochten wij iets oneindig beters verwachten; en niet alleen heeft hij zijne lezers niet teleurgesteld, maar hun een nieuw hoofdstuk geschonken voor zijne wijdbefaamde Geschiedenis der Antwerpsche Schilderschool, dit fraai gestyleerd boek, smakelijke vrucht van jarenlange studie en aangeboren fijnen kunstzin. Nooit heb ik vóor een werk van Karel Verlat in geestdriftige bewondering gestaan, maar zijn biograaf opende mij de oogen voor veel goeds en schoons, dat ik bij den begaafden schilder niet had weten te vinden.
In Das Magazin van 3 Februari 1894 komt een artikel voor van Paul Raché over Noord-Nederlands beste schrijvers van den huidigen tijd. Zijn oordeel over de Hollandsche letterkunde klinkt niet malsch. Luister liever: ‘De angstig conservatieve zin des Hollanders, zijne verkleefdheid aan het voorvaderlijke, de gemoedelijke rustigheid, waaruit hij zich niet gaarne laat opschudden, dat alles weerspiegelde zich getrouw in zijne boeken en stempelde ze tot eene litteratuur van verveling. Met haren overvloed aan zedenpreekende en didactische rijmelarijen, hare onuitstaanbare breedsprakigheid en kleinzieligheid, benevens een volkomen gebrek aan diepere, van het hart komende en tot de harten gaande gevoelstonen, was de Hollandsche letterkunde langen tijd ongenietbaar.’ Welk enfant terrible!..... Maar hij bestatigt, dat er in de laatste vijf of acht jaar een ommekeer ten goede heeft plaatsgegrepen en schetst met weinige, doch juiste trekken, de meest uitspringende scheppingen onzer moderne schrijvers en dichters van 't Noorden. Steller begint zijn overzicht met Helena Swarth, naar aanleiding van haren bundel Poëzie. Hij vindt haren kring van gedachten niet groot, hare stemming altoos eender, zonder dat zij evenwel hare lezers vermoeit. De zachtvloeiende welluidendheid harer verzen en de innigheid en warmte van haar gevoel worden naar verdienste geprezen. Eventjes terloops gedenkt hij den bij zijne verschijning zooveel geruchtmakenden roman Liefde, van L. Van Deyssel, om vervolgens de uitmuntende hoedanigheden te roemen van Martha de Bruin, den aangrijpenden, zeer modernen roman van den thans stilzwijgenden Van Groeningen. Van Frans Netscher, den schrijver van ‘Studiën naar het naakt Model’, ‘Menschen om ons’ en ‘Egoïsme’, wordt vooral de buitengewone begaafdheid voor het kleinschilderen in 't licht gesteld. Louis Couperus, aan wien onze letteren, om van zijne gedichten niet te spreken, reeds vier romans: Eline Vere, Noodlot, Extaze en Majesteit, benevens den novellenbundel Eene Illuzie te danken hebben, is de kunstenaar van der menschen zieleleven, de bedreven virtuoos op het instrument hunner gewaarwordingen en gevoelens, de nauwkeurige ontleder van al de voorvallen huns harten. Zijn laatste boek, Majesteit, ‘oefent door zijne eigenaardige uitbeeldingskracht eene werking op den lezer uit, gelijk maar weinige voortbrengselen der letterkunde’. Ook Johannes Viator van Frederik van Eeden wordt vermeld; alleenlijk ziet de schrijver zich verplicht te bekennen, dat hij er niet in slaagde, den mystieken sluier te doordringen, die het werk omgeeft. Op dramatisch gebied verwerft W.G. van Nouhuys welverdiende hulde met zijn stuk Eerloos, en vooral wegens het Goudvischje, hetwelk de gunst eener ontleding geniet. Eindelijk wordt mevrouw Snyder van Wissenkerke-Junius nog aangehaald, dank aan haar tooneelstuk Lotos. Hoe men over Paul Raché's oordeel moge denken, hij heeft met onloochenbare kennis van zaken de aandacht | |||||||||
[pagina 68]
| |||||||||
gevestigd van het buitenland op de Noordnederlandsche litteratuur, en er belangstelling voor opgewekt bij alle beoefenaars der algemeene letterkunde. Frans Van Cuyck. | |||||||||
MuziekRiemann's ‘Musik-Lexikon,’ (4e duitsche uitgaaf; 1e engelsche uitgaaf). - Een muziek-lexicon is een boek dat over nagenoeg alles wat muziek aangaat, opheldering dient te geven, het zij dan in meer uitgebreiden of in beknopten vorm. Er zijn vele werken van dien aard: groote en kleine, uitgebreide en beknopte; daaronder zijn er ook die herdrukt worden, maar bij die gelegenheid van den vooruitgang op kunst of kunstwetenschappelijk gebied al heel weinig of geen notitie nemen. Tot die kategorie behoort het hier besproken ‘Musik-Lexikon’ gewis niet. Integendeel! Riemann's boek is een werk, geheel eenig in zijne soort, en een wonder is het dus niet dat het zulk een bijval mocht beleven, dat na circa tien jaren tijds een vierde uitgaaf (Leipzig, bij Max Hesse) noodzakelijk werd, en tevens daarvan eene Engelsche vertaling verscheen (Londen, Augener & Co.) Dit werk is niets minder dan een Encyclopedie der Muziek in beknopten vorm, die al het overtollige vermijdt, en levert, in een gemakkelijk te hanteeren band van circa 1100 blazijden niet alleen de levensbeschrijving der voornaamste toonkunstenaars en schrijvers over muziek (zoowel moderne als die van vroegeren tijd), met opsomming en beoordeeling hunner werken, - maar terzelfder tijd ook eene volledige beschrijving en geschiedenis aller muziekinstrumenten, eene algemeen bevattelijke beschrijving der gezamentlijke muziektheorie, en verklaringen der muzikale kunstuitdrukkingen. Het is geen werk, samengesteld door verschillend begaafde en evenzoo gezinde medewerkers, maar door één man, die door zijne opzienbarende veelzijdige werkzaamheid als schrijver over muziek, reeds lang het bewijs leverde, dat hij juist de man is, in de volste maat berekend voor de taak die het vervaardigen van zulk een encyclopedisch werk oplegde. Zijn Muziek-Lexikon bevat om zoo te zeggen een uittreksel (in alphabetische orde) der resultaten zijner navorschingen op de verschillende terreinen der muziekwetenschap, zoo bijv. van de methodiek van het klavieronderwijs, van de geschiedenis van het notenschrift, van de theorie der rhythmiek (phraseering), der harmonieleer, der vormleer (analyse), der muziekaesthetiek enz., en is daarom geheel in 't bijzonder geschikt, om een inzicht te geven van zijne muziekpedagogische hervormingen. Daarenboven bezit het de verdienste het overgeleverde kort en bondig en gemakkelijk verstaanbaar voor te stellen. Wie de duitsche taal eenigzins machtig is, en behoefte voelt aan wat meer kennis op 't gebied der toonkunst, verzuime niet zich dit voortreffelijk werk aan te schaffen. Het is bij alle boekhandelaren te verkrijgen in 20 afleveringen à 50 pfennige per aflevering; compleet, ingenaaid, 10 Mark; gebonden in halbfranz 12 Mark.Ga naar voetnoot(1) Em. Ergo.
Bulletijn der maand. - Het Lyrisch tooneel gaf twee nieuwe oorspronkelijke werken. Frans Gittens' Melusina, met muziek van Emiel Wambach, en Meilief van Julius de Meester en Peter Benoit, dat te lseghem reeds opgevoerd werd. De orkestvereenig: De 2de symphonie van Beethoven' Een Nacht op den Knikkerberg van Moussorgsky en de Rhapsodie dahoméenne van den heer De Boeck. In de hoofdstad, een Wagner-Concert onder de leiding van Siegfried Wagner; de eerste opvoeringen van het machtige liefdes-epos Tristan und Isolde; een Concertpopulaire waar Jos. Dupont meewerkte aan de eerherstelling van den doorluchtigen en te lang miskenden César Franck, door eene heerlijke uitvoering te bezorgen aan een der meesterwerken van den Luikschen componist: Rédemption. Bovendien gaf Gevaert als 4de en laatste Concert des Conservatoriums eene herhaling van J.S. Bach's Magnificat en Marcello's xviiide Psalm. *** Geschiedenis der Muziek in twaalf voorlezingen door W. Langhans, bewerkt door Jacques Hartog. Tweede, geheel herziene druk. Amsterdam, Loman en Junke. - Antwerpen Nederlandsche Boekhandel. De bijval dien de 1ste uitgaaf van dit werkje bij onze Noorderbroeders verwierf, maakte deze tweede uitgaaf weldra noodzakelijk. Wij nemen de gelegenheid te baat om er de aandacht van onze Zuidnederlandsche musici en studenten op te vestigen, in wier handen wij graag dit zeer nuttig boekje wenschen te zien. Want, het moet gezegd, aan muziekgeschiedenis wordt er bij ons nog al te weinig gedaan. Voor hen, die het heilzame dier studie betwijfelen het motto van Robert Schumann: ‘De ijverige studie van de geschiedenis der muziek, gesteund door veelvuldig en aandachtig te luisteren naar de meesterwerken uit de verschillende tijdperken, zal u het spoedigst genezen van eigenwaan en ijdelheid.’ De bewerking van den heer J. Hartog is uitstekend en de talrijke kantteekeningen, alsook de bijgevoegde hoofdstukken door hem aan het werk van Langhans toegevoegd, vormen stellig niet het minst belangrijk gedeelte van dit voortrefflijk boek. | |||||||||
TooneelWedstrijd van Tooneelletterkunde. - Antwerpen. Al de tooneelschrijvers van Zuid-en Noord- Nederland worden tot deelname aan den prijskamp uitgenoodigd. Zij mogen mededingen met nieuwe oorspronkelijke dram'as, comedies, blijspelen en zangspelen van allen aard, in gebonden of ongebonden stijl, en van één tot vijf bedrijven. De uitgeloofde prijzen zijn verdeeld als volgt.
De mededingende werken mogen niet reeds vertoond, gedrukt of anderszins bekend gemaakt zijn. Zij moeten, leesbaar geschreven, vóór 1 September 1894, vrachtvrij worden besteld op het secretariaat der Stad Antwerpea. |
|